Geschiedenis van de Christelijke Eredienst

1. De Apostolische tijd
De primaire bron is het Nieuwe Testament. Het liturgische materiaal is ofwel fragmentair of indirect en moet geinterpreteerd worden in het licht van de latere praktijk. Het juiste midden moet hierbij gevonden worden: aan de ene kant moet men ervoor hoeden om al te makkelijk elementen in te voeren waarvan het bewijs uit de tweede eeuw komt, aan de andere kant moet men het juiste gewicht geven aan de mogelijkheid dat sommige theologische uitspraken in het Nieuwe Testament liturgische praktijken weerspiegelen die er al heel vroeg waren. Wat kan opgemaakt worden uit Mat. 28:19; Hand. 2:38, 8:16, 37; 10:48; 19:5; 22:16; Rom 10:9 over de woorden bij de doop? Hield de initiatie mede een zalving met olie in (2 Cor 1:21 v.; Ef 1:13; 4:30; 1 Joh 2:20, 27)? Geven de instellingsverhalen van de eucharistie meer rubrieken dan teksten weer? Wat is de betekenis van de verschillende vormen van handoplegging (Hand 6:6; 8:17; 9:17; 13:3; 19:6; 1 Tim 1:6; Heb 6:2)? Weerspiegelen Luk 24:13-35 en Hand 20:7-11 een dienst van Woord en Sacrament? Is Hand 2:42, 46 een historisch of een geidealiseerd beeld van de eredienst van de eerste gemeente in Jeruzalem? Wat speelde zich precies af in de lastige Corinthische gemeentebijeenkomsten (1 Cor 11 en 14)? Wat was de plaats van de 'hymnen' die geleerden in de Nieuw Testamentische tekst ontdekt hebben? Hoe werd de 'eerste dag van de week' gevierd (Mark 16:2 etc.; Joh 20:19, 26; Hand 20:7; 1 Cor 16:2; vgl. Opb 1:10)?

Een belangrijke vraagpunt betreft de continuiteit, of het gebrek eraan, in de periode dat de kerk zichzelf definieerde tegenover het Jodendom. Die vraag was nog niet beslist aan het eind van de apostolische tijd. 'Er bleef een relatie tussen het Christendom en het Jodendom die zowel aantrekking als afstoting inhield.' (C.K. Barrett 1975, p. 69) Wat moeten we maken van het bericht in Handelingen dat de eerste gemeente deelnam aan de eredienst in de tempel van Jeruzalem? Waarom noemen vroege liturgieen Abel, Melchizedek en Abraham - allen van voor de Mozaische wetgeving - als mensen die welgevallige offers brachten aan God? Wat wordt geimpliceerd door de veelvuldige citering door Christenen van Mal 1:11? Heeft L. Finkelstein het juist als hij de 'vergeestelijkte' versie van het birkat hamazon in Didache 10 ziet als een moedwillige uithaal naar het Jodendom? Was het gebruik van een gemeenschappelijke beker een Christelijke vernieuwing ... die de Joden vervolgens overnamen? Werd het Sanctus ontleend aan de synagoge en, zo dat het geval is, wanneer (vgl. Opb 4:8; 1 Clemens 34)? Wat was de relatie tussen het Christelijke Pasen en het Joodse Pesach (1 Cor 5:7 en de paasdatumcontroverse). Hoe moet de regelmatig weerkerende tendes onder Christenen om de Sabbath als een liturgische dag te zien beschouwd worden?

De Patristische Periode

D epatristische periode in het westen kan makkelijk begrensd worden door... 'tot Gregorius de Grote'.Een belangrijke zaak was de plaatsbepaling van de Christelijke erdeienst tegenover heidense godsdienst. R. Perdelwitz voerde aan dat 1 Petrus 1:2-5 ... de Christelijke initiatie rite al naar voren bracht als superieur aan het taurobolium van de Cybele cultus.Clemens van Alexandrie roept hen die aan de heidense mysterie riten doen op om naar de kerk te komen en de ware mysteries te vinden (Protrepticus, 12:119 v.). Jungmann heeft laten zien dat de roege kerk veel kenmerken van de heidense religies overnam en met Christelijke betekenis vulde: de taal en stijl van gebeden; de symbolen die gebrukt werden in de schilderingen en sculptuur in de catacomben; het kussen van heilige objecten; de bruidskroon; het begrafenismaal en het refrigerium; de data van processies en feesten. Op deze manier speelde de liturgie, met toenemend effect vanaf de vierde eeuw, zijn rol in de omvorming van de heidense maatschappij.

D ebekering van Constntijn de Grote markeert een waterscheiding in de patristische periode. In de tweede en derde eeuw was de kerk een betrekkelijk besloten gemeenschap, bij tijd en wijlend lijdend onder de dreiging of werkelijkheid van vervolging en uitziend naar het einde van de wereld. De eredienst vond plaats bij mensen thuis. We kenne van Justinus Martyr de schets van een initiatie rite en van de zondagse viering van Woord en Sacrament midden in de tweede eeuw; maar de gebeden waren uit het hoofd. Bij de overgang van de tweede naar de derde eeuw kunnen we details toevoegen en mogelijk ook tekst door Tertullianus en (niet probleemloos) door het document dat bekend is als de Apostolische Traditie. Over ontwikkelingen in de derde eeuw weten we weinig. met de bekering van Constantijn de Grote tred de kerk in de openbaarheid, en vanaf de tweede helft van de vierde eeuw hebben we betrekkelijk uitgebreide informatie over de Christelijke erdienst. De kerk ontleende veel aan de burgerlijke magistratuur: het kerkgebouw (basilica), de kleding, de processies, de verlichting, de wierook. De rituele structuur van de initiatie en de Eucharistie kwam vast te staan in deze klassieke periode: we hebben gedetaileerde informatie over mystagogische catechese en over de belangrijkste liturgieen van zowel het oosten als het westen, waarvan de hoofdkenmerken (en soms zelfs de tekst) terug gaan tot deze tijd. In deze periode .... verwerft de kerk zich een plaats in de geschiedenis; en de eschatologische verwachting van de eerste periode vermindert, of wordt vertaald in meer individualistische vormen.

 

3 DE MIDDELEEUWEN.

Qua structuur bleven de klassieke vormen van de Christelijke riten in stand, zelfs in het geval van een initiatierite die nu voornamelijk toegeppast werd op zuigelingen (dit is zeker waar in het Oosten, maar er moet wel rekening gehouden worden met de min of meer toevalligge `desintegratie' van de vorm van de initiatie in het Westen). Maar de basisvormen werden aangekleed, misschien wel vooral als resultaat van de nieuwe scheiding tussen voorgangers en mensen die onbekend was voor de bekering van het keizerrijk (T. Klauser noemt het `de afschaffing van de liturgische gemeenschap')." In de nieuwe kerkgebouwen werden geestelijkheid en leken vaak gescheiden door een heke, een gordijn, een scherm (de iconostasis in het Byzantijnse Oosten), of zelfs een muur. Religious drukte deze scheiding uit, of bevorderde, een nieuw gevoel voor het angstaanjagende van de heilige mysteries. In de Eucharistie ontmoetten de twee delen van de gemeente elkaar alleen bij zulke hoogtepunten als de Schriftlezingen (maar in welke taal?), bij het brengen van de gaven naar het altaar (het Oosten schiep hier de Grote Intocht, maar niets verving de teloorgang van de offertoriumprocessie in het Westen) , gedeelten van het grote eucharistische gebed (de rest werd niet hardop uitgesproken), en de communie (hoewel leken communie ook minder frequent werd). Ondertussen ging de nu talrijke geestelijkheid door met de liturgie plus een aantal devoties voor de geestelijkheid, en het volk hield zich in het beste geval bezig met individuele meditatie en gebed of luisterde naar de ingewikkelde koorzang die de werkelijke actie verhulde.Zo werd zowel voor de geestelijkheid als voor het volk de basisvorm van de eredienst en de wezenlijke eenheid van de gemeente onduidelijk. Middeleeuws commentaar op de liturgie ziet deze vooral als een allegorische representatie van het leven van Jezus of van de mystieke opstijging van de ziel. Er is, althans in het Westen, weinig gevoel dat de Eucharist de actuele parousia van de Heer die kwam en zal komen is.: de aanblik van de geheven hostie was een slap aftreksel van de gemeenschap van de bruid met haar Heer. De Mis werd God aangeboden voor het volk (vandaar ook de prive missen), niet gevierd door het volk. Aan de vooravond van de Hervorming was de Mis een uitgebreide opvoering geworden: `er is een rijk versierde gevel, maar erachter gaapt een grote leegte' ( Jungmann).

DE REFORMATIE EN DAARNA
Als de scholastici van de hoge middeleeuwen theologisch probeerden te definieren was, temidden van de overdaad aan detail, essentieel was in vorm en substantie, dan zochten de Hervormers op hun beurt op het praktische niveau elke ritus te concentreren op de enkele eenvoudige handeling die zij er als kern in ontwaarden. Door het ceremonieel te snoeien en door de vermenigvuldiging van uitleg erbij, ze beperkten de doop terug tot een waterritueel, de Eucharist tot de communie, de bevestiging van ambtsdragers tot handoplegging (zij zouden het terugbrengen tot genoemd hebben want, hoewel ze in sommige opzichten vast bleven zitten in het Middeleeuwse raamwerk, toch doelden ze op het oorspronkelijke) Geholpen door de volkstaal, het gedrukte boek en de lange preek werd de eredienst op elk gebied het voertuig voor de geloofsopvoeding van het volk. Hoewel deze maatregelen te rechtvaardigen zijn in een kerk die hervorming nodig heeft, werd er een prijs voor betaald in het teloor gaan van de sacramentele dimensie en de opkomst van het didacticisme die sindsdien karakteristiek werden voor de Protestantse eredienst. Van tijd tot tijd waren er kortstondige sacramentele oplevingen (Engelse voorbeelden in de tijd van Karel 1 en deWesleys. Rituaeel nieuw was de onafhankelijke plaats die de gemeentezang in de Protestantse eredienst kreeg.


5 CONTRA-REFORMATION EN BAROK
Het Romeinse Brevier (1568), Missaal (15 70), Pontificaal (1596) en Rituaal (1614) beginnen de periode van wat T. Klauser de `strakke eenheid' en `rubricisme' noemt, en J. A. Jungmann `niet aflatende uniformiteit' en `Geschichtslosigkeit'. Het is de tijd van de Congregatie voor de Eredienst (gesticht in 1588). Door kunst en muziek en gewaden maakte de Barok periode van de Mis iets schitterends om te zien en te horen, en de vaak afgeleefde overblijfselen van die stijl waren te vinden tot het Tweede Vaticaanse Concilie. Prediking en de communie van het volk waren grotendeels gescheiden van de Mis. De Mis was geconcentreerd op de consecration; de presentia realis werd bestendigd in de tabernakel; de rozenkrans en het lof waren populaire devoties. Voor J. A. Jungmann is het symbool van de barok periode de monstrans in de vorm van een zon en de Corpus Christi processie: het liturgische leven in het algemeen werd gekaracterizeerd door een 'bewegin naar de rand'. Paraliturgische activiteiten bloeiden: de kruis-staties, de rozenkrans, de cultus van het Heilig Hart.

6 MODERN EN EIGENTIJDS
In veel opzichten vormden de negentiende eeuw en de eerste helft van de twintigste eeuw een dorre periode voor de liturgie, zowel voor het Katholicisme als voor het Protestantisme. Toch waren er vroege voorlopers van de liturgische vernieuwingsbeweging die in de twintigste eeuw zo'n invloed kreeg. In Frankrijk stichte Dom P. Gueranger opnieuw de abdij van Solesmes, waar het Gregoriaanse gezang en de publicatie L' Annee Liturgique een terugkeer naar een pure liturgie aangaven. Het startsein van de moderne liturgische beweging wordt echter meestal gezien in Dom L. Beauduin's toespraak voor de conferentie van Malines in 1909. Sindsdien stonden pastorale motieven vooraan, hoewel men zorgde voor een goede historische onderbouwing. In de twintiger jaren van de twintigste eeuw werkte de Duitse abdij van Maria Laach, meh Abt I. Herwegen en Dom O. Casel, aan een theologie van de eredienst om de liturgische vernieuwng te onderbouwen. In Frankrijk vloeide in het Parijse Centre de Pastorale Liturgique (gesticht in 1940, met zijn tijdschrift La Maison-Dieu, theory en praktijk ineen. De liturgische beweging is de grenzen van Europa te buiten gegaan, alsook de grenzen van de Rooms-Katholieke Kerk (een teken hiervan is het internationale en oecumenische tijdschrift Studia Liturgica). Sinds de Tweede Wereld Oorlog, hebben zowel veel Anglicaanse als Protestante Kerken hun dienstboeken herzien; en ze vernieuwden hun pastoraat volgens de principes van de liturgische beweging: eredienst is het 'werk van het volk', en de Eucharistie is de kernachtige uitdrukking ervan. Maar het culminatiepunt tot nu toe zijn de nieuwe initiatieriten en het nieuwe missaal die opgesteld zijn op basis van de Contitutie van de Heilige Liturgie van het Tweede Vaticaans Concilie.
De meest recente decennia zagen een `antropologische wending' die in principe het paasmysterie en de Trinitarische vorm van de eredienst, die theologisch kenmerkend waren voor de liturgische beweging, niet bedreigt maar in principe vooronderstelt. Liturgisten zijn geinteresserd geraakt in rituele studies, in de verbanden tussen eredienst en sociale gerechtigheid en in vragen van inculturatie, zowel binnen als buiten de grenzen van een nu sterk geseculariseerd en met techniek en wetenschap verweven Christendom.