Inhoud
Woord vooraf.
Inleiding. Wat is liturgiek?
De hoofddienst
Kerkelijk jaar.
Woord vooraf
Dit basisstudiemateriaal is gemaakt ten behoeve van de lessen
liturgiek in het eerste cursusjaar. De auteurs zijn: Jac.
Goorhuis, A.W. Kuipers, W.G. Overbosch. Het materiaal is in
2001 redactioneel bewerkt door A. H. Wöhle, waarbij de
uitvoering werd verzorgd door C. W. van den Berg.
Utrecht 1994/2001
Inleiding. Wat is liturgiek?
Veel cursisten Theologische Vorming Gemeenteleden gaan regelmatig
naar de kerk. De kans is groot dat ook u ervaring hebt opgedaan
met gemeentezang, de gebeden, de voorlezing en uitleg van
de Schriften, de bediening van de doop en de viering van het
avondmaal en andere tekenhandelingen. Juist omdat u hiermee
misschien vertrouwd bent (overigens ieder op een heel bepaalde
manier) is het zinvol om nu eens vragen te stellen aan het
bekende. Want vragen zijn er genoeg!
- Zingen we de Psalmen van Israël (boven Psalm 92 staat
als opschrift: 'Een lied op de sabbatdag') ook nog in de christelijke
kerk?
- Waar komen de honderden liederen vandaan die daaraan in
het 'Liedboek voor de Kerken' toegevoegd zijn als 'gezangen'?
- Zijn de gebeden, zoals de voorganger ze uitspreekt, eigenlijk
allemaal hetzelfde of juist heel verschillend van aard? Zouden
de kerkgangers behalve het 'Onze Vader' niet ook nog andere
gebeden samen kunnen of moeten zeggen?
- Waarom is er eigenlijk die voorganger? Alleen maar omdat
niet iedereen de bijbel in zijn grondtalen kan lezen?
- Maar thuis lezen we toch ook; er zijn nog andere vormen
van godsdienstoefening dan alleen de samenkomst op zondagmorgen.
Wat is de betekenis van het samenkomen rondom "Het Woord"?
- Wanneer lezen we overigens wat? Is er typisch gepaste lectuur
voor Kerstmis of Pasen? En waar komen die feesten vandaan?
Zijn ze er altijd al geweest?
- Blijkbaar is er zoiets als een lange traditie waarop we
voortbouwen, maar die ook breukvlakken vertoont: waarom gaat
het in de Rooms-katholieke Kerk nog altijd anders toe dan
op veel vlakken van het reformatorische erf? Bouwt de, in
ieder geval wekelijkse, eucharistieviering op dezelfde 'inzettingswoorden'
van Jezus voort als de veelal minder frequente avondmaalsviering?
- Waarom worden er dikwijls vraagtekens geplaatst bij de kinderdoop?
Is die soms niet verantwoord?
Het vak liturgiek probeert dit soort vragen methodisch te
beantwoorden. Het krijgt daarbij met historische kwesties
te maken. Menigeen gaat zich in eredienstelijke vragen verdiepen
omdat er zo luid om vernieuwing wordt geroepen. Maar kunnen
wij het verleden wel negeren? Tegenstemmen vragen juist om
restauratie; maar wat moet er dan hersteld worden? Is 'de'
Reformatie normatief? Of is het enig aanvaardbare uitgangspunt
de vroegste gemeente - maar weten we daar eigenlijk wel iets
van af? Heeft ook zij wellicht de vormen voor haar godsdienstoefening
al overgenomen? De kennelijk steeds weer terugkerende structuren
zouden wel eens veel ouder kunnen zijn, maar ze hebben tegen
de achtergrond van Jezus' verschijning 'in ons midden' veelal
ook een andere (nieuwe) betekenis gekregen. Dan moeten er
dus theologische vragen beantwoord worden: liturgiek heeft
zeker ook met dogmatiek te maken; niet voor niets is er bijvoorbeeld
juist rond de viering van de tafelgemeenschap zo dikwijls
sprake geweest van 'ketterij'.
Wat betekent nu het woord liturgie?
Het Griekse woordenboek geeft 'dienst aan of van het volk',
een (verplichte) bijdrage tot het gemeenschapsleven. Daarmee
is meteen al gezegd dat de gemeente-opbouwende en zeker ook
de diaconale facetten nooit verwaarloosd mogen worden. In
de Septuagint (de Griekse vertaling van het Oude Testament)
refereert het woordgebruik vooral aan de verplichtingen van
priesters en levieten in de tempel, die terug zouden gaan
op door Mozes van hogerhand ontvangen voorschriften. De gemeenschap,
die onderhouden moet worden, is dan ook meer dan tussenmenselijke
omgang alleen: de gemeente komt 'voor Gods aangezicht' en
viert, lofzeggend en een beroep doende op Zijn beloften, het
feest van de bevrijding. De lofzang 'moet gaande gehouden
worden voor God die leven laat' (Psalm 107).
We kunnen ons afvragen wat nu het christelijk karakter van
de liturgie is. Want komen liturgisch ritueel en mythologisch
taalgebruik niet 'overal' voor?
Godsdienstige samenkomsten en religieuze riten zijn er altijd
al geweest. Mensen wéten dat zij eenmaal sterven zullen.
Maar niet alleen de dood wordt gemarkeerd, ook de geboorte
wordt gevierd en het huwelijk moet worden 'gesloten'. Dat
zijn de drie fundamentele momenten waarop 'alles' wat in biologische
zin met "leven" van doen heeft aan de orde is. Blijkbaar
hebben wij er behoefte aan, die knooppunten van het levensritme
ceremonieel te verhevigen en er daardoor enigszins vertrouwd
mee te raken; anders zouden wij er misschien "overheen"
leven of er door worden meegesleurd. Borduurt onze christelijke
eredienst voort op die algemeen menselijke gewoonte?
Naar bijbels besef is dat nadrukkelijk niét het geval.
In de Schriften wordt de sabbatdag genoemd als een dag die
haaks staat op iedere natuurlijke ordening. Elke zevende dag
zullen wij de Schepper 'zegenen' en Zijn daden gedenken. Daardoor
geven wij te kennen Zijn toekomst te verwachten, die aanstaande
is. Want het mensenleven, zoals het op ons over komt, heeft
in het licht van de verwachting die het bijbels verhaal kenmerkt
iets oneigenlijks en voorlopigs: wij grijpen in onze eredienst
vooruit op een 'verheerlijkt' bestaan dat ons is toegezegd.
"Een uur lang" doen wij alsof de Grote Dag al werkelijk
gekomen is en 'kennen wij dus ook niemand meer naar het vlees'.
Heel duidelijk ervaren wij dat als wij - hopelijk niet alleen
maar incidenteel en dus onwennig! - samen aan de tafel van
de Heer worden geroepen als broeders en zusters. Dan gaan
wij er (heel anders dan wat voor ogen is) van uit dat 'iedereen'
verzadigd zal worden. Wij doen dat op grond van wat Jezus
gezegd en gedaan heeft door ons aan te wijzen: 'Dit is mijn
lichaam, dit is mijn bloed'. Daarmee is de voedselketen ('de
een z'n dood is de ander z'n brood') verbroken; alle noties
krijgen een andere (vaak een tegengestelde) betekenis. 'Wij
verkondigen de dood des Heren totdat hij komt'.
Wij zingen en bedrijven vrolijkheid (de hymnologie is een
wezenlijk onderdeel van de liturgiek!) omdat en opdat straks
werkelijk alles 'goed' zal zijn. Het wordt ons eenvoudig gebóden
om HEM tegemoet te gaan, want HIJ van Zijn kant is tegemoetkomend
geweest; wij worden verwacht, er is voor ons gedekt.
Dat zware accent op Zijn initiatief - onze samenkomst is
geen mensenbedenksel, al zal zij ons misschien wel zeer 'bevredigen'
- maakt begrijpelijk dat er over eredienstelijk handelen eigenlijk
niet gesproken kan worden, zonder dat er tevens wordt nagedacht
over het ambt. Ook waar wij uit mogen gaan van een 'algemeen
priesterschap der gelovigen' wordt de profetie, de vermaning,
niet overbodig en zal het moment van het "tegenover"
dat wezenlijk behoort tot het relatiekarakter van de verhouding
tussen God en ons helder gestalte moeten krijgen. Als de Stem
zal worden geëerbiedigd, veronderstelt dat een gestalte
tegenóver ons, die dan ook gezaghebbend zal kunnen
en mogen spreken, plaatsbekledend over en weer.
De spelregels
Als liturgie onder meer betekent dat de gemeente voor Gods
aangezicht verschijnt om op gezette tijden Zijn Naam te zegenen
en 'te doen alsof' ("te vieren dát") de komende
bedeling al werkelijkheid is geworden, moet er iets gezegd
worden over haar spelkarakter. Zij gehoorzaamt inderdaad aan
eigen spelregels - het rollenspel, dat met het ambtelijk handelen
samenhangt, kwam al ter sprake - al kunnen die wel op verschillende
manieren gehanteerd worden. Vooral de gereformeerd getypeerde
Reformatie heeft tegen die notie 'spel' nogal eens bezwaar
gemaakt: is naar de kerk gaan dan geen hoogst ernstige aangelegenheid?
Dat is het zeker maar juist daarom moet het ernstiger genomen
worden dan ons serieuze gewichtig doen. Meespelende met Gods
kinderen worden wij werkelijk andere (nieuwe) mensen. Wij
komen anders in het leven te staan vanuit onze 'vooringenomenheid',
en dat is zeker ook een kwestie van lichaamshouding en beweeglijkheid.
Als wij ophoren van de Stem, en de Geest ons herschept, wil
dat niet zeggen dat er maar één zintuig bedoeld
is, namelijk ons oor. Wie 'de dood des Heren verkondigt totdat
Hij komt', staat als een herborene in het leven. Dat betekent
niet dat hij steeds weer aan het preken is of bepreekt moet
worden. Vieren is iets anders dan leren; de kerkdienst is
meer dan catechisatie. Het heilige spel van de liturgie maakt
ons deelgenoten van een ándere werkelijkheid; al spelend
veranderen wij naar geest en lichaam tot "nieuwe"
mensen, elke keer opnieuw.
De overmatige nadruk op de prediking als "leerelement"
(hoe zit het met dat heil) en als moment waarbij de uitleg
van de bijbel in verbale geleerdheid wordt verstaan als enige
vorm van het tastbaar worden van "Het Woord" van
God haalt onwillekeurig het feest onderuit. Voor we het weten
spreken we dan vooral van de verplichting om bijbels "voorgeschreven"
en beschreven feesten te onderhouden, terwijl het: "Kom
ga met ons en doe als wij" (Psalm 122) niets anders is
dan een uitnodiging om je te laten betrekken op het verhaal
van Israël en haar God, - een oproep om "al feestende"
te ervaren wat Gods verhaal met zijn mensen inhoudt.
Ieder feest heeft trouwens zijn eigen karakter, zijn eigen
'klimaat'. Zo is Pasen b.v. duidelijk verbonden met voorjaarsnoties
in Israël en andere feesten kennen wederom andere motieven
die naar de "ervarings-orde" van het jaar verwijzen.
Die "sfeer" van een feest zal niet dominant mogen
zijn, maar de heilsboodschap is wel veelkleurig, en het is
bepaald de bedoeling dat die gevarieerdheid óverkomt.
Ook de sfeer van een kerkgebouw is zeker niet onbelangrijk,
al zijn er die zeggen dat er 'toch overal gepreekt kan worden'.
Maar zo waar deze overtuiging is als ze bedoelt te zeggen
dat er geen plek "uitgesloten" is van de werking
van het Woord van God door de Heilige Geest, zo raar wordt
het als we deze overtuiging omkeren en tot het dogma verheffen
dat de plaats waar een gemeenschap viert "er niet toe
doet". Aandacht, ruimte en "opening" voor het
Woord heeft baat bij de "sfeer" van de plaats van
de viering in meer dan enkel "esthetische" zin!
Maar nog los van deze inhoudelijke overwegingen aangaande
de plaats van de viering geldt: er kan in ieder geval niét
overal worden gezongen Een slechte akoestiek vermoordt meteen
al de gezamenlijkheid omdat wij dan onmogelijk meer op het
juiste ogenblik de stemvoering van onze buurman of buurvrouw
kunnen overnemen (de 'onderdanigheid' waarvan sprake is in
Efeziërs 5:19-21). Hebben we bij een vorige gelegenheid
al ontdekt dat de liturgiek niet aan de hymnologie voorbij
kan gaan, nu wordt het duidelijk dat ook zulke belangrijke
hoofdstukken als de kerkbouwgeschiedenis en de daarmee verbonden
iconografie niet overgeslagen mogen worden. Om maar één
ding te noemen: hoe is in de loop der eeuwen de doop bediend
en de tafelgemeenschap gevierd? Zonder 'overbodige' ruimte
krijgen die geen gepaste gestalte en kunnen ze niet werkelijk
worden beleefd.
Als vanzelf spitten we daarmee ook een steek dieper voor
wat betreft de traditie. 'Wij zijn de eersten niet'; de kerkelijke
gemeenschap is geen zaak van niet meer dan twee of drie generaties.
Dat hebben de negentiende-eeuwse afscheidingsbewegingen in
ieder geval aan het licht gebracht. Maar wij reiken ook nog
over de Reformatie en de tweedeling der kerk in Oosters-Orthodoxen
en Rooms-katholieken heen naar de eerste gemeente en haar
verworteling in het 'verkoren volk'. Ook moeten we ons op
het liturgisch terrein voortdurend met Israël verstaan.
De christelijke eredienst dankt eigenlijk zijn hele opzet
en structuur aan de joodse synagoge (die kostelijkste vrucht
van de ballingschap), al zijn daaruit overgenomen vormen nog
zo dikwijls met Byzantijnse of Romeinse cultuurelementen overkleed
(soms tot ze vrijwel onherkenbaar waren geworden).
Intussen, de fricties blijven, meteen al wat de sabbat betreft.
Want hoewel de oudste christelijke gemeenten die wel zeker
in ere gehouden zullen hebben, is 'de synagoge der Nazoreërs'
(zoals ze in Jeruzalem genoemd werd) in het bijzonder kenbaar
geweest aan haar maaltijdviering op de avond van 'de eerste
dag der week'. En juist de viering van die tafelgemeenschap
kwam centraal te staan toen de band met Israël en de
synagoge wegviel. Een voorgeschreven en als 'algemeen-christelijke'
feestdag te vieren zondag werd dat pas door Constantijns keizerlijke
edict van 321. De theologische onderbouwing van die zondag
met het bijbelse sabbatsgebod is nog veel jonger en werpt
exegetisch terecht vragen op. Dat de zondag altijd is blijven
aanleunen tegen de sabbat (zonder welke hij dan ook onherroepelijk
omvalt), is het 'eenvoudige' resultaat van een buitengewoon
complexe ontwikkeling.
Veel ingewikkelder nog is de verhouding der beide Testamenten,
waaruit de christelijke bijbel is samengesteld. Dat is zij
met name geworden door de kwalijke suggestie dat de kerk (na
en door de val van Jeruzalem in het jaar 70) in de plaats
van de synagoge zou zijn gekomen, de doop in de plaats van
de besnijdenis (zie het klassieke gereformeerde doopformulier),
het Nieuwe in de plaats van het Oude Verbond.
De wederzijdse verhouding van verwachting en vervulling wordt
daardoor volkomen opgeheven. Naar de ('weder')komst van de
Mensenzoon wordt dan ook vaak niet meer ongeduldig uitgezien,
het gevestigde gezag van een "instituut" (de Kerk)
gaat al gauw dat van de Schriften vervangen.
In het kader van de eredienst is een eenzijdige overaccentuering
van de evangelielezing uit het Nieuwe Testament (alsof het
Woord van God niet ook als evangelie, als "goede boodschap"
uit het Oude Testament zou spreken) dan ook bijzonder hachelijk.
De joodse Heilige Schrift dreigt daarbij te worden afgedaan
als een verzameling 'bewijsplaatsen'. Maar, zo valt met enig
recht te vragen, kan de christelijke gemeente een psalm als
de reeds genoemde 122ste wel zomaar zingen als zij ter kerke
gaat en van haar relatie met Israël geen of onvoldoende
rekenschap aflegt?
"Jeruzalem" dreigt in zo'n geval al snel te worden
vervluchtigd tot een droombeeld, terwijl er bijbels gesproken
vanuit de (opnieuw ingetreden) ballingschapsituatie in bijvoorbeeld
Johannes' evangelie en in zijn Openbaring wel degelijk aan
een concrete stad, aan een werkelijk bewoonbare aarde gedacht
is. In zoverre wordt dat door de (West)Europese stedenbouw
weerspiegelt, dat althans 'de' kerk daar in het midden gezet
is. In de door Johannes "geziene" godsstad zal echter
géén 'tempel' meer nodig zijn. Ziedaar, de spanningsgeladen
dynamiek tussen theocratische visioenen en het door het keizerlijk
afgedwongen voldongen feit van een "staatsgodsdienst".
De "Messiaanse gemeenschap zoals zij in christelijk
perspectief voor Gods aangezicht verschijnt - dat volgt uit
de eigen spelregels, die dan gelden - kan niet of nauwelijks
geïdentificeerd worden met de volks-, de staats- of de
burgerlijke gemeenschap. Daarom kunnen natuurlijke en historische
gebeurtenissen enkel met de nodige reserve in de kerk worden
binnengebracht. Ze zijn er niet misplaatst, in zoverre er
wel voorbede voor kan worden gedaan. Maar de rechte voorbede
is altijd ook een reinigend oordeel. Een nationale dankdag
bijvoorbeeld wil niet goed passen in een kerkelijke jaarorde;
de hoogtepunten van het menselijk bestaan hebben daar als
zodanig geen eigen belangrijkheid. Of het zouden misschien
de 'dieptepunten' moeten zijn: dan praten wij over heiligendagen
en herinneren ons martelaars, van wie we hebben geleerd, dat
wie tot bloedens toe de heilige Naam hebben geëerd daardoor
veeleer geboren zijn dan dat zij zouden zijn gestorven. Blijvend
zijn zij in Gods hand. In dat perspectief komt ook onze dood
binnen de kerkmuren aan de orde en is er sprake van liturgie
in dagen van rouw.
Dat betekent ook het een en ander voor de "persoonlijke
historie" in de viering. Dat nogal wat ouderparen tegenwoordig
hun kind graag zouden willen 'opdragen', heeft als verlangen
niets te maken met de doop, die christelijk enkel vanuit de
dood en de opstanding van Jezus Christus kan worden verstaan
en als zodanig dan ook sacrament genoemd wordt. Bij geboorte
en huwelijk of andere levensverbintenissen en belangrijke
momenten kunnen de betrokkenen wel de behoefte hebben om een
zegen te vragen. En om zo'n zegen vraagt alleen maar wie in
de bijbelse zin het bidden heeft geleerd (niet 'de nood leert
bidden', maar het bidden leert ons wat nood is).
De hoofddienst
Een opmerking vooraf:
Meer materiaal bij de verschillende variaties van liturgische
elementen kan worden gevonden in het SoW Dienstboek - een
proeve. De in dit lesmateriaal weergegeven onderdelen en bewoordingen
zijn enkel te beschouwen als eenvoudige illustraties bij de
bedoelde "beweging" van de liturgie van de eredienst.
Ook wat inhoud en bedoeling van de elementen van de eredienst
betreft kan de toelichting in het Dienstboek (pg 847vv) voor
veel verheldering zorgen.
De hoofddienst kent drie onderdelen:
1. de voorbereiding;
2. de dienst van de Heilige Schrift;
3. de dienst van de Heilige Tafel.
De bevestiging van een ambtsdrager, de doop en de bevestiging
en inzegening van een levensverbintenis vinden in de regel
plaats na het tweede onderdeel.
De voorbereiding
Dit eerste deel van de dienst kent de volgende elementen:
a. eerste psalm
b. bemoediging
c. drempelgebed
d. kyrie
e. gloria
A. Begin van de dienst
In het kerkelijk jaar heeft elke zondag zijn eigen eerste
psalm. Deze psalm geeft met name in de periode tussen advent
en Pinksteren profiel aan de zondag, schetst al even de thematiek
van de dienst. Niet zelden draagt de zondag een naam die aan
deze psalm ontleend is. Het is zinvol om de dienst met deze
eerste psalm te beginnen omdat daarmee een joodse wortel van
de christelijke eredienst direct aan het licht komt en zo
wordt aangeduid dat de kerk geënt is op de stam van Israël.
Ook wordt in de (liturgie- en hymnologie-)geschiedenis veelvuldig
naar de eerste psalm (de introïtus) verwezen en veel
"kerkelijk cultuurgoed" (van Gregorius tot Bach)
zou onverstaanbaar worden als de ordening van het jaar naar
de namen van de intochtpsalmen vergeten zou raken.
Zo als het goed is om het verband met Israël al bij het
begin van de dienst door het zingen van de introïtuspsalm
gestalte te geven, zo is het eveneens goed om bij het begin
al duidelijk te laten uitkomen dat het een christelijke gemeente
is, die hier viert en die zich verbonden weet met de traditie
van de kerk van Jezus Christus door alle eeuwen. Een passenbegin
zou dan ook zijn een "trinitarische formule":
v. In de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest
g. AMEN
In de praktijk verloopt het begin van de dienst overal zo
ongeveer hetzelfde en ook net weer een beetje anders. Liturgie
is een levend iets en belangrijker dan hoe of wat is het te
weten waarom je iets zus of zo doet.
In de ene gemeente komen de ambtsdragers de kerk binnen tijdens
een voor deze dienst voor dit moment uitgekozen muziekstuk.
Een ambtsdrager gaat naar voren, begroet de gemeente, doet
mededelingen en wenst iedereen een goede dienst. In een andere
gemeente komt men binnen tijdens het zingen van de eerste
psalm. Vele variaties zijn denkbaar.
Het is mogelijk om de eerste psalm te zingen op de hierboven
aangegeven plaats, maar men kan dat ook doen na bemoediging
en drempelgebed. Een tussenvorm is: enkele strofen ervóór
en enkele strofen erná.
Bij hoogtijdagen kan de wens opkomen om bij het begin van
de dienst een gezang te zingen dat past bij de feestdag. Het
is dan mogelijk dat te doen als een intochtlied. De volgorde
kan dan zijn: intochtlied / bemoediging / drempelgebed / eerste
psalm. In een dergelijke volgorde is tegelijk de herinnering
bewaard dat de "voorbereiding" aan de eigenlijke
viering vooráf gaat en dat de "dienst" in
strikte zin pas begint met de introïtuspsalm.
Welke vorm voor het begin van de dienst wordt gekozen is
uiteindelijk minder belangrijk dan dat men weet wat men doet
en dat de gemeente het begrijpt en voluit betrokken is. Hoe
dan ook zal het begin van de dienst de "toon" zetten
voor de gehele viering.
B. Bemoediging
v. Onze hulp is in de Naam van de Heer
g. DIE HEMEL EN AARDE GEMAAKT HEEFT
Voorganger (hier vaak bij voorkeur de ouderling) en gemeente
zeggen vooral responsorisch wat men op deze wijze zeggen kan.
De actieve deelname aan de dienst van de gemeenteleden wordt
daardoor bevorderd. Zo wordt eredienst vieren een gezamenlijke
activiteit met wisselende rollen. Niet zelden is het ook mogelijk
liturgische teksten samen (in wisselzang) te zingen.
De bemoediging: we zijn nog op de drempel van de dienst,
we staan nog en stamelen dan: God, help ons de drempel over.
Het gebeuren van de eredienst is ons eigenlijk te machtig.
Wij hebben het niet in eigen hand. Wij zijn als Mozes in de
strijd tegen Amalek: alleen met Gods hulp kan datgene wat
we nu begonnen zijn tot een goed einde worden gebracht. De
woorden van de bemoediging zijn ontleend aan psalm 124, 8.
C. Drempelgebed
Nog steeds op de drempel bidden we samen:
v. Heer vergeef ons al wat wij misdeden
g. EN LAAT ONS WEER IN VREDE LEVEN
v. (gebed van toenadering)
De verschillende bewoordingen voor de drempelgebeden en gebeden
van toenadering laten zien wat de oorspronkelijke betekenis
en functie van dit gebed is. Hier bij en vóór
het begin van de dienst leggen wij voor God neer wat ons hindert
de dienst als feest voor Zijn aangezicht te vieren ("onze
zonde"). In een algemenen of generale biecht noemen wij
in geijkte taal wat ons van God scheidt en spreken de hoop
uit op zijn vergeving en heiliging aan ons. Na deze generale
"biecht" en de vergeving die we elkaar hebben toegesproken
of -gezongen is de weg vrij voor het spel van de liturgie
waarin voorganger en gemeente beiden priesterlijke rollen
kunnen vervullen.
Voor het drempelgebed zijn vele verschillende teksten te
vinden. Alle geven zij uitdrukking aan het wat bedremmelde
gevoel dat het ons nauwelijks past om God onder ogen te komen.
Wij vragen om vergeving en vertrouwen dat God vergeven wil.
Hij doet immers onze zonden van ons weg, zover het oosten
is van het westen (psalm 139)! Het drempelgebed kan het beste
kort zijn. Zinvol is het om de bewoording ervan te laten aansluiten
op de eerste psalm, of een iets meer uitgewerkte versie van
het drempelgebed te kiezen. Bijvoorbeeld:
v. Onze hulp is in de naam van de Heer
g. DIE HEMEL EN AARDE GEMAAKT HEEFT
v. die trouw houdt tot in eeuwigheid
g. EN NIET LAAT VAREN HET WERK VAN ZIJN HANDEN
v. (gebed van toenadering)
Nu kan de gemeente gaan zitten.
Het drempelgebed werd van origine gebeden door en voor de
priester en zijn helpers aan de voet van het altaar. In zijn
huidige vorm is het een gebed geworden van de gehele gemeente.
D. Kyrie
Dat de gemeente haar eredienst viert ten dienste van de wereld
komt tot uitdrukking in het smeekgebed voor de nood van de
wereld. Voordat de Schriften geopend worden, wordt de nood
van de wereld blootgelegd als de plek waarbinnen de gemeente
het Woord hoort en gestalte zal moeten geven. De gemeente
doet dat in het gelovig vertrouwen dat God zich ontfermt over
deze wereld en daarom zingt zij, direct aansluitend, de lof
van zijn heilige Naam (het "Gloria"). In die zin
drukt de gebedsroep "kyrie eleison" (Heer ontferm
u) tegelijk ook al de lofprijs uit van de Heer die zich ontfermt.
Ook voor de bewoording van het smeekgebed kan de voorganger
(eventueel of zelfs bij voorkeur een diaken) heel goed het
oor te luisteren leggen bij de eerste psalm. Om de belangrijke
spanningsverhouding en gezamenlijkheid van "Kyrie en
Gloria" tot haar recht te laten komen zal het kyriëgebed
bewust bondig gehouden worden. Het Kyrie is een korte, eerlijke
"standpuntbepaling" van de gemeente in de wereld.
Het heeft in die zin een geheel andere functie dan de voorbeden
aan het einde van de dienst. De meest belangrijke functie
van de eredienst is het om de gemeente door het Woord "op
te richten", oprecht te doen gaan, opdat zij in de wereld
Gods Woord tastbaar kan maken. De beweging gaat dus "omhoog"
om "vooruit" te kunnen. Een gebed waarbij alle ellende
van de wereld al hier bij het begin van de dienst in detail
wordt genoemd is dan ook beslist misplaatst en brengt de opbouw
van de viering uit balans.
E. Gloria
Het kyriëgebed wordt gevolgd door een "Gloria"
in gezongen of gesproken vorm. Geijkte melodieën en bewoordingen
voor wisselzang en wisselspraak tussen voorganger en gemeente
helpen de balans van de beide elementen te bewaren. Vaak wordt
echter ook gekozen voor een glorialied uit het liedboek of
een andere bundel.
Op de feestdagen en waar er hulp is van een cantorij kan ook
gekozen worden voor de vorm van het goot gloria dat geïnspireerd
is op de engelenzang uit Lucas 2. In het Dienstboek - een
proeve vindt men ook hiervoor verschillende voorbeelden.
Niet ongebruikelijk is het om het gloria te laten vervallen
in de 'paarse perioden' (ingetogenheid en bezinning) voor
Kerst en voor Pasen. Het zou dan eventueel kunnen worden vervangen
door een lied dat past bij het karakter van deze periode.
De dienst van de Heilige Schrift
Dit tweede deel van de hoofddienst kent de volgende elementen:
a. de groet
b. het zondagsgebed
c. de schriftlezingen
d. de uitleg en verkondiging
e. het zondagslied
A. De groet
v. De Heer zal bij U zijn
g. DE HEER ZAL U BEWAREN.
of:
v. De Heer zij met u
g. EN MET UW GEEST
Met deze groet (of een andere bewoording) treedt nu de dienaar
van het Woord als dienaar van het Woord, als "tegenover"
van de gemeente naar voren. Deze groet verschilt van de begroeting
van de gemeente door de ambtsdrager aan het begin van de dienst.
Met deze responsorische groet bevelen dienaar van het Woord
en gemeente elkaar wederzijds aan in de hoede van Gods Geest
bij het avontuur dat nu begint: de lezing en vertolking van
de Schriften. Waar deze groet op deze plaats gewisseld wordt,
vindt men dan ook geen gebed om verlichting door de Heilige
Geest.
Ook waar de voorbereiding tot hier al door de predikant is
gedaan houdt deze groet zijn functie. Immers in de voorbereiding
spreekt de voorganger vooral als spreker "met" en
"van" de gemeente. Vanaf hier is er in de liturgie
duidelijke sprake van een "tegenover" dat op bijzondere
wijze behoefte heeft aan de toezegging van Gods Geest.
B. Het zondagsgebed
Dit gebed sluit aan op de groet. Het concentreert de gemeente
op de plek en het moment van de eredienst. Alle "losse"
gedachten en bewegingen worden samengebracht en gericht op
datgene wat er in deze dienst aan de orde is. Vandaar de Latijnse
naam van het gebed: collecta. De vorm van dit gebed is die
van het gedenkend bidden. Ook hier ligt de sterkte van het
gebed in een korte, bondige formulering, door de gemeente
te beantwoorden met een "AMEN".
C. De lezingen
Hoeveel lezingen?
Men kan hier verschillend kiezen.
Om de beide testamenten en zo dus Israël en kerk met
elkaar verbonden te houden, kiest men bij voorkeur een lezing
uit het Oude en een lezing uit het Nieuwe Testament. Deze
laatste zal dan vaak een lezing uit de evangelieboeken zijn.
Een goede traditie is ook de keuze voor drie lezingen, waarbij
de tweede dan een brieflezing is. Lezingen hebben in liturgisch
perspectief, ook dat is belangrijk te noemen, nog een andere
rol dan die van presentatie van het "materiaal"
voor de preek als Schriftuitleg. Allereerst is een lezing
"proclamatie", verkondiging en aankondiging van
het Woord van God in oereigenste zin. Een lezing heeft dan
ook een "eigen digniteit", los van wat (en of) er
in de prediking wordt "uitgelegd".
Waar om "praktische redenen toch één enkele
tekstlezing wordt gekozen zal het des te belangrijker zijn
op de goede "bedding" van de lezingen te letten.
De beide Testamenten zijn (in christelijk perspectief) niet
los van elkaar verkrijgbaar!
Rooster of eigen vrije keuze?
Liever aansluiting bij een rooster. Dat maakt het beter mogelijk
om het kerkelijk jaar te respecteren en belemmert de voorganger
om vaak onbewust eigen stokpaardjes te berijden. Daarnaast
biedt een rooster de mogelijkheid om de lezingen in breder
verband in de gemeente aan de orde te stellen (leerhuis, catechese,
lezing in huis) en ook met andere gemeenten hierover "in
gesprek" te blijven. Ten slotte biedt een goed rooster
vaak een doorgaande lezing aan uit een bepaald bijbelboek
hetgeen een schriftuurlijke verkondiging ten goede komt.
Tussen de lezingen kan de gemeente een passend (schrift)lied
zingen. De evangelielezing kunnen voorganger en gemeente inleiden
met een psalmwoord en een gezongen "Halleluja" (dat
kan vervallen in de "paarse" tijden van het kerkelijk
jaar) en besluiten met:
v. Lof zij U o Here (gezongen)
of:
v. Lof zij U Christus
g. IN EEUWIGHEID, AMEN
Of men kan het geheel der lezingen besluiten met het gezongen:
g. U KOMT DE LOF TOE, U HET GEZANG, U ALLE GLORIE
O VADER, O ZOON, O HEILIGE GEEST,
IN ALLE EEUWEN DER EEUWEN!
Een mooie, maar ook wel bekritiseerde, gewoonte is het om
bij de lezing uit een van de evangelieboeken te gaan staan.
Mooi, omdat het gaat om het evangelie van de opstanding. Bekritiseerd
met de overweging dat zo aan de lezing uit de evangelieboeken
een hoger gewicht zou worden toegekend dan aan de andere lezingen,
met daarachter de te betwisten veronderstelling dat de andere
boeken van de bijbel (Oude Testament, brieven, etc) minder
"evangelie", minder "goede boodschap van Godswege"
zouden bevatten.
D. De uitleg en verkondiging
Elke uitleg is persoonlijke interpretatie en moet dat ook
zijn. Daarom zijn uitleg en verkondiging niet te scheiden.
Het gaat erom dat de voorganger vertolkt wat zij/hij op dat
moment vanuit en binnen de context waarin hij/zij zich met
de gemeente bevindt beluisterd heeft na lezing van de grondtekst(!)
en na grondige bestudering daarvan. Bij een volgende gelegenheid
(in een andere context) kan dezelfde tekst weer anders gehoord
en verstaan worden. Dit geeft de voorganger enerzijds volle
vrijheid, anderzijds past hier bescheidenheid. Alle waarheid
die verkondigd wordt, is voorlopig.
E. Het zondagslied
Wordt er niet voor gekozen om na de verkondiging bij vrij
orgelspel ruimte te laten voor het in stilte doorwerken van
de overwegingen van de prediking, dan kan op deze plek het
zondagslied worden gezongen. Dit lied kan een schriftlied
zijn, aansluitend bij de uitleg en verkondiging, eventueel
ook een (trinitarisch) loflied. Ook kan men hier, als overgang
naar de viering van de tafel, de geloofsbelijdenis zingen.
De dienst van de Heilige Tafel
Dit derde deel van de hoofddienst kent de volgende elementen:
a. de inzameling der gaven
b. de voorbeden
c. het grote dankgebed
d. het Onze Vader
e. de vredegroet
f. de gemeenschap van brood en wijn
g. slotlied
h. zegen
Het hart van de eredienst is de gedachtenis van Christus.
De gemeente is er 'tot zijn gedachtenis'. De maaltijd des
Heren kan dus niet ontbreken waar sprake is van de gemeente
des Heren. In de elementen van brood en wijn wordt de aanwezigheid
van de Heer, het "voor jou" van Zijn leven en sterven
zo tastbaar als het maar kan. Daarom verdient het ook de voorkeur
om brood en wijn niet in stilte te delen, maar te vergezellen
van woorden die dit perspectief verwoorden, zo als: het lichaam/bloed
van Christus voor jou gegeven of: ... brood uit de hemel,
wijn van het koninkrijk. De "communie" (lat. communio)
heeft dan ook twee aspecten in zich: de ontmoeting met de
Heer en het delen met elkaar. De Tafel van de Heer is de liturgische
gestalte van het heil dat God ons schenkt. Zij is uitbeelding
van het Rijk van God, dat (zoals Jezus zegt) 'midden onder
u is'. Het is namelijk daar waar mensen hun leven met elkaar
delen. Het delen van brood en wijn 'tot zijn gedachtenis'
wil daarvan uitdrukking zijn. Uitdrukking van datgene waartoe
God Jezus gezonden heeft: een bewoonbare wereld voor alle
mensen en voor plant en dier, een 'oikumenè' een oecumene.
Dat is een wereld waarin de liefde regeert en allereerst,
naar het voorbeeld van Jezus, de liefde voor wie is achtergesteld.
De tafel kan op verschillende manieren worden gevierd. Staande
in een kring waar déze mogelijkheid geboden wordt.
Zittend aan tafel waar de kerkinrichting die mogelijkheid
biedt en het in één keer kan. Daarnaast kent
men de lopende vorm en ten slotte (wanneer het echt niet anders
kan) de zittende.
A. De inzameling der gaven
De gaven worden verzameld vooral voor het diaconaat van de
gemeente omdat bij de viering de bewoonbaarheid van de wereld
voor ogen staat.
B. De voorbeden
De voorbeden vormen het hart van de ethiek van de gemeente.
Deze gebeden verschillen daarom van het kyriëgebed. Gaat
het bij dit laatste om Gods ontferming met de nood van de
wereld, hier gaat het om de weg van de gemeente, om haar daadwerkelijke
inzet voor de naaste en voor een wereld waarin gerechtigheid
woont. De voorbeden zijn daarom concreet en riskant. Hier
gaat het ook over maatschappij en politiek. In de voorbeden
worden onze harten en handen gebonden.
De voorbeden brengen ter sprake wat de gemeente, in het licht
van Gods Woord, verstaat als haar concrete verantwoordelijkheid
voor het Rijk van God, als haar actuele gestalte van Gods
barmhartigheid en recht. Daarom is het goed als diakenen ook
hier een belangrijke rol vervullen.
C. Het grote dankgebed (lofzegging)
Dit tafelgebed (voorbeelden vindt men in het Dienstboek -
een proeve) is als volgt opgebouwd:
- de beurtspraak
- het dankgebed de lofzegging aan God de Vader voor zijn grote
daden van schepping en bevrijding
- sanctus ("Heilig, heilig, heilig") en benedictus
("Gezegend Hij die komt in de naam...) (gezongen door
de gemeente)
- voortzetting van dankgebed/lofzegging aan God voor de zending
van Jezus, zijn Zoon
- epiklese, aanroeping van de Heilige Geest over de gaven
van brood en wijn.
Op de aanroeping van de Heilige Geest kan de gebedsroep "MARANATHA!
Kom Heer!" volgen. Daarna bidt de gemeente met de woorden
van het Onze Vader om de komst van Gods Koninkrijk. Hierna
kunnen de avondmaalsgasten elkaar groeten met de vredegroet:
'vrede zij u' en vindt, na gezamenlijk zingen van het "Lam
Gods" de communio plaats,
De communio kan worden besloten met een kort dankgebed.
Waar men de dienst van Schrift en Tafel iedere zondag wil
vieren kan men de hier aangeduide liturgie te uitgebreid vinden.
Er zijn verschillende mogelijkheden om deze te bekorten en
men kan dan deze lange vorm bewaren voor de feestdagen.
D. Onze Vader
E. De vredegroet
F. De gemeenschap van brood en wijn
G. Slotlied
Op deze plaats zijn verschillende liederen mogelijk. Men kan
een danklied zingen (ook in plaats van een afsluitend dankgebed).
Ook een loflied is passend. Tenslotte kan ook een vermanend
lied gekozen worden dat ons oproept trouw te blijven aan de
gemeenschap die wij ontvingen en vierden. In alle gevallen
is het goed om met het slotlied aan te laten sluiten bij wat
in de dienst als geheel aan de orde was.
H. Zegen
De gemeente wordt uitgezonden tot haar dienst in de wereld.
Zij mag zich daarbij gedragen weten door de zegen van God.
Voor de bewoording daarvan zijn er verschillende mogelijkheden,
zoals de priesterzegen uit Numeri 6: 24-27, of de apostolische
zegen uit 2 Corintiërs 13, 13.
Tenslotte
Wanneer de eredienst niet in zijn grondvorm van Schrift en
Tafel wordt gevierd volgt na de dienst van de Heilige Schrift
de dienst van gebeden en gaven:
- dankgebed
- voorbeden
- stil gebed
- Onze Vader
- inzameling der gaven
- slotlied
- zegen
Kerkelijk jaar
Het waarom van het kerkelijk jaar; veertig-dagen-Paascyclus
Onze tijd wordt geordend: formeel door de klok, door de kalender
en door de agenda. In de liturgie, als dagelijkse oefening
van ons geloof, blijkt onze tijd anders geordend: inhoudelijk
door de opeenvolging en betekenis van nacht en dag, door de
gang van dag tot dag, van zondag tot zondag, door de gang
door een jaar, onderweg van gedenkdag tot gedenkdag, van feest
tot feest.
We zijn geen tijdloze individuen, maar schepsels geplaatst
in de tijd, in de ruimte van een schepping die leeft van en
naar toekomst. We maken deel uit van een geschiedenis vanaf
Abraham onderweg naar Jeruzalem: we zijn de eersten niet,
wij maken deel uit van een traditie: die voedt ons, en wij
voegen het onze eraan toe.
a. De opeenvolging van dag en nacht (bijbelsgesproken: eerst
de nacht, dan de dag) begeleidt de afwisseling van duister
en licht, met de bijbehorende gedachten en gevoelens. De joodse
gebedsstructuur volgt deze: het ochtend-, middag- en avondgebed.
We vinden het terug in de getijden, het meest bekend van de
kloostertraditie en vandaag misschien ook via onze islamitische
buren.
b. De opeenvolging van dagen, een week lang, wordt gemarkeerd
door de zondag: de eerste dag. Leven vanuit en leven naar
deze dag maakt elke dag tot een andere. Ook hier speelt de
kloosterspiritualiteit op in. Maar ook voor de liturgie in
huis valt hier van alles te vinden en te bedenken.
c. De opeenvolging door het jaar heen, van feest tot feest
doet ons, met de seizoenen mee, als pelgrims op weg zijn door
de tijd. Alles krijgt een heilzame ordening en een toegewezen
plek om de afzonderlijke heilsdaden van God in de geschiedenis,
of de afzonderlijke heiligen te gedenken. Elke dag krijgt
kleur en karakter vanwege de plaats in het (kerkelijk) jaar.
Het hart van het kerkelijk jaar is Pasen; in navolging van
Israël vieren we dit feest van uittocht (uit de dood)
en bevrijding (tot leven), het wordt ons - heidenen - aangereikt
door de invulling die Jezus er in zijn eigen leven en dood
aan heeft gegeven. Israël viert: slaven waren we in Egypte,
maar de Heer deed ons uittrekken met sterke hand en uitgestrekte
arm (Hagada van Pesach). Het wezen van de paasviering is het
wezen van elke liturgie en geijkt door deze geloofservaring
van Israël: het gedenken, vieren, lofzeggen van de daden
van God in de geschiedenis, het actualiseren van dit verleden
met het oog op het heden en de voorzegde toekomst. De structuur
van dit gedenken is afleesbaar uit de joodse 'beracha' (zedenspreuk):
'Gezegend ben Jij, Heer onze God, Koning van de wereld, die...'.
God wordt groot gemaakt, gezegend, op grond van zijn daden:
de mens verbindt zich hierin aan die daden, is drager van
de geschiedenis. De berichten over de passie van Jezus, zijn
dood en het bericht van zijn opstanding gebruiken beelden
van het joodse Pesach om over het geheim van het handelen
Gods aan deze jood, Jezus van Nazareth, te spreken. Pasen
is in christelijk perspectief onverbrekelijk met Pesach verbonden.
In de eerste eeuwen van de kerk is er een groeiende tendens
te zien om het christelijk karakter van het paasfeest te benadrukken.
De gewoonte om het feest van de opstanding te vieren op de
vroege morgen van de tweede dag van de joodse pesachviering
(14/15 Nisan) verloor het van het gebruik om de opstanding
van de Heer op de zondag als dag van de verrijzenis te vieren.
Het verschil in berekening van de paasdatum op basis van een
ander gebruik van de kalender onderstreept het verschil tussen
joden en christenen.
Sinds het concilie van Nicea (325) wordt de paasdatum berekend
uitgaande van de stand van de zon, die het begin van de lente
bepaalt: 21 maart. Het paasfeest wordt dan gevierd op de zondag
na de eerste volle maan na 21 maart.
In het jodendom, dat uitsluitend met de maanstand rekening
houdt, begint een maand bij de stand van een nieuwe maan.
Daardoor valt Pesach altijd op de 14/15 Nisan en wel op de
eerste avond van de eerste volle maan in die maand.
Dit verschil in berekening veroorzaakt soms een verschil van
enige weken tussen Pasen en Pesach. Soms ook vallen beide
feesten samen. Gemeenschappelijk blijft voor joden en christenen
de variabele datum waarbij de volle maan een rol speelt.
Aan Pasen gaat een tijd van voorbereiding vooraf: de veertig-dagentijd.
Het getal veertig komt in de bijbel voor als getal van beproeving,
afzondering, reiniging en voorbereiding. Net als het volk
Israël veertig jaar door de woestijn trok voor het klaar
was voor Kanaän, en net als Jezus veertig dagen in de
woestijn verbleef om zo te worden beproefd. Het is een tijd
waarin het geloofsonderricht voor de belijdenis kan worden
gegeven, het is een tijd om als gemeente in overdenking, soberheid
en inkeer zich voor te bereiden op Pasen. In veel gemeenten
werd het vasten in de veertig-dagentijd herontdekt als een
praktische vorm van ondersteuning van de innerlijke beweging
van inkeer en bewustwording op weg naar Pasen. Het tijdelijk
"afstand doen van wat we ons als vanzelfsprekend gunnen"
(voedsel, drank, snoep, genotmiddelen...) doorbreekt het gewone
levenspatroon en drukt ons met de neus op het "niet vanzelfsprekende"
van het leven dat wij kennen. Als "oefening" (exercitie)
helpt het vasten om bewuste keuzes te maken in ons leven in
het licht van de boodschap van Pasen.
De veertig-dagentijd begint op Aswoensdag, waarop de gelovigen
in sommige gevallen een askruisje op het voorhoofd ontvangen.
De zondagen daaropvolgend dragen in hun namen, psalmen en
lezingen bij tot inkeer en voorbereiding. Die namen zijn ontleend
aan de antifoon, een omlijstende refreintekst bij de psalm
van de zondag. Achtereenvolgens zijn deze namen:
1. Invocabit, 'Roept Hij mij aan, zo antwoord ik' (Psalm 91,
15) - kleur: paars
2. Reminiscere, 'Gedenk mij in uw barmhartigheid' (Psalm 25,
6) - paars
3. Oculi, 'Mijn ogen zijn bestendig op de Heer' (Psalm 25,
15) - paars
4. Laetare, 'Verheug u met Jeruzalem' (Jesaja 66, 10,11, bij
Psalm 122) ofwel 'midvasten', - rose
5. Judica, 'Schaf mij recht' (Psalm 43, 1) - paars
6. Palmarum, Palmzondag, 'Hosanna in den hoge' (Psalm 118)
- (eventueel rood, vervolgens) paars.
In de veertig-dagentijd is de toon van de eredienst ingetogen:
Het gloria vervalt, het uitbundige 'Halleluja' voor het Evangelie
ook; de kleur is paars, eventueel worden kunstvoorwerpen afgedekt
met paarse doeken. Uit deze doeken, die in sommige gemeenten
ook het veelal kunstig gesneden of beschilderde hoofdaltaar
bedekken, is de traditie gegroeid van de zgn. 'hongerdoek':
Een afbeelding ter overdenking van het lijden in de wereld
in de tijd van de vasten ("honger").
Voorafgaand aan de veertig dagen kennen we nog drie andere
zondagen die merkwaardigerwijs zeventigste, zestigste en vijftigste
dag voor Pasen heten (Septuagesima, Sexagesima en Quinquagesima);
samen maken zij de voorbereidingstijd voor Pasen tot een termijn
met het symbolische getal van zeventig dagen.
De gang van Jezus in zijn passie en verrijzenis wordt gevolgd
gedurende de drie grote dagen van het zgn. triduum sacrum,
de drie heilige dagen aan het eind van de goede week, een
traditie die vanuit Jeruzalem is gegroeid, een indeling die
vanaf de vierde eeuw afleesbaar wordt. Het triduum in zijn
huidige vorm bestaat uit 1. Witte Donderdag 2. Goede Vrijdag
3. Stille Zaterdag. Bij de viering van deze drie heilige dagen
wordt de gang van Christus, van gevangenneming, kruis, grafrust
en opstanding, gevierd, nagevolgd en afgebeeld, middels processies
en kruisweg. Ook in de moderne tijd is die gang van de Heer
afleesbaar te maken en een zinvol onderdeel van de vieringen.
1. Pasen begint met de viering van de Witte Donderdag: dan
gedenken we hoe Jezus met zijn leerlingen de pesachmaaltijd
hield en daar zijn eigen invulling aan heeft gegeven. (In
het Jodendom ontwikkelde deze maaltijd zich tot de viering
van de seider, zoals in het christendom tot de viering van
de eucharistie) En ofschoon iedere zondag de maaltijd van
de Heer gevierd kan worden is de Witte Donderdag zoveel als
de 'verjaardag' van het Avondmaal, van de Eucharistie.
Aan die maaltijd vooraf gaat de voetwassing (Johannes 13),
die de dienstbaarheid van de volgelingen van Jezus illustreert.
2. De diensten op Goede Vrijdag hebben het karakter van een
wake. Dat geldt voor de kruisweg rond drie uur 's middags,
het uur van Jezus' sterven: een viering aan de voet van het
kruis, waarbij in de schaduw van het kruis ook de zorg van
onze eigen tijd in herinnering kan worden gebracht.
In een tweede wake, 's avonds (waarop dus niet het Avondmaal
wordt gevierd, zoals in de vorige eeuw op protestants erf
in zwang is geraakt) lezen wij de passie van de Heer volgens
Johannes, wij brengen hulde aan het kruis en wij spreken het
beklag Gods uit (de zgn. improperia), een tekst uit 600, waarin
God sprekend wordt opgevoerd, en Hij Zijn heilsdaden tegenover
de menselijke daden van ontrouw stelt. In het bijzonder aangaande
de tekst van de improperia is er bij verschijnen van het Dienstboek
- een proeve terecht enige commotie geweest. Immers de klassieke
versie van deze tekst is in de geschiedenis door christenen
vaak gehoord niet als aanklacht tegen de onmenselijkheid van
de mensheid maar als aanklacht van God specifiek gericht tegen
Zijn volk Israël. Christelijke hoorders zijn, met het
verhaal over de kruisiging van Christus in het oor, niet zelden
na het nachtelijke aanhoren van de improperia pogroms begonnen
onder de joodse bevolking. Deze bloedige geschiedenis van
de tekst noodt ten minste tot bijzondere voorzichtigheid bij
de omgang met (vertalingen van) de improperia.
3. Op de stille zaterdag is het mogelijk 's morgens een wake
te houden; in middeleeuwse kerken deed men dat bij een afbeelding
van het heilige graf. In middeleeuwse kerken deed men dat
bij een afbeelding van het heilige graf. Alle aandacht op
deze dag gaat naar de Paaswake.
Pasen-Pinksteren
Wanneer begint nu eigenlijk precies Pasen? In strikte zin
op de Witte Donderdag, het begin van het triduum. Maar de
overwinning op de machten van de dood komt toch pas echt goed
in het zicht in de Paasnacht. Dit wordt dan ook niet enkel
uitgesproken, maar ook verbeeld in de symboliek van licht
en water, van de paaskaars en van het doopwater.
De overwinning van de Heer op de machten van de dood wordt
zichtbaar gemaakt door het binnendragen van de nieuw ontstoken
paaskaars. Deze kaars verbeeldt de opgestane Christus: een
applicatie op de kaars (meestal een kruis) verduidelijkt dit,
de vijf wierookkorrels die op de uiteinden van de kruisbalken
en in het kruispunt van de applicatie zijn aangebracht herinneren
aan de vijf wonden van het lijden. Onder het zingen van 'Licht
van Christus', en begeleid door de 'Lof van het Licht' (Exultet)
wordt de kaars naar binnen gedragen, en aan het licht daarvan
ontsteekt de gemeente haar kaarsen.
Deze viering is een wake, en daartoe behoort in principe een
lange reeks Schriftlezingen. Deze volgen op de Lof van het
Licht: een twaalftal lezingen uit het Oude Testament, die
alle dezelfde beweging als die van deze Paasnacht aangeven:
zoals de schepping van een bewoonbare wereld uit het niets
(Genesis 1, 1-2,2), de herrijzenis van de mensheid uit stof
en beenderen, (Ezechiël 37,1-14) de redding door het
water van de Rode Zee van het volk (Exodus 14: 24-15).
In de Paasnacht werd vanouds de doop bediend en traden zo
nieuwelingen toe tot de Kerk. Door hen die reeds in het volk
Gods waren opgenomen, werd in deze nacht hun doopgelofte hernieuwd.
Met het hervinden van onze liturgische wortels is de paasnacht
ook geliefd geraakt in onze kerkelijke traditie, en daarmee
ook de praktijk van de doop en doopvernieuwing in deze nacht.
De doorgang van het volk Israël door de Rode Zee, de
doorgang van de Zoon door de dood naar het leven krijgt een
herkenbaar vervolg in de doorgang van de dopelingen door het
doopwater naar het nieuwe leven in de verbondenheid met Christus.
Wanneer we ons de wezenlijke verbondenheid van de doop met
Pasen realiseren zal de inhoud van de doop aan kracht winnen.
Met het verder weggroeien van haar oudchristelijke wortels
(waarbij enkel volwassenen op grond van hun belijdenis toetraden
tot de kerk) en de generalisering van de kinderdoop in plaats
hiervan, veranderde het zwaartepunt van de inhoud van de doop.
De reacties in de kerkgeschiedenis van diverse doperse bewegingen,
die de volwassenendoop weer terug wilden, illustreren dit.
Bij de doop behoort daarom een goede doopcatechese. Want hoewel
het kind niet zozeer op basis van het geloof der ouders wordt
gedoopt, maar de doop een zgn. genadegave is, een sacrament,
is het noodzakelijk dat ouders of opvoeders weten wat de doop
betekent en wat er in de bijbehorende opvoeding van hen wordt
verwacht.
De doop zelf wordt intussen weer feestelijker dan hij lange
tijd geweest is. De ouders zelf noemen vaak de naam van het
kind, in het zogenaamde zondvloedgebed worden de belangrijkste
verwijzingen naar wat de bijbel over dopen zegt genoemd. Bij
de doop behoort ook de zalving, waarmee de dopeling in de
Messiaanse lijn wordt geplaatst. De doopkaars, symbool van
het gedoopte leven, ontvangt zijn licht van de paaskaars.
Meer en meer groeit de gewoonte om in de Paasnacht de openbare
belijdenis van het geloof af te leggen, al of niet gevolgd
door de doop. De hernieuwing van de doopgelofte, door iedereen
beaamd, betrekt ook de overigen in de gemeente op de vernieuwing
in deze nacht. De veertig dagen zijn dan een tijd van voorbereiding
hierop.
Pasen is een tijd waarin men slaap tekort komt: het is een
tijd van waken en van vroeg op. In navolging van de Herrnhutters
kan men de Paasmorgen aanvangen met een vroege 'aandacht'
liefst buiten, rondgaand b.v. op het kerkhof. De witte kleren,
de bloemen op de graven gelegd maken duidelijk dat de dood
is overwonnen. De eigenlijke Paasmorgen-viering zal in vergelijking
met de aan symboliek rijke Paasnacht een wat volkser karakter
hebben. Dit is dé feestdag van het jaar, waarop de
viering van het Avondmaal niet mag ontbreken.
Met die ene dag is Pasen niet voorbij. In ruimere zin duurt
dit feest een week, tot en met het octaaf, de achtste dag,
van Beloken Pasen; in nog wijdere zin tot en met Pinksteren,
de vijftigste dag.
Op basis van het evangeliebericht werd het feest van de uitstorting
van de Geest vastgesteld op het joodse Wekenfeest, vijftig
dagen na Pesach. Zo ontstond een feestelijke vijftig-dagentijd
waarin het paasfeest kan worden doorgevierd. In de liturgische
gegevens van de verschillende kerkboeken blijkt het accent
gaandeweg te verschuiven van vrolijkheid, jubel en lofgezang
naar de voorbereiding op Jezus' heengaan tot de Vader; dit
wordt gevierd op Hemelvaartsdag, de veertigste dag na Pasen.
De komst van de Trooster verzekert de gelovigen van Gods blijvende
tegenwoordigheid.
De namen van de zondagen vanaf Pasen geven deze verschuiving
goed weer:
1. Beloken Pasen, of: Quasimodo geniti ("Als pasgeboren
kinderen", 1 Petrus 2), Johannes 20: 19-31.
2. Goede-Herderzondag of Misericordia Domini ("Barmhartigheid
van de Heer"), Johannes 10: 11-16.
3. Jubilate ("Jubelt"), Johannes 16: 16-22
4. Cantate ("Zingt de Heer"), Johannes 16: 5-14.
5. Rogate ("Bidt"), Johannes 16: 23-30.
Hemelvaartsdag, Handelingen 1: 1-11
6. Wezenzondag of: Exaudi ("Hoor!"), Johannes 15:
26-16,4
7. Pinksteren. Op Pinksteren, de vijftigste paasdag viert
de kerk de gave van de Geest, het begin van de beweging der
kerk die tot op vandaag voortduurt. De kleur is dan rood:
de kleur van de rode vlammen van het vuur op de berg Sinai,
van de vurige tongen op de hoofden der leerlingen, maar ook
de kleur van het bloed der martelaren.
Na Pinksteren sluiten we de paaskring af met zondag Trinitatis,
een wat later ingestelde vierdag waarbij, samenvattend de
"heilsgeschiedenis", de drievuldige wijze waarop
God zich aan zijn schepping bekend maakt wordt gevierd.
Kerst - Epifanieën
Terwijl onze leeftijd wordt gemarkeerd door de viering van
onze geboortedag, leeft het kerkelijk jaar van de viering
van de sterfdag van heiligen, ons voorgegaan. Hun sterven
stond veelal in het teken van de belijdenis van de Naam van
de Heer, hun leven en sterven was kostbaar, hun bestaan voorbeeldig.
Voor elke dag een heilige: in 'roomse' landen koopt men kalenders
waar ze allemaal op staan; in het Catharijneconvent in Utrecht
hangt een lijst waaruit men gewaar wordt op hoeveel heiligendagen
een werkman in de middeleeuwen vrijaf had. Heiligen begeleidden
de mens in zijn gewone dagelijkse leven, bij kommer en zorg,
moeite en pijn.
Hun relikwieën, zorgvuldig bewaard, eerst onder het
altaar, later in goed zichtbaar te etaleren monstransen, konden
bescherming bieden tegen ziekten, misoogst, oorlog, honger
en dood, alle gevaren die het leven van de middeleeuwse mens
bedreigden.
De Reformatie heeft de heiligen grotendeels opgeruimd, hun
beelden werden moedwillig stukgeslagen: slechts de meest geliefden
onder hen bleven in tel, zoals Nicolaas van Myra of Martinus
van Tours, deze laatste dan nog enkel in Noord-Holland boven
het IJ, en in het Groningerland. Maar inmiddels hebben ook
protestanten weer ontdekt hoe zinvol het kan zijn het leven
en sterven van grote voorgangers in twijfel en geloof te gedenken.
Wij zijn de eersten niet die proberen ons geloof overeind
te houden, voorgangers in het geloof kunnen daarbij voor ons
van betekenis zijn.
Dat kunnen grote heiligen uit lang vervlogen tijd zijn: apostelen,
martelaren, leraren der kerk, aartsvaders en -moeders in het
geloof, maar ook vrouwen en mannen uit onze eigen eeuw, gemarteld
door totalitaire régimes. Wij noemen enkele voorbeelden
met hun datum:
Nicolaas van Myra (6 december), Thomas de apostel (21 december),
Stephanus (26 december), Jan Palach (16 januari), Martin Luther
(18 februari), Ambrosius van Milaan (onbekend), Martin Luther
King (4 april), Jozef (1 mei), Bonifatius (5 juni), Johannes
de Doper (24 juni), Adelbert van Egmond (25 juni), Petrus
en Paulus (29 juni), Johannes Hus (6 juli), Anne Frank (1
augustus), Franciscus van Assisi (4 oktober), Allerheiligen/Allerzielen
(1 en 2 november) Wendelmoet Claesdochter van Monnickendam
(20 november), Etty Hillesum (30 november).
In deze reeks prijken ook de gedenkdagen voor Allerheiligen
en Allerzielen. Op de eerste dag, 1 november, gedenkt de kerk
deze grote voorgangers, en op Allerzielen, 2 november, treden
in hun voetspoor de 'gewone mensen': onze ontslapen dierbaren.
In de reformatorische kerken worden op de zondag het dichtst
bij deze gedenkdagen of op de laatste zondag van het kerkelijk
jaar ("eeuwigheidszondag") voordat met Advent het
nieuwe kerkelijk jaar begint de namen genoemd van allen die
in het afgelopen jaar uit het midden van de gemeenschap zijn
ontvallen, een dienst met grote pastorale doorwerking.
In strikte zin is Kerst ook een heiligendag, maar dan wel
de gedenkdag van dè Heilige, Jezus de Christus. En
hoewel de viering van Kerstmis (25 december) zich in een zeer
algemene belangstelling mag verheugen, is dit feest jonger
dan Pasen. Vanaf 330 is de viering van Kerst nawijsbaar, en
dan wel in Rome, vrijwel zeker ingesteld als vervanging van
het populaire feest van de zonnewende (Natalis Invicti). Dit
in christelijke tinten overgeschilderde feest, de geboorte
van de Zonne der Gerechtigheid in de lange winternacht, is
zeer geliefd en algemeen verbreid geraakt vooral in Germaanse
en Frankische landen. In het oosten ontstond ongeveer terzelfder
tijd het feest van Epifanie (6 januari), eveneens een gekerstend
heidens feest, nl. van de verschijning van de vorst van het
Licht. Dit is in de Kerk van het Oosten het Geboortefeest
geworden en gebleven, in de Kerk van het Westen is op 6 januari
het accent verschoven naar de aanbidding door de Wijzen, en
verbonden met Christus' eerste manifestatie: zijn doop en
eerste teken te Kana.
Kerstmis en Epifanie behoren thans bij elkaar, ook al viert
de Kerk van Rome de laatstgenoemde vierdag tegenwoordig op
een zondag. In die lange feesttijd vallen ook de gedenkdagen
van Stefanus, de eerste martelaar, (26 december) en de Onnozele
kinderen van Bethlehem (28 december), en de vierdag van de
besnijdenis en naamgeving des Heren
(1 januari, octaaf van Kerst).
Evenwijdig aan de veertig dagen ontwikkelde zich in de vierde
eeuw de tijd van advent, een paarse tijd van voorbereiding,
vasten en boete, maar met een verwachtingsvol karakter. Ook
in deze periode valt een 'mid-vasten', zondag Gaudete, 'Verblijd
u in de Heer ten allen tijd, de Heer is nabij (Philippenzen
44-6). De vierde zondag heet Rorate, 'Dauwt hemelen', waarop
we vieren hoe het heil op aarde druppelt.
Oorspronkelijk is advent een langere periode dan tegenwoordig:
pas in de achtste eeuw wordt het getal van vier zondagen vastgesteld.
De kleur van de lezingen en liturgie van de drie zondagen
daaraan voorafgaand, Voleindingszondagen, geeft aan hoe verwant
beide tijdperken zijn: de nadruk ligt op de verwachting van
de komst van de Messias, zowel als verlosser door het eindoordeel
heen, als verlosser in de gestalte van een kind. De afspraak
om het 'kerkelijk jaar' op de derde zondag van de Voleinding
te laten eindigen is daarom nogal gekunsteld.
Met alle lezingen, psalmen, gebeden, liederen en 'tropen'
is de adventstijd één van de schoonste perioden
uit onze kerkelijke jaarkring.
Toen al in de eerste eeuwen van de kerkgeschiedenis de scheiding
van kerk en synagoge een feit was, bleven er toch allerlei
herinneringen bestaan van de oorspronkelijke verbondenheid.
In de liturgieën is de herinnering van de joodse feesten
levend gebleven. Dit geldt ook voor de grote joodse feesten
van de herfsttijd: Rosj haSjanna (Israëlitisch Nieuwjaar),
Jom Kippoer (Grote Verzoendag), Soekkot (Loofhuttenfeest),
Simchat Tora (Vreugde der Wet). Omgekeerd werd het Jodendom
ook beïnvloed door het christendom. Onder invloed van
het christelijke kerstfeest ontstond het Chanoeka feest.
De gebeurtenissen in de laatste wereldoorlog en de indringende
vragen hierdoor aan kerk en christelijke theologie hebben
ons er toe gebracht gedurende deze dagen ons te bezinnen op
onze erfplichtige verhouding tot Israël. Het zomaar meevieren
met deze feesten, het overnemen van rituelen en teksten uit
de synagoge heeft overigens het gevaar in zich van een naasting.
Zinvoller zou het zijn om "Israëlzondag" in
de herfst nadrukkelijker als bewuste opmaat naar de christelijke
feesten van najaar en winter te vieren.
De getijden
'Wie de getijden verzuimt wordt door de tijd overspoeld.'
Bovenstaand citaat, van de dichter Jan Wit, is een stimulans
om behalve de gewone zondagse eredienst ook op vaste andere
tijden een viering te houden. De getijden stammen ook uit
de kloostertraditie, en die is weer ontleend aan de joodse
gebedsuren, drie maal per dag. Vanaf Augustinus en later Benedictus,
die de meeste kloosterorden hun regel gaf, bestaat de gewoonte
van het zevendelig dagelijkse officie: metten (lauden) (dageraad),
priem (zes uur), terts (negen uur), sext (twaalf uur), noon
(vijftien uur), vespers (achttien uur), completen (eenentwintig
uur).
In de reformatie liepen veel kloosters leeg en raakte de getijdencultuur
buiten gebruik. Toch bleef de avonddienst, zowel op zondag
als ook lang nog door de week op veel plaatsen actueel, ook
al veranderde het karakter in de didactische richting. In
de Anglicaanse kerk bleef van de getijden de praktijk van
de morningprayer en de evensong intact, met per diocees in
elk geval één plaats waar de getijden gezongen
worden. De Lutherse traditie bleef zich van de getijden bewust
en onderhield ook doorgaans formulieren voor deze gelegenheden.
Maar het vieren van de getijden werd ook in die traditie naar
de rand van de kerk verdrongen. Pas in de laatste decennia
is er weer sprake van een bewust herleven van deze vormen
van meditatieve viering.
In een getijdendienst, meestal de vesper, kan men andere
accenten zetten dan in de ochtenddienst. Het karakter van
aanbidding (worship) komt sterker naar voren, de preek ontbreekt,
er is meer ruimte voor experimentele muzikale vormgeving,
de oecumene kan hier makkelijker dan in de hoofddienst haar
beslag krijgen, de 'leek' komt volop aan bod: deze is immers
gerechtigd de getijden vorm te geven en te leiden.
Vooral in de voorbereidingstijden voor de grote feesten, de
'paarse tijden', is de vesper-praktijk groeiende. Het is slechts
een kleine stap om van daaruit het hele jaar, of minstens
een heel seizoen door, avondgebeden te houden.
Een hoofdelement uit de getijden is het psalmengebed; gedurende
een week wordt zo het gehele psalter doorgebeden. In de kloosters
is de toonzetting daarvoor gregoriaans, de psalmen worden
'gecanteerd', zingend gesproken. De antifoon geeft daarbij
een eigen tekstueel en muzikaal accent. Voor de getijden in
de gemeenten zijn inmiddels allerhande goede uitgaven beschikbaar
voor niet-strofisch psalmzingen, canterend, vaak op anglicaans-achtige
wijze. Deze zangwijze vormt een goed alternatief bij het vertrouwde
strofische zingen van de psalmen uit het Geneefse psalter.
Vast bestanddeel van de getijden is het canticum, het zgn.
schriftlied. In de vesper wordt de Lofzang van Maria gezongen,
tijdens de completen de Lofzang van Simeon, in het morgengebed
klinkt de Lofzang van Zacharias. Behalve de bekende strofische
versies hiervan (gezang 66-68) zijn de niet-strofische zeer
inspirerend en geven de getijdendiensten een ander accent
dan de hoofddiensten.
Casualiën
Ofschoon rouw en trouw in de reformatorische kerken niet tot
de sacramenten behoren worden zij wel gerekend tot de kerkelijke
verantwoordelijkheid. Rouw en trouw behoort voluit tot het
leven der gemeente, en dus is ook de kerk de aangewezen plaats
om onze doden te gedenken en van daaruit te dragen en is ook
de kerk de aangewezen plek voor het zegenen van mensen op
een kruispunt in hun leven, zoals bruidsparen.
Wat rouwdiensten betreft, heeft het terugbrengen van de uitvaart
uit de steriele aula naar het kerkgebouw tot nieuwe bezinning
geleid op vormgeving en symboliek. Om het verlies van een
dierbare te verwerken blijkt een goed verzorgde kerkdienst
een beter middel dan een bijeenkomst in een aula op de begraafplaats
of in het crematorium. Mieke Telkamp legt het toch af tegen
de liederen over het Nieuwe Jeruzalem.
Door de oecumenische wisselwerking zijn ook op protestants
erf nieuwe vormen opgekomen, zoals de avondwake, een meest
door 'leken' geleide gebedsdienst op de avond voorafgaand
aan de uitvaart, en de absoute, de zegening van het dode lichaam
vlak voordat dit wordt uitgedragen. Ook het gebruik van de
zalving, in het aangezicht van een naderend sterven, tot dusver
onbekend in onze kerken, behoort tot een groeiende praktijk.
Zegeningen van relaties worden nog vrij algemeen door de week
gehouden. De incidentele gevallen waarin het bruidspaar kiest
voor een trouwzegen in de zondagmorgendienst worden door de
betrokkenen en zeker ook door de gemeente ervaren als een
stimulerend gebeuren. In de opzet van de trouwdienst is het
vierende element sterk toegenomen, het catechetische element
vindt zijn weg naar de gesprekkenreeks voorafgaande aan de
trouwdienst. Bij die gesprekken kan de inbreng van het bruidspaar
verder gaan dan de keuze van de bloemen: het is zinnig om
trouwenden huiswerk te laten maken met betrekking tot 'hun'
dienst: waarom, waartoe dit alles, wat te zingen, te lezen.
Ook de ouderling en eventueel de organist kunnen in deze bewustwording
betrokken worden.
Met de veranderingen in onze samenlevingspatronen is ook de
vraag opgekomen of en hoe er ruimte kan zijn voor het zegenen
van andere samenlevingsvormen; er is inmiddels een bescheiden
praktijk aan het groeien.
|