Een liedje van Koppestok, den veerman (een lied van Abraham Schooleman, 1871, over de inname van Den Briel in 1572.)
2 De vloot is met vijfduizend koppen bemand,
De mannen zijn kloek en vol vuur.
Een ogenblik nog en zij stappen aan land,
Zij wachten bericht binnen 't uur;
Gij moogt dus niet dralen, doet open die poort,
Dan nemen de Geuzen terstond zonder moord
Bezit van de vesting Den Briel! (BIS)
3 Komt, geeft de verzek'ring, 'k moet spoedig terug
De klok heeft het uur reeds gemeld.
Ik zeg 't U, geeft gij mij de sleutels niet vlug
Dan is reeds uw vonnis geveld.
De wakkere Geuzen staan tandenknarsend daar.
Zij wetten hun zwaarden en maken zich klaar.
En zweren: "Den dood of Den Briel!" (BIS)
4 Hier dringt men naar buiten, daar schuilt men bijeen
En spreekt over Koppestocks last:
"De stad in hun handen of anders de dood"
't Besluit tot het eerste staat vast!
Maar nauw'lijks is hiermee de veerman gevleid,
Of Simon de Rijck heeft de poort gerammeid
En zo kwam de Geus in Den Briel! (BIS)