Men brandt, men blaakt

Men brand, men blaeckt, men schend, men moort:
't Arme volc laes! rechte voort
Lyd nu groot gewelt,
En wort seer gequelt.

Noyt dack van re-gen so druypen men sag,
Ge-lyckmen 't volck weenen siet al den dag.

Rechtvaerdig Heere! siet ons aen;
En wil de tranen toch ontfaen,
In een vat,
En thoont dat
Ghy dierbaar hebt de on-noosel ziel,
Die u steets suchtende te voet viel.

Uit: Nederlandtsche Gedenck-clanck 1626