NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
 Kerkelijk Jaar
Hoofddienst  Getijden Devotie Uitingsvormen 

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis


Kunstgeschiedenis

Prehistorie, Oudheid en Vroege Middeleeuwen
Middeleeuwen
Renaissance
Barok en Rococo
Negentiende Eeuw
Twintigste Eeuw




Nieuwe inzichten in de 2e helft van de 20e eeuw.
In de tweede helft van de 20e eeuw zien we een ontwikkeling naar grotere onderlinge economische en politieke afhankelijkheid (globalisering) in de wereldsamenleving. Door de nieuwe communicatiesystemen zijn alle uithoeken van de aarde onderling verbonden. Dat heeft natuurlijk ook gevolgen voor ons wereldbeeld, zeker nu alle wereldgodsdiensten nauwer met elkaar in contact komen.
Ook in de kennis van de ons omringende natuur en in de techniek vonden nieuwe ontwikkelingen plaats, waarvan er een aantal nog niet erg algemeen opgemerkte ontwikkelingen een grote invloed op zowel de techniek als ons wereldbeeld zullen uitoefenen. De eerste is het systeemdenken en het gedrag van systemen ver buiten statisch evenwicht [8]. De tweede is inzicht in de niet-lineaire dynamica ("Chaos" theorie [9]). Helaas zijn deze ontwikkelingen niet eenvoudig, dus moeten we ze hier aan de hand van eenvoudige voorbeelden aannemelijk maken. Voor wie verder geinformeerd wil worden zijn er de boeken, waamaar in de tekst verwezen zal worden. In ieder geval brengen de nieuwe begrippen ons iets dichter bij meer inzicht in het wonderbaarlijke leven, zonder overigens de kern van het leven te onthullen. Zal dat ooit lukken?

III-1. Systeemtheorie. (zie ook Systeemtheorie (Wikipedia))
De grote successen in de klassieke wetenschap kwamen oorspronkelijk door de tactiek om verschijnselen of objecten van hun omgeving te isoleren en ze dan diepgaand te bestuderen (de Cartesiaanse methode, genoemd naar Descartes). Dat leidde tot grote ontwikkelingen in onze kennis van de natuur en van het leven. Deze tactiek is echter niet goed bruikbaar bij de geleidelijke ontwikkeling van machines naar systemen. Systemen berusten op de samenwerking van meerdere componenten, zoals bij computers en netwerken, communicatie systemen, verkeerssystemen, productiesystemen in een breed gamma van industrieen, medische systemen, enz. Hierbij is de onderlinge wisselwerking van de componenten, die samen het systeem vormen, van primair belang. Men kan niet meer alleen in termen van objecten (Cartesiaans) denken. Men moet ook contextueel leren denken, door vanuit de beoogde functie van het systeem de eigenschappen en de onderlinge wisselwerking van de bouwblokken en/of hun componenten te specificeren. Het geheel is daardoor meer dan de som van de samenstellende bouwblokken met hun componenten. Bij de start van de ontwikkeling van een systeem begint men niet met het definir;ren van de componenten ervan. Men moet eerst een redelijke zekerheid hebben over de haalbaarheid van de beoogde functie (feasibility studie). Daarna wordt de globale opbouw van een dergelijk systeem op het niveau van bouwblokken en hun benodigde functionaliteit bij de onderlinge wisselwerking met de andere bouwblokken vastgelegd (globaal ontwerp).
Als voorbeeld tonen we in fig. 5 de bouwblokken van een MRI scanner, herkenbaar in het linker schema: een supergeleidende magneet voor opwekking van het hoofdmagneetveld, spoelen voor een variabel hulpmagneetveld (gradient spoelen), de voeding voor die spoelen (de gradient versterker), een hoogfrequente versterker (RF Amplifier) met de bijbehorende zend en ontvangst spoelen, de patienttafel en een computer voor de sturing van het systeem en de software voor de interpretatie en het archiveren van de



Fig. 5. Systeem voor medische diagnostiek: MRI scanner.

 

 

 

 

 

 

meetgegevens. Nadat het globale ontwerp is vastgelegd kunnen individuele bouwblokken worden ontworpen (gedetailleerd ontwerp). Die bouwblokken zijn op zichzelf weer systemen opgebouwd uit componenten en vaak subsystemen. Uiteindelijk bereiken we het niveau van de specificatie van de componenten. Pas daarna kan worden begonnen met de praktische opbouw van een systeem (engineering fase) en het testen ervan.
Voor het beschrijven van levende systemen (zie later) geldt dezelfde filosofie: een studie van de verschillende organen apart, hoe belangrijk ook) levert een beperkt inzicht in het geheel op. Een bloem als levend geheet leert men niet echt kennen door de blaadjes eraf te trekken en die te bestuderen. Verder zijn de organen op zichzelf al weer "systemen", opgebouwd uit cellen, die op hun beurt vele chemische processen huisvesten en die in deze studie voorlopig als een "laagste" niveau van componenten van het leven zullen worden beschouwd [10]. AI de samenstellende delen moeten in hun context worden bestudeerd, zoals bij technische systemen, maar die studie is veel gecompliceerder en roept steeds weer nieuwe vragen op.
Als illustratie van het bovenstaande zullen we nu een eenvoudig voorbeeld van een systeem, n.l. een fiets en de berijder, bespreken. We beginnen met de fiets. Stel dat die is gedemonteerd tot op de kleinste onderdelen. AI die onderdelen kunnen apart worden onderzocht op b.v. afmetingen, materiaal, hardheid, slijtvastheid. Als de eigenschappen van de onderdelen (componenten) bekend zijn, zal iemand die nog nooit een fiets heeft gezien en dus het geheel aan relaties tussen de onderdelen (de structuur) niet kent, niet op het idee komen om er een fiets van te maken. De fiets is meer dan de som van de onderdelen. Die onderdelen kunnen ook voor een totaal andere toepassing worden ingezet. In de hongerwinter van 1945 gebruikten we een gedeelte van een fiets om met behulp van dynamo's licht bij elkaar te trappen, zodat we s'avonds toch nog bij enig licht konden studeren.
Deze algemene opmerkingen gelden natuurlijk evengoed voor andere en ingewikkeldere systemen, waarin atlerlei verschillende onderdelen (en subsystemen) samenwerken, b.v. voor grote petrochemische installaties en hun (momenteel meestal digitale) besturingssystemen, voor automatische prod uctiesystemen, transportsystemen en voor wereldwijde computernetwerken. Om al deze ontwikkelingen in kaart te brengen ontstond rond de tweede wereldoorlog de systeemtheorie (Shannon, 1948).

Maar zelfs een gemonteerde fiets, zonder berijder kan nog niet aan zijn bestemming voldoen, n.l. de fietser van "A" naar "B" brengen. Samen met de berijder vormt de fiets een min of meer gesloten systeem, dat wel bepaalde relaties heeft met de omgeving (stroefheid van de weg, tegenwind, de voeding van de berijder, de ademhaling van de berijder). De fietser moet energie aan de rijdende fiets toevoegen, anders valt hij om. De berijder levert die energie op basis van de voeding die hij vooraf tot zich heeft genomen. Die energie wordt "gebruikt" om de wrijving en tegenwind te overwinnen en het systeem wordt daarom dissipatief genoemd (dissipatie is het verbruiken van energie, dat is: in een minder bruikbare vorm brengen, hier b.v. warmte). Waarom blijft de rijdende fiets overeind? Omdat de fietser een afwijking uit de verticale stand naar rechts corrigeert door een beetje naar rechts te sturen, waardoor fietser en fiets weer in de verticale stand terugkomen. Dat heet tegenkoppeling: de afwijking van verticaal wordt tegengewerkt. De fiets en zijn berijder blijven verticaal door steeds, bijna ongemerkt, corrigerend bij te sturen. Ze zijn clan in een dynamisch evenwicht, ver van de toestand van statisch evenwicht bij snelheid nul (waarbij geen energie wordt toegevoegd en berijder op de grond moet steunen om niet om te vallen). Wij doen dat corrigeren onbewust, maar zouden we bij een afwijking van de verticaal naar rechts naar links sturen, clan wordt de

Fig. 6. Op zoek naar dynamisch evenwicht.
afwijking juist groter en ontstaat er bij ver naar links sturen de kans dat de fiets en zijn berijder op catastrofale wijze naar een statisch evenwicht terugkeren (omvallen). In dit geval spreken we van meekoppeling: de afwijking van de verticale situatie wordt nu juist groter.
Deze inzichten in het besproken voorbeeld zijn veel algemener en zijn op veel gecompliceerdere wijze ook van toepassing op grotere systemen, waarin veel elektronische, mechanische of chemische componenten samenwerken, zoals dat bij grote industriele en publieke systemen het geval is en bij levende "systemen" (b.v. het lichaam). In de systeemtheorie wordt het geheel van het systeem onderzocht inclusief de onderlinge relaties van de bouwblokken waarin de componenten worden toegepast. We sommen nog even 5 fundamentele systeemeigenschappen op:

1. Er moet energie of materie door het systeem worden geleid, er is dus wisselwerking met de buitenwereld (open systeem).
2. Die energie wordt gedeeltelijk gedissipeerd (in een toestand gebracht waarin we er weinig mee kunnen doen), in het geval van de fietser door wrijvingswarmte en slijtage in de onderdelen, tegenwind, enz. (Dissipatieve systemen).
3. De systemen zijn ver buiten statisch evenwicht in een dynamische evenwichtstoestand.
4. Besturingsmechanismen zijn mee - en tegenkoppeling.
5. De onderdelen moeten vervangen worden na slijtage. Levende systemen (de fietser) vernieuwen zichzelf. Dit is op zichzelf weer een groot wonder.
Dit contextuele denken over het voorbeeldsysteem (fiets en berijder) en de genoemde grotere systemen, is ook van toepassing op zowel veel grotere, als op veel kleinere schaal. Men kan b.v. proberen de aarde als 6en geheel te beschouwen met het zonlicht als externe energiebron (Gaya theorie). Een dergelijke holistische (allesomvattende) beschouwing is natuurlijk uitermate ingewikkeld door het samen

Fig. 7. Een klein deel van de voedingsprocessen binnen de biologische cel als illustratie van een biologisch systeem, waarbij uit suiker energierijke stoffen worden geproduceerd, die de functie van de cel mogelijk maken.


werken van een immens aantal processen, waarvan er velen nog onbekend zijn, maar met wat al bekend is kan een eerste poging gewaagd worden. Anderzijds kan ook een biologische cel, met zijn vele interne chemische interacties en zijn wisselwerking met het omringende milieu (zie Fig. 7), als een systeem worden beschouwd [8]. Naast de karakterisering: "dissipatieve" systemen gebruikt men ook de aanduiding "open" systemen, omdat energie en/of materie uitwisseling met de omgeving kenmerkend zijn.
Maar ook individuele mensen en groeperingen van mensen en/of organisaties (politieke partijen, geloofsgenootschappen, economische firma's) zijn in een dergelijk beeld van systemen ver buiten evenwicht in te passen. Er is energie nodig (menselijke activiteit, kapitaal); die energie wordt gedissipeerd (gebruikt om de organisatie te laten functioneren), er is wisselwerking met de buitenwereld afhankelijk van het doe/ van de organisatie, en mee en/of tegenkoppeling moeten worden toegepast om in dynamisch evenwicht te blijven. Er zijn dus besturingsmechanismen nodig en de deelnemers en bestuurders worden regelmatig vervangen. Ook deze organisaties zijn hopelijk niet in statisch evenwicht.
De consequenties van het ver buiten statisch evenwicht zijn komen in het volgende deel aan de orde. Die zijn zeer verrassend, want ondanks het feit dat vaak de fundamentele wetten, die het systeem beschrijven, bekend zijn en het systeem als deterministisch kan worden beschouwd, zijn de uitkomsten vaak zeer onverwacht. Een nieuwe onzekerheid?

III-2. Instabiliteiten, Chaos en Ordening in Open Systemen.
De eigenschappen van open systemen ver buiten evenwicht zijn pas in de tweede helft van de 20e eeuw boven water gekomen. Laten we eerst een eenvoudig voorbeeld beschrijven: in een platte doos (een B6nard cel) zit een vloeistof. Warmt men de bodem op (er wordt dus energie toegevoerd), dan ontstaat bij geringe warmtetoevoer een temperatuursverschil over de doos, waardoor thermische geleiding door de vloeistof ontstaat. Bij hogere warmtetoevoer ontstaat zogenaamde vrije convectie (stroming) van de vloeistof, in het midden stijgt verwarmde (tichtere) vloeistof op, geeft de warmte af aan het deksel om kouder

Fig. 8. Bénard cel.
(en dus zwaarder) weer fangs de buitenkant omlaag te gaan. Een vrij homogene situatie. Convectie resulteert in een effectievere warmteoverdracht dan bij geleiding en verlaagt dus het temperatuurverschil tussen boden en deksel (het systeem verzet zich tegen de opbouw van een temperatuur gradi6nt over de vloeistof). Bij een bepaalde kritische waarde van de warmtetoevoer breekt ineens het convectiepatroon in de vloeistof op in aaneensluitende zeshoekige gebiedjes (veel kleiner dan de doos) waar de warme vloeistof in het centrum opstijgt en fangs de zeshoekige begrenzing weer omlaag gaat, zie fig. 8. Er is een samenhangend (coherent) systeem van meerdere gelijkvormige zeshoekige gebiedjes (zoals een honingraat) ontstaan. Dit is een voorbeetd van ordening in een vloeistof van aanvankelijk onafhankelijk van elkaar bewegende watermoleculen. Hierbij is de warmteoverdracht door de vloeistof beter, en wordt het ontstaan van een temperatuursverschil effectiever tegengewerkt. Dit leert ons dat een systeem ver buiten evenwicht (en waarbinnen dus energie moet worden gedissipeerd) plotseling in een andere geordende toestand kan overspringen. Welke "dirigenY' bestuurt de geordende (coherente) beweging van miljarden in eerste instantie onafhankelijke watermoleculen?
Als de warmtetoevoer door de bodem van de Benard cel nog groter wordt kan de vloeistof zelfs weer in een ongeordende toestand (chaos, turbulentie) overspringen. Daarbij is het warmtetransport nog effectiever. We hebben dus een overgang van geleiding naar convectie gezien, vervolgens rangschikte de convectiebeweging zich in een soort honingraat en bij weer meer warmtetoevoer ontstond turbulentie (chaos). Verderop zullen we zien, dat mathematische modellen van open systemen ook dergelijke plotselinge toestandsovergangen vertonen.
Er zijn in de natuur veel voorbeelden van overgangen van orde naar chaos en vise versa. Een bekend voorbeeld is het optreden van turbulentie in stroming (zoals het opbreken van de waterstraal uit de kraan). Ook het inschakelverschijnsel van lasers, die bij een bepaalde kritische waarde van de toegevoerde energie in plaats van niet gebundeld (incoherent) licht plotseling zeer nauw gebundeld (coherent) licht gaat uitzenden is een voorbeeld van zo'n overgang. Gelukkig maar, want die coherente lichtbundel maakt het uitlezen van de kleine putjes in een CD mogelijk, zodat we van onvervormde muziek kunnen genieten. Ook geleiden glasvezel kabels coherent laserlicht over grote afstanden, waardoor breedband communicatie mogelijk wordt.
Een ander bekend voorbeeld is het hart. Na vele jaren van actief in een toestand van dynamisch evenwicht het bloed regelmatig door het lichaam te stuwen, kan het plotselinge ritme stoornissen gaan vertonen of zelfs gaan fibrilleren. Dan is er dus een verandering van een geordende toestand van dynamisch evenwicht naar een chaotische toestand. Als het fibrilleren de hartkamers betreft zijn de gevolgen vaak zeer ernstig en soms fataal en een oorzaak is moeilijk aanwijsbaar. Met een pacemaker en/of een defibrillator kunnen de gevolgen vaak worden bestreden, zodat erger wordt voorkomen.
V6br het computertijdperk kon de wiskunde het optreden en de dynamica van de plotselinge overgangen in open systemen in het algemeen niet beschrijven in verband met het niet-lineaire karakter van de beschrijvende mathematische maiellen. Slechts een beperkte klasse van natuurverschijnselen kon kwantitatief worden bestudeerd, en hoewel er een indrukwekkend aantal van zulke wiskundige oplossingen zijn gedocumenteerd, moest men zich beperken tot kleine afwijkingen van een bekende toestand. Daarmee kan soms de inzet van instabiliteiten worden aangegeven, maar de volledige gang van zaken bij de instabiliteit onttrekt zich aan onze berekeningen. Met open systemen ver buiten statisch evenwicht en hun plotselinge toestandsveranderingen was er dus nauwelijks ervaring. En juist deze open, dissipatieve systemen komen overvloedig in de natuur, zowel de "dode" als de "levende", voor en bieden via hun toestandsveranderingen een mogelijkheid van toenemende ordening in de evolutie [9], [6]. Is hier sprake van een scheppingsprincipe?
Een voorbeeld uit de chemie is de spontane vorming van katalytische cycli, bestudeerd door Eigen c.s. in de jaren zestig, zie [8]. Zij vonden dat bij katalytische reacties in biochemische systemen ver buiten evenwicht, dus afhankelijk van toevoer van energie, er zich gecompliceerde netwerken vormen waarin mee- en tegenkoppeling als sturingsmechanismen voorkomen. In zo'n netwerk, vaak een gesloten structuur waarin het laatste enzym het eerste weer ontmoet, fungeert het ene enzym als katalysator voor het volgende enzym in het netwerk van reacties, waardoor terugkoppeling mogelijk wordt. Dit lijkt op een prebiologisch stadium in de evolutie!
We kunnen ons nu afvragen: hoe het mogelijk is dat er overgangen zijn van een toestand van chaos naar een toestand van ordening. Eerder hebben we gezien dat in gesloten systemen de entropie (de mate van wanorde) altijd toeneemt tot maximale wanorde is bereikt. Voor een open systeem als zodanig hoeft deze wet echter niet te gelden; die geldt namelijk voor het totale systeem, dus voor het open systeem plus de omgeving waarmee de energie of materie uitwisseling plaatsvindt. Dat totale systeem is dan weer een gesloten systeem. Als dus de wanorde in de omgeving, waarmee uitwisseling plaats vindt, voldoende sterk toeneemt, kan de entropie van het beschouwde open systeem afnemen, dus de interne orde (en dus de opbouw en de organisatie) ervan toenemen.
Dat opent de mogelijkheid tot het ontstaan van nieuwe geordende structuren (met lagere entropie (11]). Dat betekent schepping van nieuwe ordening uit een bestaande minder geordende situatie.. De natuur kent vele voorbeelden. Levende systemen zijn altijd open systemen en zijn dus afhankelijk van dit principe voor het evolueren en het voortbestaan van hun geordende structuren [8]. Is niet het zoeken van voedsel (als inkomende materie en/of energiestroom) en het verwijderen van afval voor elk levend wezen een eerste levensnoodzaak?

III-3. "CHAOS" Theorie, Niet Lineaire Dynamica. (Zie ook Chaostheorie (Wikipedia))
De analytische wiskunde, die halfweg de vorige eeuw beschikbaar was, had zich enerzijds ontwikkeld uit het werk van de Griekse filosofen die de antwoorden voor hun problemen vaak zochten in geometrische modellen. Anderzijds was de bijdrage van de Islamitische filosofen uit Persi(~, die (via de Arabieren) de algebra introduceerden in de westerse cultuur, een bron van inspiratie. Descartes bracht beide methoden op meesterlijke manier samen en werd daarmee de grondlegger van de moderne analytische wiskunde, die in de 18e en 19e eeuw tot grote bloei kwam. Bij het kwantitatief beschrijven van actuele verschijnselen in de natuur moest men zich echter noodgedwongen voornamelijk beperken tot situaties waarvoor het mathematische model met analytische methoden oplosbaar was of oplosbaar gemaakt werd door het geldigheidsgebied te beperken tot geringe afwijkingen van een bekende evenwichttoestand. Daarbij worden de vergelijkingen "gellneariseerd", d.w.z. alle variabelen komen slechts in de eerste macht voor. Daarmee kan, zoals gezegd, hoogstens het begin van een instabiliteit worden aangetoond, maar de boven beschreven ptotselinge toestandsveranderingen in open systemen zijn allesbehalve gering en dus moeten de oorspronkelijke niet-lineaire vergelijkingen worden bestudeerd en die zijn slechts in enkele gevallen analytisch oplosbaar. Er ontstond dus behoefte aan een nieuwe methode om de niet-tineaire vergelijkingen op te lossen. De ontwikkeling van de computer maakte de weg vrij.
In de 60er jaren van de vorige eeuw had Lorenz, een weerkundige van het Massachusetts Institute of Technology in Boston, een stelsel vergelijkingen opgeschreven voor de luchtdruk, de temperatuur en de windsnelheid, waarmee hij het weer in de komende weken meende te kunnen voorspellen. Omdat die vergelijkingen te gecompliceerd waren om ze met de bekende analytische methoden op te lossen werden ze in een grote computer geprogrammeerd en werden er z.g. numerieke optossingen gegenereerd. Lorenz ontdekte dat de numerieke oplossingen van zijn vergelijkingen zeer kritisch afhangen van de begincondities: zeer kleine wijzigingen in de begintoestand kunnen uiteindelijk totaal andere oplossingen tot gevolg hebben. Lorenz uitte zijn verwondering hierover met de vraag: "Kan het fladderen van een vlinder in Brazilie een orkaan doen losbarsten in Texas"? De begincondities voor het weersysteem kan men slechts met beperkte nauwkeurigheid op een beperkt aantal plaatsen op aarde en in de atmosfeer door metingen te weten komen, dus het weer is maar beperkt voorspelbaar, zoals we in ons deel van de wereld maar al te goed weten [9].

Lorenz' studie markeerde het begin van de "Chaos" theorie, [9] [12], nu aangeduid als niet-lineaire dynamica. Het is een zeer gecompliceerde mathematische ontwikkeling en ik mag hopen dat ik het voor mezelf en de lezer enigszins aanvoelbaar kan maken. Eeuwenlang heeft de analytische wiskunde veel bijgedragen tot het kwantitatief beschrijven van natuurkundige verschijnselen. Het toepassen van de wetten van Newton en de thermodynamica en ook de "moderne" kwantummechanica en relativiteitstheorie zijn daar overtuigende voorbeelden van. De berekeningen waren echter vaak, zoals gezegd, beperkt tot kleine afwijkingen van bekende situaties (lineaire - of gelineariseerde verge lijkingen). Maar zelfs een eenvoudige wrijvingsloze slinger kan alleen bij kleine uitwijkingen worden beschreven door een lineaire (differentiaal)vergelijking, bij grote uitwijking is de vergelijking niet meer lineair. De komst van de computer halfweg de vorige eeuw maakte het oplossen van vergelijkingen ver buiten het toen bekende ("lineaire") gebied mogelijk en confronteerde de onderzoeker met geheel nieuwe en onverwachte resultaten voor open systemen ver buiten statisch evenwicht.

III-3-1. Begincondities.
Die grote afhankelijkheid van de begincondities die Lorenz ontdekte blijkt ook op te treden in veel eenvoudiger situaties, zoals de beweging van een dubbele slinger. Hierbij is aan het uiteinde van een enkelvoudige slinger een tweede slinger opgehangen. We nemen aan dat beide slingers wrijvingsloos zijn. We kunnen nu de beide slingers een bepaalde uitwijking geven (begintoestand) en uitrekenen hoe deze slingers als functie van de tijd bewegen. Dat uitrekenen gebeurt op basis van de wetten van Newton. Daarna starten we een tweede experiment met een begintoestand die een fractie afwijkt van die bij het eerdere experiment. De dan uitgerekende beweging lijkt dan nog een korte tijd op de beweging van het eerste experiment, maar na enige tijd ontstaat een toenemende afwijking ervan en spoedig lijken de bewegingen in de twee experimenten in het totaal niet meer op elkaar; het lijkt wel chaotisch. Een mooie demonstratie van de beweging van een dubbele slinger is te zien op Internet (zie onder http://www.science.uva.nl/misc/pythagoras/interactief/java/penduluml). Dat betekent dus een nieuwe onzekerheid in onze mogelijkheden om de natuur kwantitatief te beschrijven en te voorspellen. Hoewel het systeem deterministisch is moeten de begincondities vaak beter bekend zijn dan onze meetinstrumenten toelaten. Bij kwantummechanische situaties kunnen we ten gevolge van de onbepaaldheidrelaties van Heisenberg (Zie II-2) de begintoestand zelfs principieel niet nauwkeurig kennen, laat staan de latere ontwikkeling van een systeem voorspellen! Dat geldt des te meer voor de evolutie van het heelal, van het leven en van het menselijke gedrag, waarbij we de begincondities alleen maar kunnen gissen.

MN: Een Zoektocht naar God.