Leesroosters in het Dienstboek

door Paul Oskamp


A. Drie selectiecriteria

Hoe leest ge? Welke schriftlezingen komen in de eredienst op de agenda, in de opeenvolging van de weken en de dagen, dus respectievelijk in de zondagsdiensten en de getijden? De keuze van de lezingen kan op drie manieren tot stand komen: door lectio continua; door een leesrooster; en door individueel bepaalde tekstkeus.

- Lectio continua. In dit geval leest men steeds een bijbelboek in zijn geheel, van hoofdstuk tot hoofdstuk, met als variant de lectio semicontinua, in het Duits: 'Bahnlesung'. In het laatste geval gaat men selectief met de stof om door gedeelten over te slaan. De doorlopende lezing is de oudste methode van schriftlezen. Zo leest de synagoge al tientallen eeuwen de tora. Kerkvaders bedienden zich ervan in de verkondiging. De lectio en praedicatio continua was Zwingli en Calvijn lief. Het is de methode voor studie van de bijbel, voor schriftlezing in de getijden en voor persoonlijke overdenking. Deze methode heeft een lerend karakter en komt aan de leerbehoeften van mensen tegemoet.

- Leesroosters volgen het liturgisch of kerkelijk jaar. In dit geval zijn de lezingen door het jaar heen gerangschikt rondom de feesten, de voorbereiding daarop en de uitloop van de feesten. Ook de gedenkdagen van heiligen van naam horen daarbij. Hier is het vormprincipe dus de jaarlijkse viering van feest- en gedenkdagen.

- Individueel bepaalde tekstkeuze. Hier wordt de keuze van lezingen ingegeven door de situatie en door actuele vragen. Dat kunnen zowel vragen van pastorale, ethische en theologische als van culturele en politieke aard zijn. Voor K.H. Miskotte was de keuze van zijn stof zoiets als een ‘Gebot der Stunde’. Vrije tekstkeuze is aan te bevelen voor themadiensten, waaronder leerdiensten en voor gelegenheidsdiensten zoals rouw en trouw. De keuze van schriftlezingen komt hier tot stand met het oog op de gelegenheid en de actualiteit.

Het zal duidelijk zijn: voor alle drie benaderingen is veel te zeggen; ze hoeven elkaar allerminst uit te sluiten.


B. Leesroosters

Er is in West en Oost een menigte van leesroosters, zeker als men het historisch bekijkt. De keus van de stof heeft vaak iets willekeurigs en is vaak door toevallige omstandigheden tot stand gekomen. Toch zit er wel systeem in. Lammens noemt vijf vormkrachten die de ontwikkeling van de klassieke jaarorde bepaald hebben:

- de gedachtenis van Christus: leven en werk van de Heer vinden hun neerslag in

de jaarlijkse gedenk- en feestdagen, van Kerstmis tot Pinksteren en de zondagen van de voleinding;

- het verschil in waardering van de verschillende bijbelboeken, met de evangeliën bovenaan in de hiërarchie;

- verkondigingsrelevantie, 'can it be preached';

- didactische motieven;

- de wisseling van de seizoenen.

In het Dienstboek onderscheiden wij de volgende leesroosters.

1. Het Luthers Leesrooster, afgeleid van het Missale Romanum. Het MR stamt in nuce uit de Middeleeuwen (en is bij ons bekend geworden in de versie van 'De adem van het jaar'). Er bestonden hier in het Westen in de Middeleeuwen verscheidene perikopensystemen naast elkaar, zoals in Milaan, in Spanje en in Gallië. Eerst Karel de Grote en de pausen schreven een eigen liturgische jaarordening dwingend voor. Sinds het concilie van Trente is het Missale Romanum 1570 in heel de Westerse kerk exclusief verplicht gesteld. Leesroosters als machtsmiddel in de hand van keizers en kerkvorsten om het kerkvolk te socialiseren!

Wat biedt een missaal zoals het MR zoal? Twee schriftlezingen, te weten een epistel- en een evangelielezing - een intreepsalm met antifoon - een gradualepsalm als tussenzang tussen de lezingen - een gebed van de zondag - suggesties voor liederen per zon- of feestdag.

Nadelen van het Missale Romanum zijn:

- tussen de lezingen onderling bestaat per zondag weinig verband;

- in de zondagslezingen ontbreekt het OT meestal;

- de ordening voor slechts één jaar geeft een zeer beperkte selectie uit de bijbel;

- doordat ieder jaar hetzelfde repertoire met dezelfde namen van de zondagen terugkeert, is de herkenning groot maar is er ook gevaar van sleur.

Dat heeft van Rooms-Katholieke zijde, in het voetspoor van Vaticanum II geleid tot een nieuw missaal:

2. Ordo Lectionum Missae (OLM), ofwel het Lectionarium 1969.

In de Constitutie over de heilige Liturgie uit 1963 heet het: 'Om de tafel van Gods woord voor de gelovigen rijker aan te richten, moeten de schatkamers van de Bijbel in ruimere mate worden opengesteld, en wel zo dat binnen een vastgesteld aantal jaren het belangrijkste deel van de heilige Schrift aan het volk wordt voorgelezen'.

Het Lectionarium '69 is een rooster voor drie jaren. Het is ingedeeld in een A-, een B- en een C-jaar, opgebouwd rondom respectievelijk Matteüs, Marcus en Lucas, in een doorgaande reeks die op bepaalde zondagen wordt onderbroken. Zo staat de verzoeking van de Heer niet in de tijd van Epifaniën maar in de veertigdagentijd, als opmaat van de vastentijd. Johannes wordt, verdeeld over drie jaren, in de tijd rondom Pasen gelezen. Per zondag is er een aanbod van drie lezingen: uit het OT, de brieven en het evangelie. Het OT doet hier dus wel mee, echter niet in zijn eigenstandigheid maar als bijwagen van het evangelie. De epistellezingen zijn dikwijls semicontinu en sluiten vaker niet dan wel aan bij het evangelie.

In successie zijn er iets van drie revisies op het Lectionarium '69 toegepast, in de VS en door de Oud-Katholieke kerk in Nederland en de Samen op Weg-kerken. Het resultaat staat bekend als het Gemeenschappelijk Leesrooster. Dit opent in de tijden tussen de feesten de mogelijkheid van baanlezingen uit het OT, overigens zonder inhoudelijk verband met de evangelielezingen. Baanlezingen uit de brieven zijn in het GL niet voorzien. Afgezien van de feesten zijn de zondagen in het GL genummerd en heten: 'zoveelste zondag' door het jaar. In het Missale Romanum daarentegen zijn de zondagen gerelateerd aan de feesten (zoveelste zondag van de Epifanie, of in de paastijd, of na zondag Trinitatis) en daar dragen de zondagen vaak een naam, die nogal eens is ontleend aan de introituspsalm.

Het GL biedt veel. Het proprium of 'tijdeigen' bestaat per zondag uit: intochtspsalm - gebed van de dag - lezing OT - graduale of antwoordpsalm (bedoeld als tweede lezing, in relatie met de eerste lezing uit het OT; de visie van het Dienstboek is dat de gemeente door het zingen van dit graduale een eigen aandeel heeft in de verkondiging van de heilige Schrift) - lezing uit de brieven - evangelielezing - gebed over de gaven - dank- of slotgebed, de z.g. postcommunie.

De wordingsgeschiedenis van het GL is gecompliceerd. Wijlen Dirk Monshouwer was bij uitstek deskundig op het gebied van leesroosters. Overigens, het ideale leesrooster bestaat niet, het is zoiets als de kwadatuur van de cirkel. Zie verder De weg van de liturgie, § 88, en de ‘Toelichting’ in het Dienstboek, p 901-930. Verder aanbevolen: K.-H. Bieritz, Het kerkelijk jaar, Amsterdam 1995 en 'Leesrooster. Stapsteen of struikelblok', een 'special' van Praktische Theologie, 1995/4.

Het Dienstboek biedt dus twee leesroosters: het Luthers Lectionarium, voor één jaar; en het Gemeenschappelijk Leesrooster, voor drie jaren. Daar komen nog twee alternatieve roosters bij. Een Tora-rooster voor drie jaren, gepaard aan de 150 psalmen op de rij af. En een Aanvullend Leesrooster, naar een ontwerp van Herman Wegman, om in 9 jaargangen de hele bijbel cursorisch te lezen (in lectio continua dus). Dit rooster dient om de manco's van LL en GL op te vangen en om aanwijzingen te geven in die situaties waar leerdiensten, middag- of avonddiensten worden gehouden. Men kan heel goed voor een beperkte tijd op het Aanvullend rooster overschakelen.

Volledigheidshalve noem ik tevens het rooster van lezingen bij het dagelijks gebed (Dienstboek, p 1221-1248): vervolgstof voor twee jaren, per week geordend en verdeeld over morgen-, middag- en avondgebed. De lectiones doorlopen de hele bijbel maar plooien zich waar nodig naar het liturgisch jaar. Tot zover, heel globaal, dit overzicht.


C. Vragen en kritische kanttekeningen

1. Er moet gekozen worden

Primair stuit ik op de veelheid van roosters: Luthers L. voor één jaar; Gemeenschappelijk L. voor drie jaren (De Eerste Dag voegt er het oude Romeinse Missaal aan toe). En dan zijn er nog twee alternatieve roosters. Het doet mij denken aan het Dienstboek 1955, dat begint met liefst vier orden voor de zondagmorgen, te weten Londen, Straatsburg, Genève en oecumenisch. Is het niet wat parmantig om als kleine kerk ongeveer alle opties te willen openhouden? Verwar je liturgie zo niet met archeologie? Een dienstboek is een gebruiksboek voor theologen en leken. Nu, daarvoor is dit Dienstboek minder geschikt. Het is veel te dik en daardoor moeilijk toegankelijk. En dan te bedenken dat wij liturgische zaken vanouds via een handvol kerkordebepalingen plachten te regelen. Verwarrend is dat de namen van de zondagen in MR niet meer passen op die van GL. Toch worden ze soms gebruikt. Ik kan daar niet uit wijs. Gelukkig is dit dienstboek nog maar een proeve; als zodanig mag het ook iets van een inventarisatie hebben. Maar voor een meer definitieve versie moet er gekózen worden; het echte Dienstboek zij bescheidener en vooral transparanter. Wat de schriftlezingen betreft denk ik dat we genoeg hebben aan GL, met tussen de feesten de mogelijkheid van cursorische blokken. Voor dat laatste doet het Aanvullend rooster (p 1209-1213) een bijbelbreed voorstel. Mag voor de duidelijkheid straks eerst het ordinarium en dan het hele proprium behandeld worden?

2. Ga voor de preek van één perikoop uit

Tussendoor constateer ik dat leesroosters met per zondag twee à drie lezingen ertoe verleiden om alle gelezen perikopen te 'bepreken'. In RK kring kom je die hebbelijkheid nogal eens tegen. Op die manier ontaardt de preek gauw in een commentaar bij de lezingen en wordt ze een cocktail met van alles wat. We maken ons er dan te gemakkelijk van af; in ieder bijbelgedeelte vind je wel iets van je gading maar doe je zo de schrift en de verkondiging recht? Homiletisch is een waarschuwing tegen deze methode op z'n plaats.

3. Gevaar van binnenkerkelijkheid.

Een gevaar van leesroosters, in tegenstelling tot een cursorische of thematische aanpak, is dat de liturgie binnenkerkelijk wordt. Je krijgt dan clericaal geneuzel als: 'gemeente, het is de tweede zondag na Epifanie', of: 'we hebben vandaag zondag sexagesima', of: 'Quasimodo geniti'. Als binnenkomer krijg je dan vaak een hele uitleg hoe het allemaal zo gekomen is. Weer verwarren we dan liturgie met archeologie. Val de gemeente daar niet mee lastig, maak liever duidelijk wat de relevantie van deze lezing is. We staan met de bijbel op de markt des levens!

Het kerkelijk jaar kan dus tot kerkelijke navelstaarderij verleiden. Mönnich heeft daar al voor gewaarschuwd. Toen iedereen met 'De adem van het jaar' wegliep, spotte Mönnich: het jaar ademt niet! Zelf voel ik mij vrij om als de gelegenheid of de actualiteit daarom vraagt, thematisch te preken en de lezingen en liederen daar waar nodig bij aan te passen. Laten we, met Luther, van de ceremoniën geen dwingende wet maken.

4. Weinig continuïteit

Er is nog een reden om de betekenis van leesroosters te relativeren. Want de gang die je zo door de tijd maakt, veronderstelt een betrokkenheid die er in veel gevallen niet is. Neem nou de veertigdagentijd. Die is hieruit ontstaan dat de hele gemeente zich ooit samen met de catechumenen voorbereidde op hun initiatie in de paasnacht. Tegelijk solidariseerde de gemeente zich met de boetelingen die op de Witte Donderdag publiekelijk weer tot de eucharistieviering werden toegelaten en in de gemeenschap gereïntegreerd ('verzoend' dus). Ik vind dat nog steeds een onovertroffen manier om naar het feest van Christus' verrijzenis toe te leven. Maar nu de realiteit. Want in werkelijkheid kennen wij geen catechumenenstand en geen exorcisme, doen wij geen boete en vasten we niet of nauwelijks, kennen wij geen banning van het avondmaal en geen wederopneming. Geen wonder dat onze paasvieringen het niet halen bij de paasnacht in de vroege kerk. Die illusie moeten wij postmodernen ook niet koesteren. Vergis ik mij dat onze veertigdagentijd, het paasfeest inbegrepen, iets heeft van doen-alsof en in de grond repristinatie is? Ik denk wel eens, de lijdenstijd van vroeger was zo gek nog niet. Die zou wel eens meer herkenning kunnen oproepen. Daar komt bij: de evangeliën zijn van A tot Z naar Pasen toegeschreven.

In mijn eigen praktijk veronderstel ik van zondag op zondag weinig continuïteit in de beleving van de kerkgangers. Ik leg daarom zelden expliciet verband tussen de zondagen. Veel kerkgangers zijn gelegenheidsbezoekers. Daarom moet een kerkdienst, ongeacht de context van de seizoenen en het jaar, mijns inziens op eigen benen kunnen staan.

5. De evangeliën: een canon in de canon?

In het Luthers en in het Gemeenschappelijk Leesrooster lijkt de positie van de evangeliën onaantastbaar. Want het evangelie móet, elke dienst weer. M.i. worden de evangeliën zo een canon in de canon. Dat spreekt voor mij niet vanzelf. Ten tijde van het Toraproject leek Mozes voor de duur van drie jaar het een en al, toen gingen wij 'aan de hand van Mozes'. Henk Berkhof kwam daartegen in het geweer; hij vond dat, gemeten aan de tora, de profeten voorrang hebben. En om het beeld te completeren: in het gereformeerd protestantisme gooit de apostel Paulus vanouds hoge ogen.

Hoe komt het toch dat de evangelielezing onder ons zo dominant is, en vaak zo bepalend voor de keus van de overige lezingen? Moet er werkelijk steevast in ieder geval uit het evangelie worden gelezen? De trek naar de evangelieboeken is groot, hoe dat ook komt: in de evangelielezingen is tenminste continuïteit herkenbaar. Verder, kan het zijn dat de Nederlandse Zondagsschool Vereniging met 'Kind op zondag' ons beïnvloedt? Hoe dan ook, op veel plaatsen waar ik voorga, preekt men als regel uit het evangelie. De prediking krijgt daardoor iets voorspelbaars. Homiletisch mis ik het avontuur en theologisch mis ik Paulus.

6. Een combirooster

In zijn boek Een huis naast de synagoge houdt Maarten den Dulk zich op zijn wijze bezig met de uitleg van de Schrift. Daarbij spiegelt hij zich aan Marten Micron die in 'De Christlike Ordinancien der Nederlantscher Gemeinten in Londen' (1554) onder het kopje ‘Van den dienst des Wordts’ stelt: Men neemt uit de Bijbel een enkel boek van het Oude of van het Nieuwe Testament, om dat van begin tot eind uit te leggen. Den Dulk gaat hierop door (p 111-124) en zegt: Het volgen van een doorgaande lezing is monnikenwerk. In de praktijk veronderstelt dat dagelijkse lectuur van het betreffende bijbelboek. Ook Luther wees op de praxis van de lectio continua als een dagelijkse gewoonte. In de zondagse viering kan men dan volstaan met een handvol saillante tekstfragmenten uit het bijbelboek dat doordeweeks op tafel komt. Voor de zondagmorgen kom je dan hooguit op een lectio semicontinua. Het sterke van deze opzet is dat zo een brug wordt geslagen tussen de dagelijkse lezing van de bijbel en die op zondagmorgen, in dienst van de vorming en opbouw van de gemeente.

Op de grote feesten moet men anders te werk gaan en ontstaat als vanzelf een zekere thematisering bij de keuze van schriftlezingen. Den Dulk concludeert (p 118): 'Een modern leesrooster is een min of meer geslaagde combinatie van een protestants-christelijke scheurkalender en een klassiek-katholiek lectionarium'. Een combirooster dus.


Deze lezing is gehouden op maandag 26 maart 2001