Originele titel: Wie dat sich selfs verheft te met.
(Alva’s standbeeld, 1569)
Wie dat sich selfs verheft te met,
wert wel een arme sleter;
Duc d’Alf, u beeld, tot spyt geset,
waer afgebroken beter;
u boose daed “die ghy begaet,
by allen toch onlydig is” en strydig is
met onser landen staet.
Doch ‘tschijnt, dat nergens ghy nae vraeght,
ghy wilt het al verscheuren;
maer die daer doet wat God mishaeght,
sal ‘t eynde noch betreuren,
als hy vol noot “sal naeckt en bloot
voor Godes oordeel schuldig staen” onduldig gaen,
verwesen totter doot.
De godloos groeyt een wyl seer wel,
doch ‘teynde staet te vreesen;
siet, Lucifer quam in de hel
door zijn hoveerdig wesen;
daer ‘t volck al “aen spieg’len sal,
indiense soecken goeden spoet” want hogen moet
gaet altydt voor den val.
Valerius, Neder-landtsche gedenck-clanck, Haerlem 1626. Valerius tekent aan:
"Duc d’Alf had een seer konstig / doch vermetel
beeld / ofte statue van zijn persoon doen in coper gieten / Tredende den Adel
ende Staten des Lands onder zijne voeten / die de
beenen ende armen afgehouden waren / met seer trotsige omschryvingen / tot kleynachtinge
des Conings ende der Landen /
staende verheven in het casteel van Antwerpen".
Dit standbeeld werd de 19de mei 1571 te midden van het binnenplein der citadel
opgericht en veroorzaakte grote opspraak onder
het volk, zowel wegens de wijze waarop de Hertog was voorgesteld (in de linker
hand een bedelstaf, de rechter ongewapend naar de
stad uitgestrekt) als wegens de smadelijke zinnebeeldige figuur die aan zijn
voeten lag (een tweehoofdig en vierhandig gedrocht,
voorstellend de Adel en het Volk). Wanneer in het jaar 1577 de wallen van het
kasteel langs de stadszijde werden gesloopt, vond
men het beeld in een hoek van het binnenplein en het volk oefende zijn wraak
uit op het beeld.