Het verbeterde oude TVG basisstudiemateriaal voor Liturgiek

Inhoud


Woord vooraf.

Inleiding. Wat is liturgiek?
De hoofddienst
Kerkelijk jaar.



Woord vooraf

Dit basisstudiemateriaal is gemaakt ten behoeve van de lessen liturgiek in het eerste cursusjaar. De auteurs zijn: Jac. Goorhuis, A.W. Kuipers, W.G. Overbosch. Het materiaal is in 2001 redactioneel bewerkt door A. H. Wöhle, waarbij de uitvoering werd verzorgd door C. W. van den Berg.

Utrecht 1994/2001


Inleiding. Wat is liturgiek?

Veel cursisten Theologische Vorming Gemeenteleden gaan regelmatig naar de kerk. De kans is groot dat ook u ervaring hebt opgedaan met gemeentezang, de gebeden, de voorlezing en uitleg van de Schriften, de bediening van de doop en de viering van het avondmaal en andere tekenhandelingen. Juist omdat u hiermee misschien vertrouwd bent (overigens ieder op een heel bepaalde manier) is het zinvol om nu eens vragen te stellen aan het bekende. Want vragen zijn er genoeg!

- Zingen we de Psalmen van Israël (boven Psalm 92 staat als opschrift: 'Een lied op de sabbatdag') ook nog in de christelijke kerk?
- Waar komen de honderden liederen vandaan die daaraan in het 'Liedboek voor de Kerken' toegevoegd zijn als 'gezangen'?
- Zijn de gebeden, zoals de voorganger ze uitspreekt, eigenlijk allemaal hetzelfde of juist heel verschillend van aard? Zouden de kerkgangers behalve het 'Onze Vader' niet ook nog andere gebeden samen kunnen of moeten zeggen?
- Waarom is er eigenlijk die voorganger? Alleen maar omdat niet iedereen de bijbel in zijn grondtalen kan lezen?
- Maar thuis lezen we toch ook; er zijn nog andere vormen van godsdienstoefening dan alleen de samenkomst op zondagmorgen. Wat is de betekenis van het samenkomen rondom "Het Woord"?
- Wanneer lezen we overigens wat? Is er typisch gepaste lectuur voor Kerstmis of Pasen? En waar komen die feesten vandaan? Zijn ze er altijd al geweest?
- Blijkbaar is er zoiets als een lange traditie waarop we voortbouwen, maar die ook breukvlakken vertoont: waarom gaat het in de Rooms-katholieke Kerk nog altijd anders toe dan op veel vlakken van het reformatorische erf? Bouwt de, in ieder geval wekelijkse, eucharistieviering op dezelfde 'inzettingswoorden' van Jezus voort als de veelal minder frequente avondmaalsviering?
- Waarom worden er dikwijls vraagtekens geplaatst bij de kinderdoop? Is die soms niet verantwoord?

Het vak liturgiek probeert dit soort vragen methodisch te beantwoorden. Het krijgt daarbij met historische kwesties te maken. Menigeen gaat zich in eredienstelijke vragen verdiepen omdat er zo luid om vernieuwing wordt geroepen. Maar kunnen wij het verleden wel negeren? Tegenstemmen vragen juist om restauratie; maar wat moet er dan hersteld worden? Is 'de' Reformatie normatief? Of is het enig aanvaardbare uitgangspunt de vroegste gemeente - maar weten we daar eigenlijk wel iets van af? Heeft ook zij wellicht de vormen voor haar godsdienstoefening al overgenomen? De kennelijk steeds weer terugkerende structuren zouden wel eens veel ouder kunnen zijn, maar ze hebben tegen de achtergrond van Jezus' verschijning 'in ons midden' veelal ook een andere (nieuwe) betekenis gekregen. Dan moeten er dus theologische vragen beantwoord worden: liturgiek heeft zeker ook met dogmatiek te maken; niet voor niets is er bijvoorbeeld juist rond de viering van de tafelgemeenschap zo dikwijls sprake geweest van 'ketterij'.

Wat betekent nu het woord liturgie?
Het Griekse woordenboek geeft 'dienst aan of van het volk', een (verplichte) bijdrage tot het gemeenschapsleven. Daarmee is meteen al gezegd dat de gemeente-opbouwende en zeker ook de diaconale facetten nooit verwaarloosd mogen worden. In de Septuagint (de Griekse vertaling van het Oude Testament) refereert het woordgebruik vooral aan de verplichtingen van priesters en levieten in de tempel, die terug zouden gaan op door Mozes van hogerhand ontvangen voorschriften. De gemeenschap, die onderhouden moet worden, is dan ook meer dan tussenmenselijke omgang alleen: de gemeente komt 'voor Gods aangezicht' en viert, lofzeggend en een beroep doende op Zijn beloften, het feest van de bevrijding. De lofzang 'moet gaande gehouden worden voor God die leven laat' (Psalm 107).

We kunnen ons afvragen wat nu het christelijk karakter van de liturgie is. Want komen liturgisch ritueel en mythologisch taalgebruik niet 'overal' voor?

Godsdienstige samenkomsten en religieuze riten zijn er altijd al geweest. Mensen wéten dat zij eenmaal sterven zullen. Maar niet alleen de dood wordt gemarkeerd, ook de geboorte wordt gevierd en het huwelijk moet worden 'gesloten'. Dat zijn de drie fundamentele momenten waarop 'alles' wat in biologische zin met "leven" van doen heeft aan de orde is. Blijkbaar hebben wij er behoefte aan, die knooppunten van het levensritme ceremonieel te verhevigen en er daardoor enigszins vertrouwd mee te raken; anders zouden wij er misschien "overheen" leven of er door worden meegesleurd. Borduurt onze christelijke eredienst voort op die algemeen menselijke gewoonte?

Naar bijbels besef is dat nadrukkelijk niét het geval. In de Schriften wordt de sabbatdag genoemd als een dag die haaks staat op iedere natuurlijke ordening. Elke zevende dag zullen wij de Schepper 'zegenen' en Zijn daden gedenken. Daardoor geven wij te kennen Zijn toekomst te verwachten, die aanstaande is. Want het mensenleven, zoals het op ons over komt, heeft in het licht van de verwachting die het bijbels verhaal kenmerkt iets oneigenlijks en voorlopigs: wij grijpen in onze eredienst vooruit op een 'verheerlijkt' bestaan dat ons is toegezegd. "Een uur lang" doen wij alsof de Grote Dag al werkelijk gekomen is en 'kennen wij dus ook niemand meer naar het vlees'. Heel duidelijk ervaren wij dat als wij - hopelijk niet alleen maar incidenteel en dus onwennig! - samen aan de tafel van de Heer worden geroepen als broeders en zusters. Dan gaan wij er (heel anders dan wat voor ogen is) van uit dat 'iedereen' verzadigd zal worden. Wij doen dat op grond van wat Jezus gezegd en gedaan heeft door ons aan te wijzen: 'Dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed'. Daarmee is de voedselketen ('de een z'n dood is de ander z'n brood') verbroken; alle noties krijgen een andere (vaak een tegengestelde) betekenis. 'Wij verkondigen de dood des Heren totdat hij komt'.

Wij zingen en bedrijven vrolijkheid (de hymnologie is een wezenlijk onderdeel van de liturgiek!) omdat en opdat straks werkelijk alles 'goed' zal zijn. Het wordt ons eenvoudig gebóden om HEM tegemoet te gaan, want HIJ van Zijn kant is tegemoetkomend geweest; wij worden verwacht, er is voor ons gedekt.

Dat zware accent op Zijn initiatief - onze samenkomst is geen mensenbedenksel, al zal zij ons misschien wel zeer 'bevredigen' - maakt begrijpelijk dat er over eredienstelijk handelen eigenlijk niet gesproken kan worden, zonder dat er tevens wordt nagedacht over het ambt. Ook waar wij uit mogen gaan van een 'algemeen priesterschap der gelovigen' wordt de profetie, de vermaning, niet overbodig en zal het moment van het "tegenover" dat wezenlijk behoort tot het relatiekarakter van de verhouding tussen God en ons helder gestalte moeten krijgen. Als de Stem zal worden geëerbiedigd, veronderstelt dat een gestalte tegenóver ons, die dan ook gezaghebbend zal kunnen en mogen spreken, plaatsbekledend over en weer.

De spelregels
Als liturgie onder meer betekent dat de gemeente voor Gods aangezicht verschijnt om op gezette tijden Zijn Naam te zegenen en 'te doen alsof' ("te vieren dát") de komende bedeling al werkelijkheid is geworden, moet er iets gezegd worden over haar spelkarakter. Zij gehoorzaamt inderdaad aan eigen spelregels - het rollenspel, dat met het ambtelijk handelen samenhangt, kwam al ter sprake - al kunnen die wel op verschillende manieren gehanteerd worden. Vooral de gereformeerd getypeerde Reformatie heeft tegen die notie 'spel' nogal eens bezwaar gemaakt: is naar de kerk gaan dan geen hoogst ernstige aangelegenheid? Dat is het zeker maar juist daarom moet het ernstiger genomen worden dan ons serieuze gewichtig doen. Meespelende met Gods kinderen worden wij werkelijk andere (nieuwe) mensen. Wij komen anders in het leven te staan vanuit onze 'vooringenomenheid', en dat is zeker ook een kwestie van lichaamshouding en beweeglijkheid. Als wij ophoren van de Stem, en de Geest ons herschept, wil dat niet zeggen dat er maar één zintuig bedoeld is, namelijk ons oor. Wie 'de dood des Heren verkondigt totdat Hij komt', staat als een herborene in het leven. Dat betekent niet dat hij steeds weer aan het preken is of bepreekt moet worden. Vieren is iets anders dan leren; de kerkdienst is meer dan catechisatie. Het heilige spel van de liturgie maakt ons deelgenoten van een ándere werkelijkheid; al spelend veranderen wij naar geest en lichaam tot "nieuwe" mensen, elke keer opnieuw.


De overmatige nadruk op de prediking als "leerelement" (hoe zit het met dat heil) en als moment waarbij de uitleg van de bijbel in verbale geleerdheid wordt verstaan als enige vorm van het tastbaar worden van "Het Woord" van God haalt onwillekeurig het feest onderuit. Voor we het weten spreken we dan vooral van de verplichting om bijbels "voorgeschreven" en beschreven feesten te onderhouden, terwijl het: "Kom ga met ons en doe als wij" (Psalm 122) niets anders is dan een uitnodiging om je te laten betrekken op het verhaal van Israël en haar God, - een oproep om "al feestende" te ervaren wat Gods verhaal met zijn mensen inhoudt.
Ieder feest heeft trouwens zijn eigen karakter, zijn eigen 'klimaat'. Zo is Pasen b.v. duidelijk verbonden met voorjaarsnoties in Israël en andere feesten kennen wederom andere motieven die naar de "ervarings-orde" van het jaar verwijzen. Die "sfeer" van een feest zal niet dominant mogen zijn, maar de heilsboodschap is wel veelkleurig, en het is bepaald de bedoeling dat die gevarieerdheid óverkomt.

Ook de sfeer van een kerkgebouw is zeker niet onbelangrijk, al zijn er die zeggen dat er 'toch overal gepreekt kan worden'. Maar zo waar deze overtuiging is als ze bedoelt te zeggen dat er geen plek "uitgesloten" is van de werking van het Woord van God door de Heilige Geest, zo raar wordt het als we deze overtuiging omkeren en tot het dogma verheffen dat de plaats waar een gemeenschap viert "er niet toe doet". Aandacht, ruimte en "opening" voor het Woord heeft baat bij de "sfeer" van de plaats van de viering in meer dan enkel "esthetische" zin! Maar nog los van deze inhoudelijke overwegingen aangaande de plaats van de viering geldt: er kan in ieder geval niét overal worden gezongen Een slechte akoestiek vermoordt meteen al de gezamenlijkheid omdat wij dan onmogelijk meer op het juiste ogenblik de stemvoering van onze buurman of buurvrouw kunnen overnemen (de 'onderdanigheid' waarvan sprake is in Efeziërs 5:19-21). Hebben we bij een vorige gelegenheid al ontdekt dat de liturgiek niet aan de hymnologie voorbij kan gaan, nu wordt het duidelijk dat ook zulke belangrijke hoofdstukken als de kerkbouwgeschiedenis en de daarmee verbonden iconografie niet overgeslagen mogen worden. Om maar één ding te noemen: hoe is in de loop der eeuwen de doop bediend en de tafelgemeenschap gevierd? Zonder 'overbodige' ruimte krijgen die geen gepaste gestalte en kunnen ze niet werkelijk worden beleefd.

Als vanzelf spitten we daarmee ook een steek dieper voor wat betreft de traditie. 'Wij zijn de eersten niet'; de kerkelijke gemeenschap is geen zaak van niet meer dan twee of drie generaties. Dat hebben de negentiende-eeuwse afscheidingsbewegingen in ieder geval aan het licht gebracht. Maar wij reiken ook nog over de Reformatie en de tweedeling der kerk in Oosters-Orthodoxen en Rooms-katholieken heen naar de eerste gemeente en haar verworteling in het 'verkoren volk'. Ook moeten we ons op het liturgisch terrein voortdurend met Israël verstaan. De christelijke eredienst dankt eigenlijk zijn hele opzet en structuur aan de joodse synagoge (die kostelijkste vrucht van de ballingschap), al zijn daaruit overgenomen vormen nog zo dikwijls met Byzantijnse of Romeinse cultuurelementen overkleed (soms tot ze vrijwel onherkenbaar waren geworden).

Intussen, de fricties blijven, meteen al wat de sabbat betreft. Want hoewel de oudste christelijke gemeenten die wel zeker in ere gehouden zullen hebben, is 'de synagoge der Nazoreërs' (zoals ze in Jeruzalem genoemd werd) in het bijzonder kenbaar geweest aan haar maaltijdviering op de avond van 'de eerste dag der week'. En juist de viering van die tafelgemeenschap kwam centraal te staan toen de band met Israël en de synagoge wegviel. Een voorgeschreven en als 'algemeen-christelijke' feestdag te vieren zondag werd dat pas door Constantijns keizerlijke edict van 321. De theologische onderbouwing van die zondag met het bijbelse sabbatsgebod is nog veel jonger en werpt exegetisch terecht vragen op. Dat de zondag altijd is blijven aanleunen tegen de sabbat (zonder welke hij dan ook onherroepelijk omvalt), is het 'eenvoudige' resultaat van een buitengewoon complexe ontwikkeling.

Veel ingewikkelder nog is de verhouding der beide Testamenten, waaruit de christelijke bijbel is samengesteld. Dat is zij met name geworden door de kwalijke suggestie dat de kerk (na en door de val van Jeruzalem in het jaar 70) in de plaats van de synagoge zou zijn gekomen, de doop in de plaats van de besnijdenis (zie het klassieke gereformeerde doopformulier), het Nieuwe in de plaats van het Oude Verbond.
De wederzijdse verhouding van verwachting en vervulling wordt daardoor volkomen opgeheven. Naar de ('weder')komst van de Mensenzoon wordt dan ook vaak niet meer ongeduldig uitgezien, het gevestigde gezag van een "instituut" (de Kerk) gaat al gauw dat van de Schriften vervangen.
In het kader van de eredienst is een eenzijdige overaccentuering van de evangelielezing uit het Nieuwe Testament (alsof het Woord van God niet ook als evangelie, als "goede boodschap" uit het Oude Testament zou spreken) dan ook bijzonder hachelijk. De joodse Heilige Schrift dreigt daarbij te worden afgedaan als een verzameling 'bewijsplaatsen'. Maar, zo valt met enig recht te vragen, kan de christelijke gemeente een psalm als de reeds genoemde 122ste wel zomaar zingen als zij ter kerke gaat en van haar relatie met Israël geen of onvoldoende rekenschap aflegt?

"Jeruzalem" dreigt in zo'n geval al snel te worden vervluchtigd tot een droombeeld, terwijl er bijbels gesproken vanuit de (opnieuw ingetreden) ballingschapsituatie in bijvoorbeeld Johannes' evangelie en in zijn Openbaring wel degelijk aan een concrete stad, aan een werkelijk bewoonbare aarde gedacht is. In zoverre wordt dat door de (West)Europese stedenbouw weerspiegelt, dat althans 'de' kerk daar in het midden gezet is. In de door Johannes "geziene" godsstad zal echter géén 'tempel' meer nodig zijn. Ziedaar, de spanningsgeladen dynamiek tussen theocratische visioenen en het door het keizerlijk afgedwongen voldongen feit van een "staatsgodsdienst".

De "Messiaanse gemeenschap zoals zij in christelijk perspectief voor Gods aangezicht verschijnt - dat volgt uit de eigen spelregels, die dan gelden - kan niet of nauwelijks geïdentificeerd worden met de volks-, de staats- of de burgerlijke gemeenschap. Daarom kunnen natuurlijke en historische gebeurtenissen enkel met de nodige reserve in de kerk worden binnengebracht. Ze zijn er niet misplaatst, in zoverre er wel voorbede voor kan worden gedaan. Maar de rechte voorbede is altijd ook een reinigend oordeel. Een nationale dankdag bijvoorbeeld wil niet goed passen in een kerkelijke jaarorde; de hoogtepunten van het menselijk bestaan hebben daar als zodanig geen eigen belangrijkheid. Of het zouden misschien de 'dieptepunten' moeten zijn: dan praten wij over heiligendagen en herinneren ons martelaars, van wie we hebben geleerd, dat wie tot bloedens toe de heilige Naam hebben geëerd daardoor veeleer geboren zijn dan dat zij zouden zijn gestorven. Blijvend zijn zij in Gods hand. In dat perspectief komt ook onze dood binnen de kerkmuren aan de orde en is er sprake van liturgie in dagen van rouw.

Dat betekent ook het een en ander voor de "persoonlijke historie" in de viering. Dat nogal wat ouderparen tegenwoordig hun kind graag zouden willen 'opdragen', heeft als verlangen niets te maken met de doop, die christelijk enkel vanuit de dood en de opstanding van Jezus Christus kan worden verstaan en als zodanig dan ook sacrament genoemd wordt. Bij geboorte en huwelijk of andere levensverbintenissen en belangrijke momenten kunnen de betrokkenen wel de behoefte hebben om een zegen te vragen. En om zo'n zegen vraagt alleen maar wie in de bijbelse zin het bidden heeft geleerd (niet 'de nood leert bidden', maar het bidden leert ons wat nood is).


De hoofddienst


Een opmerking vooraf:
Meer materiaal bij de verschillende variaties van liturgische elementen kan worden gevonden in het SoW Dienstboek - een proeve. De in dit lesmateriaal weergegeven onderdelen en bewoordingen zijn enkel te beschouwen als eenvoudige illustraties bij de bedoelde "beweging" van de liturgie van de eredienst. Ook wat inhoud en bedoeling van de elementen van de eredienst betreft kan de toelichting in het Dienstboek (pg 847vv) voor veel verheldering zorgen.

De hoofddienst kent drie onderdelen:
1. de voorbereiding;
2. de dienst van de Heilige Schrift;
3. de dienst van de Heilige Tafel.

De bevestiging van een ambtsdrager, de doop en de bevestiging en inzegening van een levensverbintenis vinden in de regel plaats na het tweede onderdeel.


De voorbereiding
Dit eerste deel van de dienst kent de volgende elementen:

a. eerste psalm
b. bemoediging
c. drempelgebed
d. kyrie
e. gloria

A. Begin van de dienst
In het kerkelijk jaar heeft elke zondag zijn eigen eerste psalm. Deze psalm geeft met name in de periode tussen advent en Pinksteren profiel aan de zondag, schetst al even de thematiek van de dienst. Niet zelden draagt de zondag een naam die aan deze psalm ontleend is. Het is zinvol om de dienst met deze eerste psalm te beginnen omdat daarmee een joodse wortel van de christelijke eredienst direct aan het licht komt en zo wordt aangeduid dat de kerk geënt is op de stam van Israël. Ook wordt in de (liturgie- en hymnologie-)geschiedenis veelvuldig naar de eerste psalm (de introïtus) verwezen en veel "kerkelijk cultuurgoed" (van Gregorius tot Bach) zou onverstaanbaar worden als de ordening van het jaar naar de namen van de intochtpsalmen vergeten zou raken.
Zo als het goed is om het verband met Israël al bij het begin van de dienst door het zingen van de introïtuspsalm gestalte te geven, zo is het eveneens goed om bij het begin al duidelijk te laten uitkomen dat het een christelijke gemeente is, die hier viert en die zich verbonden weet met de traditie van de kerk van Jezus Christus door alle eeuwen. Een passenbegin zou dan ook zijn een "trinitarische formule":
v. In de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest
g. AMEN

In de praktijk verloopt het begin van de dienst overal zo ongeveer hetzelfde en ook net weer een beetje anders. Liturgie is een levend iets en belangrijker dan hoe of wat is het te weten waarom je iets zus of zo doet.
In de ene gemeente komen de ambtsdragers de kerk binnen tijdens een voor deze dienst voor dit moment uitgekozen muziekstuk. Een ambtsdrager gaat naar voren, begroet de gemeente, doet mededelingen en wenst iedereen een goede dienst. In een andere gemeente komt men binnen tijdens het zingen van de eerste psalm. Vele variaties zijn denkbaar.
Het is mogelijk om de eerste psalm te zingen op de hierboven aangegeven plaats, maar men kan dat ook doen na bemoediging en drempelgebed. Een tussenvorm is: enkele strofen ervóór en enkele strofen erná.


Bij hoogtijdagen kan de wens opkomen om bij het begin van de dienst een gezang te zingen dat past bij de feestdag. Het is dan mogelijk dat te doen als een intochtlied. De volgorde kan dan zijn: intochtlied / bemoediging / drempelgebed / eerste psalm. In een dergelijke volgorde is tegelijk de herinnering bewaard dat de "voorbereiding" aan de eigenlijke viering vooráf gaat en dat de "dienst" in strikte zin pas begint met de introïtuspsalm.

Welke vorm voor het begin van de dienst wordt gekozen is uiteindelijk minder belangrijk dan dat men weet wat men doet en dat de gemeente het begrijpt en voluit betrokken is. Hoe dan ook zal het begin van de dienst de "toon" zetten voor de gehele viering.

B. Bemoediging
v. Onze hulp is in de Naam van de Heer
g. DIE HEMEL EN AARDE GEMAAKT HEEFT

Voorganger (hier vaak bij voorkeur de ouderling) en gemeente zeggen vooral responsorisch wat men op deze wijze zeggen kan. De actieve deelname aan de dienst van de gemeenteleden wordt daardoor bevorderd. Zo wordt eredienst vieren een gezamenlijke activiteit met wisselende rollen. Niet zelden is het ook mogelijk liturgische teksten samen (in wisselzang) te zingen.

De bemoediging: we zijn nog op de drempel van de dienst, we staan nog en stamelen dan: God, help ons de drempel over. Het gebeuren van de eredienst is ons eigenlijk te machtig. Wij hebben het niet in eigen hand. Wij zijn als Mozes in de strijd tegen Amalek: alleen met Gods hulp kan datgene wat we nu begonnen zijn tot een goed einde worden gebracht. De woorden van de bemoediging zijn ontleend aan psalm 124, 8.

C. Drempelgebed
Nog steeds op de drempel bidden we samen:

v. Heer vergeef ons al wat wij misdeden
g. EN LAAT ONS WEER IN VREDE LEVEN
v. (gebed van toenadering)

De verschillende bewoordingen voor de drempelgebeden en gebeden van toenadering laten zien wat de oorspronkelijke betekenis en functie van dit gebed is. Hier bij en vóór het begin van de dienst leggen wij voor God neer wat ons hindert de dienst als feest voor Zijn aangezicht te vieren ("onze zonde"). In een algemenen of generale biecht noemen wij in geijkte taal wat ons van God scheidt en spreken de hoop uit op zijn vergeving en heiliging aan ons. Na deze generale "biecht" en de vergeving die we elkaar hebben toegesproken of -gezongen is de weg vrij voor het spel van de liturgie waarin voorganger en gemeente beiden priesterlijke rollen kunnen vervullen.

Voor het drempelgebed zijn vele verschillende teksten te vinden. Alle geven zij uitdrukking aan het wat bedremmelde gevoel dat het ons nauwelijks past om God onder ogen te komen. Wij vragen om vergeving en vertrouwen dat God vergeven wil. Hij doet immers onze zonden van ons weg, zover het oosten is van het westen (psalm 139)! Het drempelgebed kan het beste kort zijn. Zinvol is het om de bewoording ervan te laten aansluiten op de eerste psalm, of een iets meer uitgewerkte versie van het drempelgebed te kiezen. Bijvoorbeeld:
v. Onze hulp is in de naam van de Heer
g. DIE HEMEL EN AARDE GEMAAKT HEEFT
v. die trouw houdt tot in eeuwigheid
g. EN NIET LAAT VAREN HET WERK VAN ZIJN HANDEN
v. (gebed van toenadering)

Nu kan de gemeente gaan zitten.
Het drempelgebed werd van origine gebeden door en voor de priester en zijn helpers aan de voet van het altaar. In zijn huidige vorm is het een gebed geworden van de gehele gemeente.


D. Kyrie
Dat de gemeente haar eredienst viert ten dienste van de wereld komt tot uitdrukking in het smeekgebed voor de nood van de wereld. Voordat de Schriften geopend worden, wordt de nood van de wereld blootgelegd als de plek waarbinnen de gemeente het Woord hoort en gestalte zal moeten geven. De gemeente doet dat in het gelovig vertrouwen dat God zich ontfermt over deze wereld en daarom zingt zij, direct aansluitend, de lof van zijn heilige Naam (het "Gloria"). In die zin drukt de gebedsroep "kyrie eleison" (Heer ontferm u) tegelijk ook al de lofprijs uit van de Heer die zich ontfermt.

Ook voor de bewoording van het smeekgebed kan de voorganger (eventueel of zelfs bij voorkeur een diaken) heel goed het oor te luisteren leggen bij de eerste psalm. Om de belangrijke spanningsverhouding en gezamenlijkheid van "Kyrie en Gloria" tot haar recht te laten komen zal het kyriëgebed bewust bondig gehouden worden. Het Kyrie is een korte, eerlijke "standpuntbepaling" van de gemeente in de wereld. Het heeft in die zin een geheel andere functie dan de voorbeden aan het einde van de dienst. De meest belangrijke functie van de eredienst is het om de gemeente door het Woord "op te richten", oprecht te doen gaan, opdat zij in de wereld Gods Woord tastbaar kan maken. De beweging gaat dus "omhoog" om "vooruit" te kunnen. Een gebed waarbij alle ellende van de wereld al hier bij het begin van de dienst in detail wordt genoemd is dan ook beslist misplaatst en brengt de opbouw van de viering uit balans.

E. Gloria
Het kyriëgebed wordt gevolgd door een "Gloria" in gezongen of gesproken vorm. Geijkte melodieën en bewoordingen voor wisselzang en wisselspraak tussen voorganger en gemeente helpen de balans van de beide elementen te bewaren. Vaak wordt echter ook gekozen voor een glorialied uit het liedboek of een andere bundel.
Op de feestdagen en waar er hulp is van een cantorij kan ook gekozen worden voor de vorm van het goot gloria dat geïnspireerd is op de engelenzang uit Lucas 2. In het Dienstboek - een proeve vindt men ook hiervoor verschillende voorbeelden.
Niet ongebruikelijk is het om het gloria te laten vervallen in de 'paarse perioden' (ingetogenheid en bezinning) voor Kerst en voor Pasen. Het zou dan eventueel kunnen worden vervangen door een lied dat past bij het karakter van deze periode.


De dienst van de Heilige Schrift
Dit tweede deel van de hoofddienst kent de volgende elementen:

a. de groet
b. het zondagsgebed
c. de schriftlezingen
d. de uitleg en verkondiging
e. het zondagslied

A. De groet
v. De Heer zal bij U zijn
g. DE HEER ZAL U BEWAREN.
of:
v. De Heer zij met u
g. EN MET UW GEEST

Met deze groet (of een andere bewoording) treedt nu de dienaar van het Woord als dienaar van het Woord, als "tegenover" van de gemeente naar voren. Deze groet verschilt van de begroeting van de gemeente door de ambtsdrager aan het begin van de dienst. Met deze responsorische groet bevelen dienaar van het Woord en gemeente elkaar wederzijds aan in de hoede van Gods Geest bij het avontuur dat nu begint: de lezing en vertolking van de Schriften. Waar deze groet op deze plaats gewisseld wordt, vindt men dan ook geen gebed om verlichting door de Heilige Geest.
Ook waar de voorbereiding tot hier al door de predikant is gedaan houdt deze groet zijn functie. Immers in de voorbereiding spreekt de voorganger vooral als spreker "met" en "van" de gemeente. Vanaf hier is er in de liturgie duidelijke sprake van een "tegenover" dat op bijzondere wijze behoefte heeft aan de toezegging van Gods Geest.

B. Het zondagsgebed
Dit gebed sluit aan op de groet. Het concentreert de gemeente op de plek en het moment van de eredienst. Alle "losse" gedachten en bewegingen worden samengebracht en gericht op datgene wat er in deze dienst aan de orde is. Vandaar de Latijnse naam van het gebed: collecta. De vorm van dit gebed is die van het gedenkend bidden. Ook hier ligt de sterkte van het gebed in een korte, bondige formulering, door de gemeente te beantwoorden met een "AMEN".

C. De lezingen
Hoeveel lezingen?
Men kan hier verschillend kiezen.
Om de beide testamenten en zo dus Israël en kerk met elkaar verbonden te houden, kiest men bij voorkeur een lezing uit het Oude en een lezing uit het Nieuwe Testament. Deze laatste zal dan vaak een lezing uit de evangelieboeken zijn. Een goede traditie is ook de keuze voor drie lezingen, waarbij de tweede dan een brieflezing is. Lezingen hebben in liturgisch perspectief, ook dat is belangrijk te noemen, nog een andere rol dan die van presentatie van het "materiaal" voor de preek als Schriftuitleg. Allereerst is een lezing "proclamatie", verkondiging en aankondiging van het Woord van God in oereigenste zin. Een lezing heeft dan ook een "eigen digniteit", los van wat (en of) er in de prediking wordt "uitgelegd".
Waar om "praktische redenen toch één enkele tekstlezing wordt gekozen zal het des te belangrijker zijn op de goede "bedding" van de lezingen te letten. De beide Testamenten zijn (in christelijk perspectief) niet los van elkaar verkrijgbaar!

Rooster of eigen vrije keuze?
Liever aansluiting bij een rooster. Dat maakt het beter mogelijk om het kerkelijk jaar te respecteren en belemmert de voorganger om vaak onbewust eigen stokpaardjes te berijden. Daarnaast biedt een rooster de mogelijkheid om de lezingen in breder verband in de gemeente aan de orde te stellen (leerhuis, catechese, lezing in huis) en ook met andere gemeenten hierover "in gesprek" te blijven. Ten slotte biedt een goed rooster vaak een doorgaande lezing aan uit een bepaald bijbelboek hetgeen een schriftuurlijke verkondiging ten goede komt.
Tussen de lezingen kan de gemeente een passend (schrift)lied zingen. De evangelielezing kunnen voorganger en gemeente inleiden met een psalmwoord en een gezongen "Halleluja" (dat kan vervallen in de "paarse" tijden van het kerkelijk jaar) en besluiten met:

v. Lof zij U o Here (gezongen)
of:
v. Lof zij U Christus
g. IN EEUWIGHEID, AMEN

Of men kan het geheel der lezingen besluiten met het gezongen:

g. U KOMT DE LOF TOE, U HET GEZANG, U ALLE GLORIE
O VADER, O ZOON, O HEILIGE GEEST,
IN ALLE EEUWEN DER EEUWEN!

Een mooie, maar ook wel bekritiseerde, gewoonte is het om bij de lezing uit een van de evangelieboeken te gaan staan. Mooi, omdat het gaat om het evangelie van de opstanding. Bekritiseerd met de overweging dat zo aan de lezing uit de evangelieboeken een hoger gewicht zou worden toegekend dan aan de andere lezingen, met daarachter de te betwisten veronderstelling dat de andere boeken van de bijbel (Oude Testament, brieven, etc) minder "evangelie", minder "goede boodschap van Godswege" zouden bevatten.


D. De uitleg en verkondiging
Elke uitleg is persoonlijke interpretatie en moet dat ook zijn. Daarom zijn uitleg en verkondiging niet te scheiden. Het gaat erom dat de voorganger vertolkt wat zij/hij op dat moment vanuit en binnen de context waarin hij/zij zich met de gemeente bevindt beluisterd heeft na lezing van de grondtekst(!) en na grondige bestudering daarvan. Bij een volgende gelegenheid (in een andere context) kan dezelfde tekst weer anders gehoord en verstaan worden. Dit geeft de voorganger enerzijds volle vrijheid, anderzijds past hier bescheidenheid. Alle waarheid die verkondigd wordt, is voorlopig.

E. Het zondagslied
Wordt er niet voor gekozen om na de verkondiging bij vrij orgelspel ruimte te laten voor het in stilte doorwerken van de overwegingen van de prediking, dan kan op deze plek het zondagslied worden gezongen. Dit lied kan een schriftlied zijn, aansluitend bij de uitleg en verkondiging, eventueel ook een (trinitarisch) loflied. Ook kan men hier, als overgang naar de viering van de tafel, de geloofsbelijdenis zingen.


De dienst van de Heilige Tafel

Dit derde deel van de hoofddienst kent de volgende elementen:
a. de inzameling der gaven
b. de voorbeden
c. het grote dankgebed
d. het Onze Vader
e. de vredegroet
f. de gemeenschap van brood en wijn
g. slotlied
h. zegen

Het hart van de eredienst is de gedachtenis van Christus. De gemeente is er 'tot zijn gedachtenis'. De maaltijd des Heren kan dus niet ontbreken waar sprake is van de gemeente des Heren. In de elementen van brood en wijn wordt de aanwezigheid van de Heer, het "voor jou" van Zijn leven en sterven zo tastbaar als het maar kan. Daarom verdient het ook de voorkeur om brood en wijn niet in stilte te delen, maar te vergezellen van woorden die dit perspectief verwoorden, zo als: het lichaam/bloed van Christus voor jou gegeven of: ... brood uit de hemel, wijn van het koninkrijk. De "communie" (lat. communio) heeft dan ook twee aspecten in zich: de ontmoeting met de Heer en het delen met elkaar. De Tafel van de Heer is de liturgische gestalte van het heil dat God ons schenkt. Zij is uitbeelding van het Rijk van God, dat (zoals Jezus zegt) 'midden onder u is'. Het is namelijk daar waar mensen hun leven met elkaar delen. Het delen van brood en wijn 'tot zijn gedachtenis' wil daarvan uitdrukking zijn. Uitdrukking van datgene waartoe God Jezus gezonden heeft: een bewoonbare wereld voor alle mensen en voor plant en dier, een 'oikumenè' een oecumene. Dat is een wereld waarin de liefde regeert en allereerst, naar het voorbeeld van Jezus, de liefde voor wie is achtergesteld.

De tafel kan op verschillende manieren worden gevierd. Staande in een kring waar déze mogelijkheid geboden wordt. Zittend aan tafel waar de kerkinrichting die mogelijkheid biedt en het in één keer kan. Daarnaast kent men de lopende vorm en ten slotte (wanneer het echt niet anders kan) de zittende.

A. De inzameling der gaven
De gaven worden verzameld vooral voor het diaconaat van de gemeente omdat bij de viering de bewoonbaarheid van de wereld voor ogen staat.

B. De voorbeden
De voorbeden vormen het hart van de ethiek van de gemeente. Deze gebeden verschillen daarom van het kyriëgebed. Gaat het bij dit laatste om Gods ontferming met de nood van de wereld, hier gaat het om de weg van de gemeente, om haar daadwerkelijke inzet voor de naaste en voor een wereld waarin gerechtigheid woont. De voorbeden zijn daarom concreet en riskant. Hier gaat het ook over maatschappij en politiek. In de voorbeden worden onze harten en handen gebonden.
De voorbeden brengen ter sprake wat de gemeente, in het licht van Gods Woord, verstaat als haar concrete verantwoordelijkheid voor het Rijk van God, als haar actuele gestalte van Gods barmhartigheid en recht. Daarom is het goed als diakenen ook hier een belangrijke rol vervullen.

C. Het grote dankgebed (lofzegging)
Dit tafelgebed (voorbeelden vindt men in het Dienstboek - een proeve) is als volgt opgebouwd:

- de beurtspraak
- het dankgebed de lofzegging aan God de Vader voor zijn grote daden van schepping en bevrijding
- sanctus ("Heilig, heilig, heilig") en benedictus ("Gezegend Hij die komt in de naam...) (gezongen door de gemeente)
- voortzetting van dankgebed/lofzegging aan God voor de zending van Jezus, zijn Zoon
- epiklese, aanroeping van de Heilige Geest over de gaven van brood en wijn.

Op de aanroeping van de Heilige Geest kan de gebedsroep "MARANATHA! Kom Heer!" volgen. Daarna bidt de gemeente met de woorden van het Onze Vader om de komst van Gods Koninkrijk. Hierna kunnen de avondmaalsgasten elkaar groeten met de vredegroet: 'vrede zij u' en vindt, na gezamenlijk zingen van het "Lam Gods" de communio plaats,
De communio kan worden besloten met een kort dankgebed.

Waar men de dienst van Schrift en Tafel iedere zondag wil vieren kan men de hier aangeduide liturgie te uitgebreid vinden. Er zijn verschillende mogelijkheden om deze te bekorten en men kan dan deze lange vorm bewaren voor de feestdagen.

D. Onze Vader


E. De vredegroet


F. De gemeenschap van brood en wijn


G. Slotlied
Op deze plaats zijn verschillende liederen mogelijk. Men kan een danklied zingen (ook in plaats van een afsluitend dankgebed). Ook een loflied is passend. Tenslotte kan ook een vermanend lied gekozen worden dat ons oproept trouw te blijven aan de gemeenschap die wij ontvingen en vierden. In alle gevallen is het goed om met het slotlied aan te laten sluiten bij wat in de dienst als geheel aan de orde was.

H. Zegen
De gemeente wordt uitgezonden tot haar dienst in de wereld. Zij mag zich daarbij gedragen weten door de zegen van God. Voor de bewoording daarvan zijn er verschillende mogelijkheden, zoals de priesterzegen uit Numeri 6: 24-27, of de apostolische zegen uit 2 Corintiërs 13, 13.

Tenslotte
Wanneer de eredienst niet in zijn grondvorm van Schrift en Tafel wordt gevierd volgt na de dienst van de Heilige Schrift de dienst van gebeden en gaven:

- dankgebed
- voorbeden
- stil gebed
- Onze Vader
- inzameling der gaven
- slotlied
- zegen

Kerkelijk jaar


Het waarom van het kerkelijk jaar; veertig-dagen-Paascyclus
Onze tijd wordt geordend: formeel door de klok, door de kalender en door de agenda. In de liturgie, als dagelijkse oefening van ons geloof, blijkt onze tijd anders geordend: inhoudelijk door de opeenvolging en betekenis van nacht en dag, door de gang van dag tot dag, van zondag tot zondag, door de gang door een jaar, onderweg van gedenkdag tot gedenkdag, van feest tot feest.

We zijn geen tijdloze individuen, maar schepsels geplaatst in de tijd, in de ruimte van een schepping die leeft van en naar toekomst. We maken deel uit van een geschiedenis vanaf Abraham onderweg naar Jeruzalem: we zijn de eersten niet, wij maken deel uit van een traditie: die voedt ons, en wij voegen het onze eraan toe.
a. De opeenvolging van dag en nacht (bijbelsgesproken: eerst de nacht, dan de dag) begeleidt de afwisseling van duister en licht, met de bijbehorende gedachten en gevoelens. De joodse gebedsstructuur volgt deze: het ochtend-, middag- en avondgebed. We vinden het terug in de getijden, het meest bekend van de kloostertraditie en vandaag misschien ook via onze islamitische buren.
b. De opeenvolging van dagen, een week lang, wordt gemarkeerd door de zondag: de eerste dag. Leven vanuit en leven naar deze dag maakt elke dag tot een andere. Ook hier speelt de kloosterspiritualiteit op in. Maar ook voor de liturgie in huis valt hier van alles te vinden en te bedenken.
c. De opeenvolging door het jaar heen, van feest tot feest doet ons, met de seizoenen mee, als pelgrims op weg zijn door de tijd. Alles krijgt een heilzame ordening en een toegewezen plek om de afzonderlijke heilsdaden van God in de geschiedenis, of de afzonderlijke heiligen te gedenken. Elke dag krijgt kleur en karakter vanwege de plaats in het (kerkelijk) jaar.

Het hart van het kerkelijk jaar is Pasen; in navolging van Israël vieren we dit feest van uittocht (uit de dood) en bevrijding (tot leven), het wordt ons - heidenen - aangereikt door de invulling die Jezus er in zijn eigen leven en dood aan heeft gegeven. Israël viert: slaven waren we in Egypte, maar de Heer deed ons uittrekken met sterke hand en uitgestrekte arm (Hagada van Pesach). Het wezen van de paasviering is het wezen van elke liturgie en geijkt door deze geloofservaring van Israël: het gedenken, vieren, lofzeggen van de daden van God in de geschiedenis, het actualiseren van dit verleden met het oog op het heden en de voorzegde toekomst. De structuur van dit gedenken is afleesbaar uit de joodse 'beracha' (zedenspreuk): 'Gezegend ben Jij, Heer onze God, Koning van de wereld, die...'. God wordt groot gemaakt, gezegend, op grond van zijn daden: de mens verbindt zich hierin aan die daden, is drager van de geschiedenis. De berichten over de passie van Jezus, zijn dood en het bericht van zijn opstanding gebruiken beelden van het joodse Pesach om over het geheim van het handelen Gods aan deze jood, Jezus van Nazareth, te spreken. Pasen is in christelijk perspectief onverbrekelijk met Pesach verbonden. In de eerste eeuwen van de kerk is er een groeiende tendens te zien om het christelijk karakter van het paasfeest te benadrukken. De gewoonte om het feest van de opstanding te vieren op de vroege morgen van de tweede dag van de joodse pesachviering (14/15 Nisan) verloor het van het gebruik om de opstanding van de Heer op de zondag als dag van de verrijzenis te vieren. Het verschil in berekening van de paasdatum op basis van een ander gebruik van de kalender onderstreept het verschil tussen joden en christenen.

Sinds het concilie van Nicea (325) wordt de paasdatum berekend uitgaande van de stand van de zon, die het begin van de lente bepaalt: 21 maart. Het paasfeest wordt dan gevierd op de zondag na de eerste volle maan na 21 maart.
In het jodendom, dat uitsluitend met de maanstand rekening houdt, begint een maand bij de stand van een nieuwe maan. Daardoor valt Pesach altijd op de 14/15 Nisan en wel op de eerste avond van de eerste volle maan in die maand.
Dit verschil in berekening veroorzaakt soms een verschil van enige weken tussen Pasen en Pesach. Soms ook vallen beide feesten samen. Gemeenschappelijk blijft voor joden en christenen de variabele datum waarbij de volle maan een rol speelt.
Aan Pasen gaat een tijd van voorbereiding vooraf: de veertig-dagentijd. Het getal veertig komt in de bijbel voor als getal van beproeving, afzondering, reiniging en voorbereiding. Net als het volk Israël veertig jaar door de woestijn trok voor het klaar was voor Kanaän, en net als Jezus veertig dagen in de woestijn verbleef om zo te worden beproefd. Het is een tijd waarin het geloofsonderricht voor de belijdenis kan worden gegeven, het is een tijd om als gemeente in overdenking, soberheid en inkeer zich voor te bereiden op Pasen. In veel gemeenten werd het vasten in de veertig-dagentijd herontdekt als een praktische vorm van ondersteuning van de innerlijke beweging van inkeer en bewustwording op weg naar Pasen. Het tijdelijk "afstand doen van wat we ons als vanzelfsprekend gunnen" (voedsel, drank, snoep, genotmiddelen...) doorbreekt het gewone levenspatroon en drukt ons met de neus op het "niet vanzelfsprekende" van het leven dat wij kennen. Als "oefening" (exercitie) helpt het vasten om bewuste keuzes te maken in ons leven in het licht van de boodschap van Pasen.

De veertig-dagentijd begint op Aswoensdag, waarop de gelovigen in sommige gevallen een askruisje op het voorhoofd ontvangen. De zondagen daaropvolgend dragen in hun namen, psalmen en lezingen bij tot inkeer en voorbereiding. Die namen zijn ontleend aan de antifoon, een omlijstende refreintekst bij de psalm van de zondag. Achtereenvolgens zijn deze namen:
1. Invocabit, 'Roept Hij mij aan, zo antwoord ik' (Psalm 91, 15) - kleur: paars
2. Reminiscere, 'Gedenk mij in uw barmhartigheid' (Psalm 25, 6) - paars
3. Oculi, 'Mijn ogen zijn bestendig op de Heer' (Psalm 25, 15) - paars
4. Laetare, 'Verheug u met Jeruzalem' (Jesaja 66, 10,11, bij Psalm 122) ofwel 'midvasten', - rose
5. Judica, 'Schaf mij recht' (Psalm 43, 1) - paars
6. Palmarum, Palmzondag, 'Hosanna in den hoge' (Psalm 118) - (eventueel rood, vervolgens) paars.

In de veertig-dagentijd is de toon van de eredienst ingetogen: Het gloria vervalt, het uitbundige 'Halleluja' voor het Evangelie ook; de kleur is paars, eventueel worden kunstvoorwerpen afgedekt met paarse doeken. Uit deze doeken, die in sommige gemeenten ook het veelal kunstig gesneden of beschilderde hoofdaltaar bedekken, is de traditie gegroeid van de zgn. 'hongerdoek': Een afbeelding ter overdenking van het lijden in de wereld in de tijd van de vasten ("honger").

Voorafgaand aan de veertig dagen kennen we nog drie andere zondagen die merkwaardigerwijs zeventigste, zestigste en vijftigste dag voor Pasen heten (Septuagesima, Sexagesima en Quinquagesima); samen maken zij de voorbereidingstijd voor Pasen tot een termijn met het symbolische getal van zeventig dagen.

De gang van Jezus in zijn passie en verrijzenis wordt gevolgd gedurende de drie grote dagen van het zgn. triduum sacrum, de drie heilige dagen aan het eind van de goede week, een traditie die vanuit Jeruzalem is gegroeid, een indeling die vanaf de vierde eeuw afleesbaar wordt. Het triduum in zijn huidige vorm bestaat uit 1. Witte Donderdag 2. Goede Vrijdag 3. Stille Zaterdag. Bij de viering van deze drie heilige dagen wordt de gang van Christus, van gevangenneming, kruis, grafrust en opstanding, gevierd, nagevolgd en afgebeeld, middels processies en kruisweg. Ook in de moderne tijd is die gang van de Heer afleesbaar te maken en een zinvol onderdeel van de vieringen.

1. Pasen begint met de viering van de Witte Donderdag: dan gedenken we hoe Jezus met zijn leerlingen de pesachmaaltijd hield en daar zijn eigen invulling aan heeft gegeven. (In het Jodendom ontwikkelde deze maaltijd zich tot de viering van de seider, zoals in het christendom tot de viering van de eucharistie) En ofschoon iedere zondag de maaltijd van de Heer gevierd kan worden is de Witte Donderdag zoveel als de 'verjaardag' van het Avondmaal, van de Eucharistie.

Aan die maaltijd vooraf gaat de voetwassing (Johannes 13), die de dienstbaarheid van de volgelingen van Jezus illustreert.
2. De diensten op Goede Vrijdag hebben het karakter van een wake. Dat geldt voor de kruisweg rond drie uur 's middags, het uur van Jezus' sterven: een viering aan de voet van het kruis, waarbij in de schaduw van het kruis ook de zorg van onze eigen tijd in herinnering kan worden gebracht.
In een tweede wake, 's avonds (waarop dus niet het Avondmaal wordt gevierd, zoals in de vorige eeuw op protestants erf in zwang is geraakt) lezen wij de passie van de Heer volgens Johannes, wij brengen hulde aan het kruis en wij spreken het beklag Gods uit (de zgn. improperia), een tekst uit 600, waarin God sprekend wordt opgevoerd, en Hij Zijn heilsdaden tegenover de menselijke daden van ontrouw stelt. In het bijzonder aangaande de tekst van de improperia is er bij verschijnen van het Dienstboek - een proeve terecht enige commotie geweest. Immers de klassieke versie van deze tekst is in de geschiedenis door christenen vaak gehoord niet als aanklacht tegen de onmenselijkheid van de mensheid maar als aanklacht van God specifiek gericht tegen Zijn volk Israël. Christelijke hoorders zijn, met het verhaal over de kruisiging van Christus in het oor, niet zelden na het nachtelijke aanhoren van de improperia pogroms begonnen onder de joodse bevolking. Deze bloedige geschiedenis van de tekst noodt ten minste tot bijzondere voorzichtigheid bij de omgang met (vertalingen van) de improperia.
3. Op de stille zaterdag is het mogelijk 's morgens een wake te houden; in middeleeuwse kerken deed men dat bij een afbeelding van het heilige graf. In middeleeuwse kerken deed men dat bij een afbeelding van het heilige graf. Alle aandacht op deze dag gaat naar de Paaswake.

Pasen-Pinksteren
Wanneer begint nu eigenlijk precies Pasen? In strikte zin op de Witte Donderdag, het begin van het triduum. Maar de overwinning op de machten van de dood komt toch pas echt goed in het zicht in de Paasnacht. Dit wordt dan ook niet enkel uitgesproken, maar ook verbeeld in de symboliek van licht en water, van de paaskaars en van het doopwater.
De overwinning van de Heer op de machten van de dood wordt zichtbaar gemaakt door het binnendragen van de nieuw ontstoken paaskaars. Deze kaars verbeeldt de opgestane Christus: een applicatie op de kaars (meestal een kruis) verduidelijkt dit, de vijf wierookkorrels die op de uiteinden van de kruisbalken en in het kruispunt van de applicatie zijn aangebracht herinneren aan de vijf wonden van het lijden. Onder het zingen van 'Licht van Christus', en begeleid door de 'Lof van het Licht' (Exultet) wordt de kaars naar binnen gedragen, en aan het licht daarvan ontsteekt de gemeente haar kaarsen.
Deze viering is een wake, en daartoe behoort in principe een lange reeks Schriftlezingen. Deze volgen op de Lof van het Licht: een twaalftal lezingen uit het Oude Testament, die alle dezelfde beweging als die van deze Paasnacht aangeven: zoals de schepping van een bewoonbare wereld uit het niets (Genesis 1, 1-2,2), de herrijzenis van de mensheid uit stof en beenderen, (Ezechiël 37,1-14) de redding door het water van de Rode Zee van het volk (Exodus 14: 24-15).

In de Paasnacht werd vanouds de doop bediend en traden zo nieuwelingen toe tot de Kerk. Door hen die reeds in het volk Gods waren opgenomen, werd in deze nacht hun doopgelofte hernieuwd. Met het hervinden van onze liturgische wortels is de paasnacht ook geliefd geraakt in onze kerkelijke traditie, en daarmee ook de praktijk van de doop en doopvernieuwing in deze nacht. De doorgang van het volk Israël door de Rode Zee, de doorgang van de Zoon door de dood naar het leven krijgt een herkenbaar vervolg in de doorgang van de dopelingen door het doopwater naar het nieuwe leven in de verbondenheid met Christus. Wanneer we ons de wezenlijke verbondenheid van de doop met Pasen realiseren zal de inhoud van de doop aan kracht winnen. Met het verder weggroeien van haar oudchristelijke wortels (waarbij enkel volwassenen op grond van hun belijdenis toetraden tot de kerk) en de generalisering van de kinderdoop in plaats hiervan, veranderde het zwaartepunt van de inhoud van de doop. De reacties in de kerkgeschiedenis van diverse doperse bewegingen, die de volwassenendoop weer terug wilden, illustreren dit.


Bij de doop behoort daarom een goede doopcatechese. Want hoewel het kind niet zozeer op basis van het geloof der ouders wordt gedoopt, maar de doop een zgn. genadegave is, een sacrament, is het noodzakelijk dat ouders of opvoeders weten wat de doop betekent en wat er in de bijbehorende opvoeding van hen wordt verwacht.
De doop zelf wordt intussen weer feestelijker dan hij lange tijd geweest is. De ouders zelf noemen vaak de naam van het kind, in het zogenaamde zondvloedgebed worden de belangrijkste verwijzingen naar wat de bijbel over dopen zegt genoemd. Bij de doop behoort ook de zalving, waarmee de dopeling in de Messiaanse lijn wordt geplaatst. De doopkaars, symbool van het gedoopte leven, ontvangt zijn licht van de paaskaars.
Meer en meer groeit de gewoonte om in de Paasnacht de openbare belijdenis van het geloof af te leggen, al of niet gevolgd door de doop. De hernieuwing van de doopgelofte, door iedereen beaamd, betrekt ook de overigen in de gemeente op de vernieuwing in deze nacht. De veertig dagen zijn dan een tijd van voorbereiding hierop.

Pasen is een tijd waarin men slaap tekort komt: het is een tijd van waken en van vroeg op. In navolging van de Herrnhutters kan men de Paasmorgen aanvangen met een vroege 'aandacht' liefst buiten, rondgaand b.v. op het kerkhof. De witte kleren, de bloemen op de graven gelegd maken duidelijk dat de dood is overwonnen. De eigenlijke Paasmorgen-viering zal in vergelijking met de aan symboliek rijke Paasnacht een wat volkser karakter hebben. Dit is dé feestdag van het jaar, waarop de viering van het Avondmaal niet mag ontbreken.
Met die ene dag is Pasen niet voorbij. In ruimere zin duurt dit feest een week, tot en met het octaaf, de achtste dag, van Beloken Pasen; in nog wijdere zin tot en met Pinksteren, de vijftigste dag.

Op basis van het evangeliebericht werd het feest van de uitstorting van de Geest vastgesteld op het joodse Wekenfeest, vijftig dagen na Pesach. Zo ontstond een feestelijke vijftig-dagentijd waarin het paasfeest kan worden doorgevierd. In de liturgische gegevens van de verschillende kerkboeken blijkt het accent gaandeweg te verschuiven van vrolijkheid, jubel en lofgezang naar de voorbereiding op Jezus' heengaan tot de Vader; dit wordt gevierd op Hemelvaartsdag, de veertigste dag na Pasen. De komst van de Trooster verzekert de gelovigen van Gods blijvende tegenwoordigheid.

De namen van de zondagen vanaf Pasen geven deze verschuiving goed weer:
1. Beloken Pasen, of: Quasimodo geniti ("Als pasgeboren kinderen", 1 Petrus 2), Johannes 20: 19-31.
2. Goede-Herderzondag of Misericordia Domini ("Barmhartigheid van de Heer"), Johannes 10: 11-16.
3. Jubilate ("Jubelt"), Johannes 16: 16-22
4. Cantate ("Zingt de Heer"), Johannes 16: 5-14.
5. Rogate ("Bidt"), Johannes 16: 23-30.
Hemelvaartsdag, Handelingen 1: 1-11
6. Wezenzondag of: Exaudi ("Hoor!"), Johannes 15: 26-16,4
7. Pinksteren. Op Pinksteren, de vijftigste paasdag viert de kerk de gave van de Geest, het begin van de beweging der kerk die tot op vandaag voortduurt. De kleur is dan rood: de kleur van de rode vlammen van het vuur op de berg Sinai, van de vurige tongen op de hoofden der leerlingen, maar ook de kleur van het bloed der martelaren.
Na Pinksteren sluiten we de paaskring af met zondag Trinitatis, een wat later ingestelde vierdag waarbij, samenvattend de "heilsgeschiedenis", de drievuldige wijze waarop God zich aan zijn schepping bekend maakt wordt gevierd.


Kerst - Epifanieën
Terwijl onze leeftijd wordt gemarkeerd door de viering van onze geboortedag, leeft het kerkelijk jaar van de viering van de sterfdag van heiligen, ons voorgegaan. Hun sterven stond veelal in het teken van de belijdenis van de Naam van de Heer, hun leven en sterven was kostbaar, hun bestaan voorbeeldig. Voor elke dag een heilige: in 'roomse' landen koopt men kalenders waar ze allemaal op staan; in het Catharijneconvent in Utrecht hangt een lijst waaruit men gewaar wordt op hoeveel heiligendagen een werkman in de middeleeuwen vrijaf had. Heiligen begeleidden de mens in zijn gewone dagelijkse leven, bij kommer en zorg, moeite en pijn.

Hun relikwieën, zorgvuldig bewaard, eerst onder het altaar, later in goed zichtbaar te etaleren monstransen, konden bescherming bieden tegen ziekten, misoogst, oorlog, honger en dood, alle gevaren die het leven van de middeleeuwse mens bedreigden.
De Reformatie heeft de heiligen grotendeels opgeruimd, hun beelden werden moedwillig stukgeslagen: slechts de meest geliefden onder hen bleven in tel, zoals Nicolaas van Myra of Martinus van Tours, deze laatste dan nog enkel in Noord-Holland boven het IJ, en in het Groningerland. Maar inmiddels hebben ook protestanten weer ontdekt hoe zinvol het kan zijn het leven en sterven van grote voorgangers in twijfel en geloof te gedenken. Wij zijn de eersten niet die proberen ons geloof overeind te houden, voorgangers in het geloof kunnen daarbij voor ons van betekenis zijn.
Dat kunnen grote heiligen uit lang vervlogen tijd zijn: apostelen, martelaren, leraren der kerk, aartsvaders en -moeders in het geloof, maar ook vrouwen en mannen uit onze eigen eeuw, gemarteld door totalitaire régimes. Wij noemen enkele voorbeelden met hun datum:
Nicolaas van Myra (6 december), Thomas de apostel (21 december), Stephanus (26 december), Jan Palach (16 januari), Martin Luther (18 februari), Ambrosius van Milaan (onbekend), Martin Luther King (4 april), Jozef (1 mei), Bonifatius (5 juni), Johannes de Doper (24 juni), Adelbert van Egmond (25 juni), Petrus en Paulus (29 juni), Johannes Hus (6 juli), Anne Frank (1 augustus), Franciscus van Assisi (4 oktober), Allerheiligen/Allerzielen (1 en 2 november) Wendelmoet Claesdochter van Monnickendam (20 november), Etty Hillesum (30 november).
In deze reeks prijken ook de gedenkdagen voor Allerheiligen en Allerzielen. Op de eerste dag, 1 november, gedenkt de kerk deze grote voorgangers, en op Allerzielen, 2 november, treden in hun voetspoor de 'gewone mensen': onze ontslapen dierbaren. In de reformatorische kerken worden op de zondag het dichtst bij deze gedenkdagen of op de laatste zondag van het kerkelijk jaar ("eeuwigheidszondag") voordat met Advent het nieuwe kerkelijk jaar begint de namen genoemd van allen die in het afgelopen jaar uit het midden van de gemeenschap zijn ontvallen, een dienst met grote pastorale doorwerking.

In strikte zin is Kerst ook een heiligendag, maar dan wel de gedenkdag van dè Heilige, Jezus de Christus. En hoewel de viering van Kerstmis (25 december) zich in een zeer algemene belangstelling mag verheugen, is dit feest jonger dan Pasen. Vanaf 330 is de viering van Kerst nawijsbaar, en dan wel in Rome, vrijwel zeker ingesteld als vervanging van het populaire feest van de zonnewende (Natalis Invicti). Dit in christelijke tinten overgeschilderde feest, de geboorte van de Zonne der Gerechtigheid in de lange winternacht, is zeer geliefd en algemeen verbreid geraakt vooral in Germaanse en Frankische landen. In het oosten ontstond ongeveer terzelfder tijd het feest van Epifanie (6 januari), eveneens een gekerstend heidens feest, nl. van de verschijning van de vorst van het Licht. Dit is in de Kerk van het Oosten het Geboortefeest geworden en gebleven, in de Kerk van het Westen is op 6 januari het accent verschoven naar de aanbidding door de Wijzen, en verbonden met Christus' eerste manifestatie: zijn doop en eerste teken te Kana.
Kerstmis en Epifanie behoren thans bij elkaar, ook al viert de Kerk van Rome de laatstgenoemde vierdag tegenwoordig op een zondag. In die lange feesttijd vallen ook de gedenkdagen van Stefanus, de eerste martelaar, (26 december) en de Onnozele kinderen van Bethlehem (28 december), en de vierdag van de besnijdenis en naamgeving des Heren
(1 januari, octaaf van Kerst).


Evenwijdig aan de veertig dagen ontwikkelde zich in de vierde eeuw de tijd van advent, een paarse tijd van voorbereiding, vasten en boete, maar met een verwachtingsvol karakter. Ook in deze periode valt een 'mid-vasten', zondag Gaudete, 'Verblijd u in de Heer ten allen tijd, de Heer is nabij (Philippenzen 44-6). De vierde zondag heet Rorate, 'Dauwt hemelen', waarop we vieren hoe het heil op aarde druppelt.
Oorspronkelijk is advent een langere periode dan tegenwoordig: pas in de achtste eeuw wordt het getal van vier zondagen vastgesteld. De kleur van de lezingen en liturgie van de drie zondagen daaraan voorafgaand, Voleindingszondagen, geeft aan hoe verwant beide tijdperken zijn: de nadruk ligt op de verwachting van de komst van de Messias, zowel als verlosser door het eindoordeel heen, als verlosser in de gestalte van een kind. De afspraak om het 'kerkelijk jaar' op de derde zondag van de Voleinding te laten eindigen is daarom nogal gekunsteld.

Met alle lezingen, psalmen, gebeden, liederen en 'tropen' is de adventstijd één van de schoonste perioden uit onze kerkelijke jaarkring.

Toen al in de eerste eeuwen van de kerkgeschiedenis de scheiding van kerk en synagoge een feit was, bleven er toch allerlei herinneringen bestaan van de oorspronkelijke verbondenheid. In de liturgieën is de herinnering van de joodse feesten levend gebleven. Dit geldt ook voor de grote joodse feesten van de herfsttijd: Rosj haSjanna (Israëlitisch Nieuwjaar), Jom Kippoer (Grote Verzoendag), Soekkot (Loofhuttenfeest), Simchat Tora (Vreugde der Wet). Omgekeerd werd het Jodendom ook beïnvloed door het christendom. Onder invloed van het christelijke kerstfeest ontstond het Chanoeka feest.

De gebeurtenissen in de laatste wereldoorlog en de indringende vragen hierdoor aan kerk en christelijke theologie hebben ons er toe gebracht gedurende deze dagen ons te bezinnen op onze erfplichtige verhouding tot Israël. Het zomaar meevieren met deze feesten, het overnemen van rituelen en teksten uit de synagoge heeft overigens het gevaar in zich van een naasting. Zinvoller zou het zijn om "Israëlzondag" in de herfst nadrukkelijker als bewuste opmaat naar de christelijke feesten van najaar en winter te vieren.

De getijden
'Wie de getijden verzuimt wordt door de tijd overspoeld.'
Bovenstaand citaat, van de dichter Jan Wit, is een stimulans om behalve de gewone zondagse eredienst ook op vaste andere tijden een viering te houden. De getijden stammen ook uit de kloostertraditie, en die is weer ontleend aan de joodse gebedsuren, drie maal per dag. Vanaf Augustinus en later Benedictus, die de meeste kloosterorden hun regel gaf, bestaat de gewoonte van het zevendelig dagelijkse officie: metten (lauden) (dageraad), priem (zes uur), terts (negen uur), sext (twaalf uur), noon (vijftien uur), vespers (achttien uur), completen (eenentwintig uur).
In de reformatie liepen veel kloosters leeg en raakte de getijdencultuur buiten gebruik. Toch bleef de avonddienst, zowel op zondag als ook lang nog door de week op veel plaatsen actueel, ook al veranderde het karakter in de didactische richting. In de Anglicaanse kerk bleef van de getijden de praktijk van de morningprayer en de evensong intact, met per diocees in elk geval één plaats waar de getijden gezongen worden. De Lutherse traditie bleef zich van de getijden bewust en onderhield ook doorgaans formulieren voor deze gelegenheden. Maar het vieren van de getijden werd ook in die traditie naar de rand van de kerk verdrongen. Pas in de laatste decennia is er weer sprake van een bewust herleven van deze vormen van meditatieve viering.

In een getijdendienst, meestal de vesper, kan men andere accenten zetten dan in de ochtenddienst. Het karakter van aanbidding (worship) komt sterker naar voren, de preek ontbreekt, er is meer ruimte voor experimentele muzikale vormgeving, de oecumene kan hier makkelijker dan in de hoofddienst haar beslag krijgen, de 'leek' komt volop aan bod: deze is immers gerechtigd de getijden vorm te geven en te leiden.
Vooral in de voorbereidingstijden voor de grote feesten, de 'paarse tijden', is de vesper-praktijk groeiende. Het is slechts een kleine stap om van daaruit het hele jaar, of minstens een heel seizoen door, avondgebeden te houden.

Een hoofdelement uit de getijden is het psalmengebed; gedurende een week wordt zo het gehele psalter doorgebeden. In de kloosters is de toonzetting daarvoor gregoriaans, de psalmen worden 'gecanteerd', zingend gesproken. De antifoon geeft daarbij een eigen tekstueel en muzikaal accent. Voor de getijden in de gemeenten zijn inmiddels allerhande goede uitgaven beschikbaar voor niet-strofisch psalmzingen, canterend, vaak op anglicaans-achtige wijze. Deze zangwijze vormt een goed alternatief bij het vertrouwde strofische zingen van de psalmen uit het Geneefse psalter.

Vast bestanddeel van de getijden is het canticum, het zgn. schriftlied. In de vesper wordt de Lofzang van Maria gezongen, tijdens de completen de Lofzang van Simeon, in het morgengebed klinkt de Lofzang van Zacharias. Behalve de bekende strofische versies hiervan (gezang 66-68) zijn de niet-strofische zeer inspirerend en geven de getijdendiensten een ander accent dan de hoofddiensten.

Casualiën
Ofschoon rouw en trouw in de reformatorische kerken niet tot de sacramenten behoren worden zij wel gerekend tot de kerkelijke verantwoordelijkheid. Rouw en trouw behoort voluit tot het leven der gemeente, en dus is ook de kerk de aangewezen plaats om onze doden te gedenken en van daaruit te dragen en is ook de kerk de aangewezen plek voor het zegenen van mensen op een kruispunt in hun leven, zoals bruidsparen.
Wat rouwdiensten betreft, heeft het terugbrengen van de uitvaart uit de steriele aula naar het kerkgebouw tot nieuwe bezinning geleid op vormgeving en symboliek. Om het verlies van een dierbare te verwerken blijkt een goed verzorgde kerkdienst een beter middel dan een bijeenkomst in een aula op de begraafplaats of in het crematorium. Mieke Telkamp legt het toch af tegen de liederen over het Nieuwe Jeruzalem.
Door de oecumenische wisselwerking zijn ook op protestants erf nieuwe vormen opgekomen, zoals de avondwake, een meest door 'leken' geleide gebedsdienst op de avond voorafgaand aan de uitvaart, en de absoute, de zegening van het dode lichaam vlak voordat dit wordt uitgedragen. Ook het gebruik van de zalving, in het aangezicht van een naderend sterven, tot dusver onbekend in onze kerken, behoort tot een groeiende praktijk.
Zegeningen van relaties worden nog vrij algemeen door de week gehouden. De incidentele gevallen waarin het bruidspaar kiest voor een trouwzegen in de zondagmorgendienst worden door de betrokkenen en zeker ook door de gemeente ervaren als een stimulerend gebeuren. In de opzet van de trouwdienst is het vierende element sterk toegenomen, het catechetische element vindt zijn weg naar de gesprekkenreeks voorafgaande aan de trouwdienst. Bij die gesprekken kan de inbreng van het bruidspaar verder gaan dan de keuze van de bloemen: het is zinnig om trouwenden huiswerk te laten maken met betrekking tot 'hun' dienst: waarom, waartoe dit alles, wat te zingen, te lezen. Ook de ouderling en eventueel de organist kunnen in deze bewustwording betrokken worden.
Met de veranderingen in onze samenlevingspatronen is ook de vraag opgekomen of en hoe er ruimte kan zijn voor het zegenen van andere samenlevingsvormen; er is inmiddels een bescheiden praktijk aan het groeien.