Liturgie in steen
In het Dienstboek – een proeve staat in de toelichting onder het hoofdje
`kerkruimte': "'Vieren' kun je overal, in een schuur, in een
vergaderruimte. Toch blijkt in de geschiedenis dat mensen die voor de
eredienst, de ontmoeting met de Heer van de Kerk, bijeenkomen ‘meer wensen'.
Dat 'meer' heeft kerkruimten doen ontstaan, ruimten voor de samenkomst van de
gemeente, kerkruimten waarin is getracht functionele en emotionele aspecten te
combineren". Twee belangrijke aspecten voor ons verdere betoog zijn
hiermee aangegeven: het functionele aspect, dat wil zeggen de dienstbaarheid
aan de liturgie, en het emotionele aspect, dat wil zeggen dat aan de kerkbouw
ook eisen van schoonheid worden gesteld. Het functionele aspect richt zich
vooral op het grondplan (zie §§ 3 en 4), het emotionele op de vormgeving (zie §
7: bouwstijlen).
De hoofdlijn in de historie van de kerkbouw is die waarin architectuur en
liturgie met elkaar in gesprek zijn; daamaast is er in de moderne tijd de lijn
waarin de kerkruimte ook voor andere doeleinden dan de eredienst gebruikt kan
worden: multifunctionaliteit van de kerkruimte. Deze benadering wordt vaak
ingegeven door financiele overwegingen. Overigens, dit sluit niet uit dat aan
de kerkruimte speciale eisen (kunnen) worden gesteld wat de vormgeving betreft:
de multifunctionaliteit doet het verlangen naar `schoonheid' niet teniet.
Omdat de christenen de keizer van het Romeinse rijk niet als godheid wilden
vereren en evenmin offers wilden brengen aan de traditionele Romeinse goden,
stonden de kerk en in het bijzonder de leidinggevenden, onder grote druk, soms
ontaardend in vervolging tot de dood. De christelijke gemeente kwam bijeen in
het woonhuis van een van de gemeenteleden (huiskerk). Later (vanaf het einde
van de tweede eeuw) kwam de eigendom soms in handen van de gemeente, en werd de
woning ook aangepast aan de eisen die de samenkomst van de gemeente stelde,
bijvoorbeeld een doopruimte (kerkhuis). Van eigenlijke kerkbouw is pas sprake
toen keizer Constantijn met de mederegent van het oostelijk rijksdeel, Licinius,
het christendom tot toegelaten godsdienst verklaarde (313).
Na dit `edict van Milaan' is eerst sprake van eigenlijke kerkbouw,
gestimuleerd door de grote bouwactiviteiten van de keizer. In de eerste periode
wordt nog sterk geleund op bestaande profane vormen. In de eerste plaats was
dit de basiliek, naar haar basisvorm het al langer bestaande Romeinse gebouw :
de `keizerlijke hal' (van basileus (Gr.): keizer), waarin grotere menigten
bijeenkwamen zoals voor rechtszittingen. Het is een langwerpig gebouw,
waarbinnen colonnades het interieur verdeelden in drie of meer schepen, waarvan
de middelste boven de andere uitstak. Aan de korte zijde was vaak een halfronde
uitbouw, de apsis, met ruimte voor de bisschopszetel (oorspronkelijk de plaats
voor de rechter) en het altaar. Aan de andere korte zijde kwam de hoofdingang.
Dit uiterst eenvoudige grondplan is lang de basis geweest voor de kerkbouw,
tot in onze tijd. Op vijf belangrijke wijzigingen wordt gewezen.
De eerste is de zogenaamde oosting, gebruikelijk vanaf de 6e eeuw. De apsis
werd naar het oosten gericht; de priester stond bij de eucharistie voor het
altaar met het gezicht naar het oosten (daar waar de zon, het Licht, opkomt
en Jeruzalem is gelegen), dus met zijn rug naar het kerkvolk. Deze wijze van
celebreren was sedert de 10e eeuw in het Westen gebruikelijk; pas het Tweede
Vaticaanse concilie bracht hierin verandering.
De tweede is de tweedeling van het kerkgebouw in koor en schip. Het koor is
de uitbreiding van de apsis, het gedeelte waar de liturgie plaats vindt: de
plaats van het hoofdaltaar, de lezenaar en oorspronkelijk ook van de zangers.
De nadrukkelijke scheiding tussen koor en schip is mede een gevolg van het
ontstaan van de grafplaats (crypte) onder het altaar: het is de plaats waar
de heilige (veelal in de vorm van een reliek: de resten van een martelaar
bijvoorbeeld) rust en daarom een bijzonder heilige plek. (Kerken gewijd aan
een heilige waren vaak zo 'geoost' dat op de naamdag van de heilige de lengteas
wees naar de plaats waar de zon opging.) Deze scheiding tussen schip en koor
moest profanatie voorkomen. In de oosters-orthodoxe kerk is deze lijn consequent
gevolgd. Daar vindt het heilig gebeuren, de consecratie, plaats achter een
wand die het allerheiligste (sanctuarium) afsluit: de ikonenwand (iconostasis).
Dit was ingegeven door het voorbeeld van de tempel van Jeruzalem: ook daar
was zo 'n allerheiligste plek (het heilige der heiligen, de plek waar God
woonde) slechts toegankelijk voor de hogepriester, en dan nog slechts eenmaal
per jaar. Het oksaal diende er in de westerse kerk voor het koor af te scheiden
van de lekenkerk, het schip. Het oksaal is veelal een samengesteld bouwsel,
terwijl men van koorhek spreekt als het gaat om een lager of meer open structuur.
Een derde ontwikkeling in het grondplan is het dwarsschip of transept. Dwars
op de lengteas van de kerk kwam ter hoogte van de apsis en koor een korter
schip. Een eerste aanzet zien we al in de Sint Jan van Lateranen in Rome,
gebouwd tussen 313 en 320. Het grondplan van de kerk krijgt de vorm van een
(Latijns) kruis als tussen het dwarsschip en de apsis nog een travee wordt
toegevoegd.
Als er meerdere priesters aan een kerk verbonden zijn, bijvoorbeeld door de
toename van het aantal gewijde kloosterlingen, is er behoefte aan meerdere
altaren (priesters zijn immers gehouden elke dag een mis op te dragen). Deze
altaren werden bijvoorbeeld geplaatst in een krans van kapellen rond de apsis;
om de toegankelijkheid te waarborgen ontstond de kooromgang.
Tenslotte moet nog worden gewezen op het westwerk. Keizer en paus, wereldlijk
en kerkelijk gezag; het is een lange geschiedenis, van wisselende verhoudingen,
die zich voomamelijk buiten onze landsgrenzen afspeelde. Het westwerk is te
zien als een kort dwarsschip aan de westelijke zijde van de kerk met een torenachtige
opbouw. De wereldlijke macht zetelde in het koor van het westwerk, de geestelijke
macht in het koor aan de oostzijde. De keizer had zijn plaats op de galerij
in het westkoor. De afgebeelde plattegrond van de bedevaartskerk van Santiago
de Compostela (11e - 13e eeuw) geeft een helder beeld van de genoemde ontwikkelingen.
De tweede vorm is die van de centraalbouw. De plattegrond is een geordende
figuur (cirkef, regelmatige veelhoek, e.d.) rond een denkbeeldig middelpunt.
Ook deze vorm kwam voor in het Romeinse rijk. Als voorbeeld kan dienen het
Pantheon in Rome, gebouwd in 120 n.C. door keizer Hadrianus. Vooral Byzantijnse
bouwmeesters beheersten de techniek van de koepelbouw. Als voorbeeld van
christelijke toepassing kan dienen de San Vitale in Ravenna, gebouwd in 526:
een koepel rustend op acht pijlers binnen een achthoekig grondplan (zie de
afbeelding). In de Middeleeuwen treffen we de centraalbouw aan bij doop- en
grafkapellen.
Het is begrijpelijk dat bij de bouw van de eerste protestantse kerken na de
reformatie teruggegrepen werd op deze bouw: het schiep afstand van de
rooms-katholieke kerkbouw, en bovendien was de grondvorm van de basiliek niet
de meest aangewezen voml voor een kerk waar het spreekgestoelte, de kansel, het
middelpunt vormde. Afgebeeld zijn de grondplannen van twee kerken uit
Amsterdam: de Noorderkerk, gebouwd in 1620, en de moderne Maranathakerk.
Hiermee is niet gezegd dat de basilicale vorm niet voor protestantse kerken
gebruikt werd of wordt.
5.
Een heilige plek
De plaats waar naar de overlevering Bonifatius werd vermoord, even buiten
de stadsgrens van Dokkum, en de plek waar het gebeente van de heilige Servatius
rust (in zijn kerk te Maastricht), zijn gedachtenisplekken. Zulke memorieplaatsen
(maar dan profaan van karakter) zijn er ook nu nog, bijvoorbeeld het kamp
Westertiork in Drenthe, de fusilladeplaats op de Waalsdorpervlakte. Er komen
er nog steeds bij, bijvoorbeeld bij het monument voor de Bijlmerramp of de
plekken waar zinloos geweld een slachtoffer eiste. Over deze `heilige', dat
wil zeggen `afgezonderde', plekken een enkel woord.
In de klassieke oudheid kwamen familieleden en vrienden jaarlijks bijeen
bij het graf van de overledenen, en wel op de sterfdag. Men hield er een
gedachtenismaal (niet ongelijk aan het christelijk avondmaal). Zo ook bij de
graven van christelijke martelaren in de eerste eeuwen van de kerk. Op oude
wijze werd ook hun graf een plek van gedachtenis. Eerst in beperkte mate, want
de Romeinse overheid verbood het bezoek aan het graf van misdadigers. Maar als
de vervolgingen worden gestaakt en het christendom een toegelaten godsdienst
wordt, dan wordt de kring van mensen die het graf bezoeken steeds groter. Er
werden zelfs kapellen opgericht.
Deze graven van voorbeeldige christenen werden in de terminologie van die
dagen `heilig' genoemd. Ook dit is niet bijzonder: graven waren hoe dan ook
in het oude Romeinse recht al 'heilig' (res sancta), dat wil zeggen staand
onder een bijzondere bescherming (res extra commercium: een `zaak buiten de
handel'). Men wilde nu de nieuwe kerken, zeker toen het christendom de enig
erkende godsdienst werd, in 380 onder keizer Theodosius, bouwen op zulke bijzondere,
heilige plekken (de St. Pieter te Rome ter plekke van het graf van Petrus).
Maar die waren niet over de gehele christelijke wereld verspreid. Men groef
daarom de dode op om de resten een nieuwe rustplaats te geven, daar waar de
kerk gebouwd ging worden. Zo ontstond de regel dat onder elk kerkelijk altaar
de resten (al is het maar een gedeelte) van een heilige moest liggen. Het
rooms-katholieke wetboek (Codex Iuris Canonici) uit 1983 schrijft in canon
1273, lid 2 : Aan de oude traditie om onder een vast altaar relieken van martelaren
of andere heiligen bij te zetten, is vast te houden conform de regels in de
liturgische boeken. Hoewel uit de context gelicht kan worden verwezen naar
Openbaring 6: 9: Toen het lam het vijfde zegel verbrak, zag ik aan de voet
van hef aftaar de zielen van al degenen die geslacht waren omdat ze over God
hadden gesproken en vanwege hun getuigenis
Hierbij kwam nog dat soms de kerkelijke overheden aanbevolen kerken te
stichten op van oudsher heilige plekken. Voortzetten van heidense tradities,
overgoten met een christelijk sausje, was een methode van kerstening.
6. Pelgrimage
Mensen hebben behoefte om dichtbij plekken te zijn die een bijzondere (:heilige)
status bezitten om daar te bidden, contact te hebben met God of een heilige.
Als het gebed verhoord wordt is dit een wonder, dat op zijn beurt de heiligheid
van de plek nog eens bevestigt. De kerk verbond en verbindt nog steeds aflaten
aan het bezoek van bepaalde bedevaartsplaatsen (Codex Iuris Canonici 1230-1234).
Tot de belangrijkste bedevaartplaatsen van de christenheid behoren: Jeruzalem,
Rome en Santiago de Compostela.
7.
Bouwstijlen
Ook het uiterlijk van het kerkgebouw heeft relatie met de functie van de kerk.
Als voorbeeld noem ik het timpaan: het halfronde veld boven de toegangsdeur
van de kerk. Boven het oostportaal van de Sint-Servaas te Maastricht is een
zogenaamde Majestas Domini afgebeeld: Christus is gezeten op de regenboog
en wordt omgeven door een mandorla, de heilige krans rond de gehele figuur
van Christus; daarnaast staan de symbolen van de vier evangelisten. Op het
boek dat Christus vasthoudt staat (in het Latijn): Ik ben de weg, de waarheid
en het leven. Op de lijst van het timpaan is te lezen (eveneens in de
taal van de kerk): Dit huis des gebeds is een huis waar de zonden worden
afgewassen. O mens, als gij uw zonden vergeven wilt krijgen, moet gij deze
drempel overschrijden. Binnen wast de bron van barmhartigheid u schoon van
uw zonden. Het is een kernachtige weergave van de boodschap van de kerk.
De bouwstijl van de eerste kerken in onze landen wordt romaans genoemd. Kenmerken
zijn een gedrongen bouw met dikke dragende muren, kleine vensters, rondbogen.
In het begin van de 12e eeuw kwam daar vanuit het Ile de France verandering
in. Kenmerkend zijn de hoge slanke muren met grote spitsboog-vensters, waarbij
de dragende functies werden overgenomen door steunberen en luchtbogen (romaanse
horizontaliteit vervangen door Gotische verticaliteit). Aan deze stijl is
onlosmakelijk de naam verbonden van abt Suger (1081-1151) van de abdij St.
Denis (bij Parijs); in 1122 werd hij abt. Het was een belangrijke abdij, waarin
de koninklijke grafkelder van de Merovingische vorsten. Hij rechtvaardigde
zijn bouwactiviteiten als een Godwelgevallig werk. Het Licht van God, het
wonderbaarlijke licht (lux mirabilis) wilde hij verwerkelijkt zien
in de kerkbouw: licht van de grote vensters (hij schreef over sacratissimae
vitrae: de allerheiligste vensters). Het verticalisme van de kerkgebouw
was uitdrukking van het opgaan tot God.
Van neo-stijlen spreken we als in een latere periode teruggegrepen wordt op
een eerdere. Toen in 1853 de bisschoppelijke hierarchic in ons land werd
hersteld, leefde de rooms-katholieke kerk weer op en greep men terug op de
glorietijd van voor de reformatie. Zo werden er een zeer groot aantal kerken
gebouwd en versierd in Gotische en barokke stijl.
8.
Inrichting
De Middeleeuwse mens stond dicht bij de dood: de gemiddelde
levensverwachting was dertig jaar of iets meer; de zuigelingen- en
kindersterfte was zeer hoog. Pest- en andere epidemieen eisten veel
slachtoffers. En dan waren er nog de natuurrampen, zoals de stormvloeden: de
Marcellusvloed op 16 januari 1219 in het noorden, met duizenden doden, en die
in de winter van 1287/8, eveneens in het noorden, met enkele tienduizenden
slachtoffers.
Wat wachtte deze mens na de dood? Het Laatste Oordeel. Maar waar blijven de
zielen van de gestorvenen voor dit oordeel? De Middeleeuwse theologen droegen
als oplossing aan het verblijf in het vagevuur tot het Laatste Oordeel, zij
het dat zij die heilig geleefd hebben direct naar de hemel konden gaan. Zo
waren al tijdens het aardse leven van de gelovigen de heiligen reeds in het
paradijs, waar zij tot voorspraak konden dienen. Het nut van boetedoening
en verzoening werd de kerkganger bij voortduring voorgehouden: zie de tekst
op het besproken timpaan (§ 7). Het Laatste Oordeef werd ook in de kerk afgebeeld,
bijvoorbeeld op het altaarstuk. De eucharistie, opgedragen aan het altaar,
opende mede de weg naar het heil. Afbeeldingen van de heiligen, geschilderd
of van steen, gaven gerede aanleiding om hun voorspraak in te roepen. Afbeeldingen
van heilige geschiedenissen (Christus aan het kruis e.d.) dienden er toe het
geloof levend te houden.
9.
Kunst in de kerk
De reformatie nam afstand van deze verering van heiligen: de beelden en afbeeldingen
werden uit de kerk verwijderd (: beeldenstorm). Er komt aan het eind van de
twintigste eeuw een kentering.8 Men krijgt er oog voor dat uitingen van kunst
ons in ons geloof kunnen sterken, ons geloof kunnen verdiepen.