NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
  Kerkelijk Jaar
Hoofddienst   Getijden   Devotie   Uitingsvormen  

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis




Beknopte Historie der Nieuwe Psalmberijming (Deel van het voorwoord van het Kunstkeurig Psalmboek 1776)

Hoewel de psalmberijming van PETRUS DATHENUS, sinds twee Eeuwen; in de Hervormde Vaderlandsche Gemeenten, bij het openbaar Kerkgezang, gebruikt wierd, gaf zij echter nimmer genoegen aan kundige en weldenkende Christenen. Al in den beginne, toen zij, bij den openbaaren dienst, post vatte, wenschte men, dat zij eerlang, voor eene andere en betere berijming, zoude plaats maaken: waar toe die van P. VAN MARNIX, Heer van Aldegonde, reeds in den Jaare 1580, zelfs door hoog gezach, werd goedgekeurd. Vergeefs! Die van P.DATHENUS bleef post houden; gelijk zij post hield, tot dat onlangs de groote hervorminge geschiedde.

Smertte dit den weldenkenden bij de eerste invoeringe reeds; vast gaat het ook, dat, naar maate Taal- en Dichtkunde veld wonnen, dit gebrekkig Kerkgezang allengskens meer en meer moest mishaagen; waarom ook, van tijd tot tiid, verscheidene berijmingen van geleerde en kundige mannen , liefhebbers van Taal- en Dichtkunde, in het licht kwamen, zoo dat, al in den Jaare 1686. H. GHYSEN zijn Honigraat , uit meer dan twintig berijmingen saamengesteld, in het licht gaf. Welke aan veelen zoo wel voldeed, dat de hooge Kerkvergadeiing van Friesland, ten Jaare 1703. Aan de Heeren Staaten van dat Gewest, verzocht, dat het tot een Kerkgezangboek, aldaar, mogt worden ingevoerd. En hoewel er toen niets van geworden is, heeft zij die achting bij de Friesen blijven behouden, dat, wanneer bij de Algemeene Staaten in ernstige overweging genoomen werd, om eene andere berijming, voor die van P. DATHENUS, in te voeren, die van Friesland gemelde Honigraat van GHYSEN hier toe, als de geschikste, voorstelden.

Dan, hoe vruchttoos het een en ander ondernomen en te wet gesteld wierd; bleef echter het uitgeeven van nieuwe berijmingen, waar in Taal- en Dichtkunde, bij den zaaklijken zin van de H. Text, werd in acht genomen, aanhouden; gelijk van EEKE, GARGON, VAN VLEUTEN, VAN HALMA, SMOUT, VAN GUNST : welke allen, in de Republyk der Letteren, met verdiende achting gemeld worden. Maar niets was tevens natuurlijker, dan dat, naar maate deze en andere berijmingen, die in bet vervolg uitkwaamen, behaagden, het ongenoegen over die van DATHENUS, bij allen, die maar eenigen smaak van Taal- eb Dichtkunde hadden, meer toenam : zo, dat eenige kundige Mannen over dezelve aan 't boerten sloegen ; gelijk , onder anderen, hieromtrend , moet gepreezen worden de Heer ANDREAS ANDRIESSEN, waardig Predikant te Veere: zoo veel te meer, als men zeggen moge, dat dit tot het opstellen en invoeren van de jongfte Psalmberijmingen de beste aanleidinge gegeeven hebbe. Zie hier, met één woord, wat er van zij.

De Predikant ANDRIESSEN had, te Middelburg, zoo ik meen, ten Jaare 1755, in een gezelschap, al boertende gesprooken van eenige fouten in de berijminge der oude Psalmen ; over -welke boert een voornaam burger PETRUS DATHENUS, Boekverkooper te Middelburg, (denkelijk de laatste afstammeling van onzen Psalmberijmer) wanneer hem dit ter ooren kwam, zich gestoord hield en ernstige bewoordingen tegen den Kerkleraar afgaf. Dan, dit gaf juist gelegenheid, dat de scherts van dien Heer, meer ernstig en met vermeerderde aanmerkingen van dergelijken aart, ten volgenden Jaare 1756, het licht zag;: gevolgd wordende van soortgelijke gefchriften ; als de DATHENIANA enz. welke, door scherpe hekelingen, ons psalmgezang in een allerverachtlijkst licht stelden; 't geen daarna de Kerkelijken in beroering bragt, naardien zij, met recht, oordeelden, dat hierdoor, met een voornaam deel van onzen openbaaren Godsdienst, de draak gestooken werd : hoewel de kundigsten, onder hen, .ook erkenden, dat, ongetwijffeld, onverschoonlijke gebreken, lompe, misselijke en aanstootlijke gezegden in die .berijming voorkwamen, welke behoorden veranderd te worden. De Haagsche Classis, had, ten Jaare 1754 reeds , zoo meent, op het voorstel van den beroemden MUILMAN, Kerkleraar dier Hofplaatze, aan de beide Hollandsche Sijnoden, te kennen gegeeven, dat er eenige veranderinge behoorde toegeftaan te worden. Gemelde Sijnoden erkenden toen de billijkheid niet alleen van dat voorstel, maar begreepen teffens, dat er meer aan behoorde veranderd te worden, dan die Classis begeerde; waar mede bijna alle Kerkelijken vervolgens overeenstemden; terwijl zij oordeelden, dat er nu hope ware om den dageraad van eene nieuwe berijminge erlang te zien doorbreeken. Gelijk ook hier en daar, bijzonder door gemelde geschriften, het werk aan den gang geraakte.

In de Kerkvergadering te Schoonhoven ten Jaare 1756, werd geoordeeld, dat DATHENUS psalmberijming niet te verbeteren ware, maar plaats moeste maaken voor eene geheel nieuwe berijming ; en men besloot dit schriftlijk aan alle de Sijnoden voor te stellen, en de Kerklijken te verzoeken, om bij hunne Staaten, gelijk ook de Deputaten om bij de hooge Overheid, met daartoe gepaste beweegredenen, aantehouden, dat eindelijk.dit groot an heilzaaln werk eens mogte worden ter uitvoer gebragt. EELK ALTA, Predikant te 'Bozum, in de Sijnode van Harlingen, ten Jaare 1757, als Correspondent uit Gelderland wederkeerende, deed aldaar eene sierlijke redenvoering ; en deze, benevens andere vertoogen, ondersteunden de zaak zo krachtig dat het, ten volgenden Jaare, als een eenparig verzoek der Friesche Kerkelijken , bii hunne Staaten gebragt wierd. Ook slaagden zij zoo volkomen, dat deze Staaten, door hunne Afgevaardigden, in de vergadering der Algemeene Staaten, reeds op den 3den van Wijnmaand deszelven Jaars, den voorslag aan de gezaamenlijke Bondgenooten deeden tot het veranderen der psalmberijminge; gelijk het straks, in de volgende Slagtmaand, ook reeds bij HOLLAND EN WESTFRIESLAND in overweeging genoomen werd ; alhoewel niet voor den 19den van Zomermaand 1761 door hunne Edele Groot Mogenden werd beslooten, datde gewenschte verandering geschieden zoude. Edoch van dat besluit werd ook niet zoo haast in de vergadering der Algemeene Staaten kennis gegeeven, of GELDERLAND stemde in met het zelve ; terwijl FRIESLAND bij zijnen gedaanen voorslag bleef. ZEELAND verklaarde 'er zich voor, op den 27en van Oogstmaand ; STAD EN LANDE, den 15den van Wintermaand , waar mêe ten jare 1762, OVERYSSEL in Grasmaand, en UTRECHT, in Bloeimaand, zich vereenigden, Zoo dat de Algemeene Staaten , op den 25sten van laatstgemelde Maand, eenpaarig beslooten, dat de Rijmpsalmen nu geheel veranderd, of, ten minsten, verbeterd zouden worden.

De Sijnoden en Classen werden dan, door de hooge Overheid, aangeschreeven, om, over de wijze deze verandering, onderling te raadpleegen. Straks was de Zuidhollandsche Sijnode ten Jaare 1762, toen te Buuren gehouden, voor eene geheel nleuwe herijming., en wel voor die van J. E. VOET; welke thans, gedeeltlijk, met eenige andere proeven der verbeteringen van DATHEEN en GHYSEN, en eene en andere nieuwe berijminge, als van LAUS DEO SALUS POPULO, GLORIA DEO; OMNIA VALEMUS AUXILIANTE DEO werden uitgegeven. Doch Noordholland kon zich hier niet mee vereenigen, om dat men over den Dichtkundigen arbeid van den Heere VOET, toen, nog niet volkomen kon oordeelen ; houdende men aldaar voor 't best, dat een genootschap van des kundige Predikanten, uit de meest voldoenende berijmingen, eene keuze zoude doen. De drie gemagtigden, door de Staaten van Gelderland, tot het maaken van een ontwerp ter gemelde verbeteringe, aangesteld, waren, met Zuidholland, voor die van J. E. VOET, mits dat hier en daar het een en ander 'er in verbeterd, wierde. Friesland zag, om het work, zoo veel mogelijk, vleugels bij te zetten , van de berijming van VAN HALMA en GHYSEN, in den Jaare 1758. voorgesteld, geheel af; willende zich schikken naar, en verëenigen met het oordeel en keuze der andere Sijnoden,

Dan in Zeeland was men zo eenpaarig niet. Tholen en Bergen op den Zoom oordeelden , dat GHYSEN niet voldeed ; on de berijming van J. E. VOET eenige bijzondere uitleggingen, over welke men het in onze Kerk niet eens was, te veel scheen te begunstigen. Die van Goes en Zierikzee waaren voor VOET, maar de laatste verwachtten ook, dat het Haagsche Genootschap 'er groote, verbetering in zou maaken. Walcheren stemde voor ene vrije oordeelkundige keuze uit de drie berijmingen , van GHYSEN, VOET en het Konstgenootschap LAUS DEO, SALUS POPULO, en wilde, dat er ook een en andere Psalm van P. DATHENUS , doch verbeterd in Taal- on Dichtkunde, en naar de overzettinge des Bijbels geschikt, zou genoomen worden; welke Classicale besluiten reeds in Bloeimaand 1763. in gereedheid gebragt waren; en, zonder dat men een Sijnode behoefde af te wachten, welke in zeeland sedert eene reeks van Jaaren, niet gehouden is, aan de Heeren Staaten ter beslissinge werden overgegeeven.
.
Bij Stad en Lande word ten Jaare 1763 door vier Deputaten en twee Leden uit iedre Classis, hier toe afgevaardigd, de psalmkeuze bepaald uit GHYSEN, HALMA, VOET en LAUS DEO : welk besluit, ten volgenden Jaare, Sijnodaal gemaakt, aan de Staaten werd overgegeeven. In Drenthe, daar de Overheid ter keuze gegeven had VOET en LAUS DEO, neigde men, in 1764. tot die van VOET, mits verbeterd on beschaafd : gelijk ook Utrecht hier voor was, maar zoo, dat men, uit de andere berijmingen, die Psalmen over naame, welker berijming den Heere VOET niet wel gelukt ware; en dat het verkoozen Psalmboek, door de afgevaardigden uit,alle de Sijnoden, naargezien en beschaafd wierde. .

Om dat FRIESLAND, ter vergadering der Algemeene Staaten, in Hooimaand, reeds voorgesteld had, dat de Psalmverbetering op eenen eenparigen voet, bij alle de Gewesten, behoorde gesteld te worden; bepaalde GELDERLAND, om spoed te maaken, in Grasmaand 1763 de keuze op de berijming van VOET; welke door den Coetus Hagiensis, of eene bijzondere vergadering van Predikanten , uit alle de Gewesten , als ook uit Drenthe, zou konnen verbeterd worden. ZEELAND nam, den 8sten van Herfstmaand, hier in genoegen: en op den 8sten van Lentemaand 1764 verklaarde Friesland andermaal van GHYSEN en HALMA wel te willen afzien. Maar STAD en LANDE was, eenige maanden laater, voor eene keuze uit GHYSEN, VOET, LAUS DEO en HALMA, welke ook, in de Lente van 1765, de keuze werd van Ridderschap en Steden van OVERYSSEL. Maar HOLLAND EN WESTFRIESLAND kwamen, ernstig aangezocht, ook door de godvruchtige pogingen van zijne Doorluchtige Hoogheid, niet eer tot eene beslissendebepaaling, dan op den 30sten van Grasmaand 1772. Hier van scheen het verschil tusschen de Sijnoden Van Zuid- en Noordholland alleen de oorzaak to zijn. Doch, toen hunne Edele Groot Mogenden zich verklaarden voor eene Psalmkeuze uit GHYSEN, VOET en het Konstgenootschap LAUS DEO, SALUS POPULO: en dat, uit elk Gewest, als ook uit het Landfchap Drenthe, een Predikant zou afgezonden worden, door welken, onder 't opzicht van twee Gemachtigden der Algemeene Staaten, deze keuze zoude gedaan worden, werd dit, van alle de Gewesten, goedgekeurd: en dus een algemeen en volledig besluit van 's Lands Hooge Machten.


De Predikanten tot deze Psalmkeuze, door de onderscheidene Gewesten, benoemd, zijn, naar de tijdordee hunner aanstellingen, wegens Holland, uit de twee onderscheiden Sijnoden, JOHANNES VAN SPAAN en RUTGER SCHUTTE,. Predikanten in 's Hage en te Amsterdam; GEORGIUS LEMKE, predikant te Harlingen, van Friesland; THEODORUS LUBBERS, Leeraar te Groningen, van Stad en Lande ; en HENR. Joh. FOLMER, Kerkleeraar te Dwingelo, van het Landschap Drenthe; Utrecht zond hier toe JACOBUS HINLOPEN, Predikant te Utrecht; Overijssel DIRK SEMEINS VAN BINNEVEST, toen Leeraar te Deventer; en ZEELAND JOSUA van IPEREN, Kerkopziender te Kampveere ; en eindelijk werd van Gelderland hier toe verkoozen AHASUERUS VAN DEN BERG, Predikant te Barneveld.

Zoo haast er kennis van deze aanstellingen gegeeven was, verzochten en slelden Hunne Hoog Mogenden, tot het bijwoonen en bestieren dezer Kerkvergaderinge, aan, de Heeren WILLEM Baron van LYNDEN TOT HEMMEN, beschreeven in de Ridderschap des Quartiers van Nijmegen, Extraordinaris Raad in den Hove Provinciaal van Geldeland, Ordinaris Gecommitteerden wegens de Provintie van Gelderland, ter vergadering van Hunne Hoog Mogenden; en Mr. THOMAS HOOG, Raadsheer in den Hoogen Raade , wegens Holland, Zeeland en Friestand; en van wegen Holland en Westfriesland Commisfaris Politijk in de Sijnode van ZuidhoIland. Welke Heeren, tot hunne Amanuenses, aanstelden, Mr. JACOB VISSER en Mr. PIETER LEONARD VAN DE KASTEELE; beide Advocaaten voor de Hoven van Juftitie in 's Hage.


Deze Heeren Commissarissen, van hunne Hoog Mogenden, op den 12den van Wintermaand 1772, een bepaald voorschrift, tot het inrichten en bestuuren der Psalmkeuze, ontfangen hebbende, werd dit zo lang hartlijk gewenscht werk, in den beginne des volgenden Jaars, ter hand genoomen, en, Gode zij lof! in honderd een en twintig bijeenkomsten, gelukkig uitgevoerd.

Bij de eerste zitting - op den 12den van Louwmaand 1773, werden de negen afgevaardigde Predikanten, uit een zijvertrek, door een der Amanuenses, geleid naar de achteropperzaal van Prins Maurits huis, tot de bijeenkomsten geschikt, alwaar zy de Heeren Commissarissen, in hunne eergestoelten reeds gezeeten, eerbiedig begroetten. Waar na elk zijn plaats nam, naar den rang der Provincien, van welke hij was afgezonden. Wanneer door JOHANNES VAN SPAAN , als Leeraar der Hofplaatze, in tegenwoordigheid van ene allerluisterrijkste menigte van aanschouweren, zo van den Tabbert als Degen, om de opening dezer Kerklijke Vergadering bij te woonen, saamengevloeid, het gebed ter inwijding van dezelve, gedaan werd. Thans deed de Heer BARON VAN LYNDEN tot Hemmen, met eenen edelen zwier en statige lieftaaligheid, den Huize der Lyndens natuurlijk eigen, eene, zo sierlijke als bemoedigende, aanspraak; welke, door een blijmoedig vooruitzicht , reeds alles goeds van deze onderneeminge deed hopen en van zijn Hoog Edel Geboren met eenen godvruchtigen en gepasten zegenwensch, beslooten werd. Straks werd de schikking der Algemeene Staaten, nopens de behandeling der Psalmkeuze, den afgevaardigden Predikanten voorgehouden, naar welke de Edel Mogende Heeren Gemagtigden hoopten, dat men zich stiptelijk gedraagen zoude. A. VAN DEN BERG beantwoordde, als voorzitter, zijnde hij uit Gelderland afgezonden, de redevoering van den BARON VAN LYNDEN, met ootmoedige erkentenis en blijde aandoeninge van het harte, over de gelukkige omstandigheden voor Neerlands Kerke, en bijzonder over de keuze Hunner Hoog Mogendheden, gevallen op de luisterrijke perzoonen van hunne Edelmogenden, tot hooge beftierders dezer vergaderinge.
Wijders werd de jongste der Predikanten tot Scriba, en de naast jongste tot vice Scriba aangesteld. Waar mede deeze eerste bijeenkomst zeer geregeld afliep.

In de tweede zitting, daags daaraan, nadat, op hoog gezach, de geheimhouding op het sterkst aanbevoolen was, werden de proeven van Taal- en Dichtkunde van den Heere HUIDEKOPER, bij voorraad , tot een rigtsnoer, der doorgaande spellinge, aangenoomen; doch niet, om er zich ten enenmaale en stipt aan. te verbinden.

De drie volgende Bijeenkomsten dienden tot het bepaalen van eenige Taalregels. En, om te meer spoed te maaken, werd in de Sesde, waar in over de Poezij gesproken werd, aan twee der Predikanten, weeklijks bij beurten, waar van alleen Do. van BINNEVEST, als Scriba, verschoond bleef, het beoordeelen en verbeteren der spellinge opgedraagen. Terwijl men tien zetregels, in het verkiezen uit de drie berijmingen, zich voorftelde.

In de drie volgende Bijeenkomsten werden. de drie eerste Psalmen gekoozen. Aanstonds sloeg men de hand aan het beschaaven van dezelven. Dan, het werk was te vreemd om het voor de vuist; genoeg ten oogmerke, te volvoeren. De Tiende werd zeer arbeidzaam besteed, tot het verbeteren van den vierden Psalm. En, in de drie daarop volgende, wederom, enige gekoozen hebbende, stelde men in de Veertiende voor, om van den 10den Psalm, uit VOET, de rijmklanken naar de Muzijk te veranderen: welke gemaakte verandering in de Vyftiende werd goedgekeurd.

In eene volgende zittinge, besloot men, dat alle Maandagen het afschrift der in het net gebragte Psalmen ter Tafel zou gebragt worden, om van alle de Leden naargezien te kunnen worden; en dat de Amanuenses, die het schreef, voortaan de Commissie; betreklijk de Taal- en Spelkunde, zoude bijwoonen. Voords werd, in de twintigste Zitting, nog beslooten, dat, om spoed te maaken, voortaan een tweede aanhoudende Commissie zoude zijn, welke eens ter weeke bij den Heer Amanuenses, het Afschrift naauwkeurig zou overlezen; en dat de noodige veranderingen in de gekozene Psalmen zonden gemaakt worden, eer zij ter Tafel kwamen; waar door aanleiding gegeven werd, in enige volgende Zittingen, om nieuwe Taalregels te bepaalen naar welke men zich, in 't vervolg hoopte te schikken

In de Negenentwintigste word, met volkomen goedkeuring van de Edel Mogende Heeren Staatsgemagtigden, het tweede vers van den 19den Psalm veranderd. En in de Dertigfte werden, pp herhaald verzoek van een der Leden, de Eenhoornen van Psalm 29, waar van voorheen reeds gesprooken was, wederom ter baane gebragt; waar voor men wilde stieren koos.

In vier volgende Zittingen werd de dagelijksche arbeid rustig voortgezet, zonder dat er iets, dan het gewoone werk, naamlijk leezen, kiezen en beschaaven, in voorviel. In de Vyfendertigste werd besloten, dat, in de volgende week, ene keuze van Psalm 119 zou worden bepaald, en dat die, onder de Leden, ter beschaavinge, zou verdeeld worden; en , om allen mogelijken spoed te maaken, de daar in gemaakte veranderingen, pij voorraad, door twee onderscheidene Commisien overzien en goedgekeurd zouden worden.

Van de Sesendertigst:e tot de Zevenenveertigste is niets bijzonders to melden. En van de Achtenveertigste alleen, dat daar in beslooten werd, de 60ste en 108ste Psalmen, om dat die genoegzaam in alles de zelfde zijn, ter veraangenaaminge, uit twee onderscheidene berijmingen, te neemen, Men koos den eerst gemelden van VOET, den anderen van het Kunstgenootschap.

Gelijk niets buitengemeens in de gemelde Zittingen, gebeurde, is 'er ook niets van de Drieentwintig daaraan volgende te melden; dan alleen, dat in de Achtensestigste en Eenenseventigste Zittingen, de stemmen, in het verkiezen van den 86sten en 91sten Psalm stonden: waar: waar van de keuze door de Staatsgemagtigden beslist werd; kiezende hoogstdezelve den 86sten uit VOET en den 91sten uit het Kunstgenootschap. Ook deeden de Edel Mogende Heeren,
in de Negenenseventigste Zitting (de acht voorige behelzen wederom niets dan het gewoone work) opmerken, dat aan de oplettendheid der vergaderinge ontglipt was, een te schielijk, en daarom wanluidend, wederkomen der zelfde rijmklanken, in het 4de vs. van den gekoozen; 85sten Psalm uit VOET. 't Geen toen aanstonds verbeterd werd. Welke keurigheid men in volgende Zittingen, gelijk trouwens ook voorheen geschied was, dies te oplettener heeft waargenoomen.

In de Vierennegentigste , den 12den van Zomermaand , in welke de 122ste uit GHYSEN gekoozen werd, gaaven de Leden de verbeterde smaldeelen van den 119den Psalm ter toetze over: waarmee men zich, in de zes voigende Zittingen, bezighield. Eenige volgende besteed hebbende in het gewoon werk van kiezen en beschaaven, zorgde men, in de Honderd en vyfde,. voor eene aanwijzing van eenige Psalmen tot gebruik bij bijzondere gelegenheden, en voor eene lijst van allePsalmen naar 't A, B, C; terwijl van hunne Edel Mogenden vrijheid gegeeven werd, om de Gezangen achter het Psalmboek van DATHEEN, die noch bij VOET, noch in LAUS DEO voorkwaam, met verbetering, uit GHYSEN te neemen.

In de, Honderdenzevende, waarin men de twee laatste Psalmen koos, begon men aan de Lofzangen. Wanneer alle Leden onderling te kennen gaaven, hoe het te wenschen ware, dat die met eenige Evangelische, en wel bijzonder, met Feestliederen mogten vermeerderd worden!.... In de Honderd en negende werd de verandering, naar de Muzijk, van Zacharias Lofzang bepaald. En in de Honderd en elfde de verbetering van alle da Lofzangen, welke men genoodzaakt was uit GHYSEN te neemen. Dan in 't overneemen van het Eigen Geschrift Davids, waren de. Leden niet eenparig. Men besloot, dat de Predikant uit Zeeland dat Gedicht uit de Grieksche Taale in 't Duitsch, en in versen, brengen zoude; dat men 't dan bij 't Afschrift der Psalmen zoude voegen , en van de Algemeene Staaten het besluit afwachten, omtrend het al of niet plaatzen van het zelve. Zie hier dit Eigen Geschrift, zo als het in de Honderd en veertiende Zittinge is naargezien.

vs. 1
Ik was een jongeling,
Nog teder en gering,
Bij broedren laag geacht;
Men had, mij in het veld
Tot herder aangesteld :
Daar hield .ik steeds de wach
En weidde 't wollig vee.
Toen maakt' ik, wel te vree,
Een harp met eigen handen;
Ik greep het snaarentuig;
'k Zong psalmen: van 't gejuich
Weergalmden onze landen.

vs 2.
Wat blijdfchap ! welk een eer,
Dat zelfs de Hemelheer
Wou luistren naar 't geklank
Van mijne harp en stem!
Mijn lied behaagde Hem,
En 'k zei zijn goedheid dank.
Hij had mij 't rijk besteld.
Men riep mij uit het veld,
Van achter 's vaders schaapen:
Ik kwam en stond bedeesd,
Verlegen en bevreesd :
God werd mijn schild en Wapen.

vs. 3
Der broedren schoon gelaad,
Noch kragt kwam hun te baat.
Geen moed; geen krijgsbeleid:
Gods knecht ging hen voorbij;
Maar groett' en zalfde mij,
Toen rees mijn dapperheid.
Toen voeld' ik eenen gloed
Van heilgen heldenmoed.
Ik ging den reus bevechten;
Ik velde hem ter aard;
'k Versloeg hem met zijn zwaard,
Tot eer van 's HEEREN knechten.

De drie volgende Zittingen werden meestal besteed met het naleezen van het Afschrift der Psalmen. In de Honderd en achtiende nam de Heer BARON VAN LYNDEN, gunstig aan, om de aantekeningen van den Scriba te bewaaren ; en tevens, wanneer de nieuwe berijming gedrukt en gemeen gemaakt zoude zijn, dezelve, te zullen overgeeven, om, bij andere Kerklijke papieren en Archiven, in de Klooster Kerk,weggelegd to worden. Terwijl de Grammaticale Aantekeningen, van de Heeren Commissarissen, werden overgenoomen, om ter Griffie van hunne Hoog Mogenden te worden geplaatst. Voords werden toen eenige der Leden afgevaardigd, om bij den Heer GOCKINGA, toenmaals President van hunne Hoog Mogenden, kennis te geeven, dat het Psalmwerk ten einde was gebragt, en tevens te verzoeken, dat hunne Hoog Mogenden eenen tijd geliefden te bepaalen, wanneer de gesaamenlijke Afgevaardigden, tot die berijminge, tot het overleveren van het Afschrift, in de vergadering der Algemeene Staaten, mogten worden toegelaten.

Vrijdag, den tweeden van Hooimaand, Werd dan eindelijk, in de tegenwoordigheid der aanzienlijkste Heeren van de Hooge Regeeringe, van de Gerichtshoven , der Deputaten der Zuidhollandsche Sijnode, der Predikanten van 's Hage en van een groot aantal van andere Lieden van rang en geleerdheid, de laatste leezing verricht, naamelijk, van den 111 tot den 118den Psalm, en dus ook het groot Hallel; met voordacht, voor die openbaare lezinge bepaald, tot zulk genoegen, dat de blijde verwondering en hartelijke goedkeuring, op de aangezichten dier aanzienlijke menigte, geschilderd was. Na de gewoone omvraag van den Praeses VAN BINNEVEST, bedankte die LEEraar den Scriba VAN DEN BERG voor de leezing: waar na hij, uit naam van alle de Leden, den Edelmogenden Staatsgemagtigden vraagde, of hoogstdezelven : noch iets te gelasten hadden. Waarop de Heer VAN LYNDEN, in eene treflijke aansfpraak, . de broederliefde , oordeelkundige :keurigheid en onvermoeide naarstigheid van alle de Leden, met betuiging van het genoegen der Heeren Commissarissen, over het bescheiden gedrag der Predikanten; zeer inneemend en allerbeleefdst, erkende; bedankende de Afgevaardigde Leeraars voor den zonderlingen dienst der Kerke van Nederland beweezen, en besluitende alles met godvruchtigste en hartroerendste zegenwenschen; 't welk de Voorzitter der Predikanten zeer sierlijk met dankzeggingen en zegenwenschen beantwoordde, waar op Hij dit gansche werk met een gepast dankgebed tot God eindigde.


Weinigedagen hierna vertrok de tweede Staatsgemagtigde, de Heer THOMAS HOOG, naar Kuilenburg, als Commissaris Politijk; tot welks wederkomst de buitengewoone Zittingen moesten uitgesteld worden: De eerste hiervan was op den 16den van Hooimaand , wanneer de Heer BARON VAN LYNDEN, in naam van hunne Hoog Mogenden, kennis gaf, dat, ter overbrenginge van het Afschrift DER NIEUW BERIJMDE PSALMEN, gehoor verleend zou worden, op Maandag den 19den van gemelde Maand. Toen las men nog , van Psalm 111 tot aan het einde der Lofzangen: en men vond onderling goed, het Eigen Gefchrift Davids, op een los papier, bij het Autographon, mede over te geeven.

In de tweede buitengewoone, of Honderd eenentwintigste Zitting, werd op 't voorstel der Heeren Gemagtigden, eene verklaaring achter het Autographon, wegens de echtheid en rechtzinnigheid der Psalmen on Lofzangen, in dit Afschrift voorkomende, geteekend. Hierop begaf men zich, in statigen trein, naar de Vergadering der Algemeene Staaten; waar men binnen gelaten, eene zeer talrijke vergadering van de Edelen des Lands, en den Heer Erfstadhouder, in Hoogstdeszelfs Eergestoelte, met diepen eerbied aanschouwde. Thans deeden de Heeren Commissarissen, bij monde van den Heer Baron VAN LYNDEN, op eene sierlijke, deftige en nadruklijke wijze, verslag van derzelver gelukkig volvoerde Commissie; on gaaven het Verbaal en Autographon, welken de Amanuensesmtenfes, achter dezelven staande, medegebragt hadden, over, aan den Heer Prefident de COCQ VAN HAAFTEN, Heer van Wadenooijen ; besluitende weder,om die plegtigheid met ernstige en zielverrukkende zegenwenschen, over de Hooge Regeering en zijne Doorluchtige Hoogheid. Hierop hield de Heer VAN DEN BERG, als de eerste in rang, uit naam der Predikanten, insgelijks eene aandoenlijke reden, waarin hij derzelver blijdschap en dankbaarheid, over het spoedig en gelukkig volbrachte werk betuigde; eenige bijzonderheden betrekkelijk tot het Psalmgezang aan Hun Hoog Mog. voordroeg; en met treffende zegenwenschen over dezen Staat de vergadering van 's Lands Hooge Machten en zyne Doorl. Hoogheid eindigde. 't Welk alles uit naam hunner Hoog Mogenden niet min treffende, door den Heer VAN WADENOOIJEN, beantwoord werd: die ook daarop den Predikanten verlof gaf, om naar hunne standplaatzen te rugge te keeren. De trein vertrok hier op weer naar Prins Maurits Huis : alwaar wederom de Heer VAN SPAAN, als Leeraar in 's Hage; gelijk hij de eerste saamenkomste der vergaderinge, met den gebede , had ingewijd, nu al het verrichte, met een uitneemend gebed en plegtige dankzegginge, ten einde bragt.

De Nieuwe berijming werd zeer spoedig ter drukpersse van den Staaten drukker, Scheltus, overgegeeven, en, onder 't opzicht der Amanuenses, in Folio, zeer naauwkeurig vervaardigd; zoo dat van dezen druk, nu op het einde van Herftsmaand, gereed zijnde, een genoegzaam aantal van Exemplaaren naar de Staaten der bijzondere Gewesten werden verzonden. In 't begin van Wijnmaand ontving.ook elk der Leden, tot die Psalmberijming afgevaardigd, van hunne Hoog Mogenden , een prachtig gebonden Exemplaar , in een schildpadde spiegelband, verguld op snede en plat, met het wapen van den Staat der Vereenigde Nederlanden, ton geschenke.

Op den eersten van gemelde Maand werd reeds door de Staaten van Holland en Westfriesland afgekondigd, dat dit Psalmboek, van hunne Edele Groot Mogenden goedgekeurd zijnde, zoo haast het door den druk gemeen zoude gemaakt zijn, met uitsluitinge van alle andere berijmingen, in de Hervormde Kerk hunner Provincie, ten Godsdienstigen gebruike zou worden ingevoerd. Zoo als 't op last der Staaten van de andere Provinciën, in de bijzondere Gewesten en in het Landschap Drenthe, als het Gezangboek der Hervormde Vaderlandsche Kerke, met vrij algemeen genoegen en blijde erkentenis, vervolgens ontvangen is. *

* [De Dichtveranderingen in elke Zittinge en de Gebeurtenissen, bij de Invoering van de Nieuwe Berijming voorgevallen, op onderscheidene plaatzen, zullen, met de plegtige aanspraken, Redevoeringen en Gebeden, uitvoerig en naauwkeurig aangeteekend worden, in den keurigen en kostbaaren druk, van de Kerkelijke Historie van het Psalmgezang , door den
Heere Josua van Iperen, A. L. M. Ph. Doctor en Predikant te Kampveere; welke, om, ten aanzienlijken gedenkboek, te verstrekken, bij be Uitgeevers van dit Kunstkeurig Psalmboek, vervaardigd wordt.]
De Uitgeevers.