Paascyclus

Pasen-Pinksteren
Wanneer begint nu eigenlijk precies Pasen? In strikte zin op de Witte Donderdag, het begin van het triduum. Maar de overwinning op de machten van de dood komt toch pas echt goed in het zicht in de Paasnacht. Dit wordt dan ook niet enkel uitgesproken, maar ook verbeeld in de symboliek van licht en water, van de paaskaars en van het doopwater.
De overwinning van de Heer op de machten van de dood wordt zichtbaar gemaakt door het binnendragen van de nieuw ontstoken paaskaars. Deze kaars verbeeldt de opgestane Christus: een applicatie op de kaars (meestal een kruis) verduidelijkt dit, de vijf wierookkorrels die op de uiteinden van de kruisbalken en in het kruispunt van de applicatie zijn aangebracht herinneren aan de vijf wonden van het lijden. Onder het zingen van 'Licht van Christus', en begeleid door de 'Lof van het Licht' (Exultet) wordt de kaars naar binnen gedragen, en aan het licht daarvan ontsteekt de gemeente haar kaarsen.
Deze viering is een wake, en daartoe behoort in principe een lange reeks Schriftlezingen. Deze volgen op de Lof van het Licht: een twaalftal lezingen uit het Oude Testament, die alle dezelfde beweging als die van deze Paasnacht aangeven: zoals de schepping van een bewoonbare wereld uit het niets (Genesis 1, 1-2,2), de herrijzenis van de mensheid uit stof en beenderen, (Ezechiel 37,1-14) de redding door het water van de Rode Zee van het volk (Exodus 14: 24-15).
In de Paasnacht werd vanouds de doop bediend en traden zo nieuwelingen toe tot de Kerk. Door hen die reeds in het volk Gods waren opgenomen, werd in deze nacht hun doopgelofte hernieuwd. Met het hervinden van onze liturgische wortels is de paasnacht ook geliefd geraakt in onze kerkelijke traditie, en daarmee ook de praktijk van de doop en doopvernieuwing in deze nacht. De doorgang van het volk Israel door de Rode Zee, de doorgang van de Zoon door de dood naar het leven krijgt een herkenbaar vervolg in de doorgang van de dopelingen door het doopwater naar het nieuwe leven in de verbondenheid met Christus. Wanneer we ons de wezenlijke verbondenheid van de doop met Pasen realiseren zal de inhoud van de doop aan kracht winnen. Met het verder weggroeien van haar oudchristelijke wortels (waarbij enkel volwassenen op grond van hun belijdenis toetraden tot de kerk) en de generalisering van de kinderdoop in plaats hiervan, veranderde het zwaartepunt van de inhoud van de doop. De reacties in de kerkgeschiedenis van diverse doperse bewegingen, die de volwassenendoop weer terug wilden, illustreren dit.
Bij de doop behoort daarom een goede doopcatechese. Want hoewel het kind niet zozeer op basis van het geloof der ouders wordt gedoopt, maar de doop een zgn. genadegave is, een sacrament, is het noodzakelijk dat ouders of opvoeders weten wat de doop betekent en wat er in de bijbehorende opvoeding van hen wordt verwacht.
De doop zelf wordt intussen weer feestelijker dan hij lange tijd geweest is. De ouders zelf noemen vaak de naam van het kind, in het zogenaamde zondvloedgebed worden de belangrijkste verwijzingen naar wat de bijbel over dopen zegt genoemd. Bij de doop behoort ook de zalving, waarmee de dopeling in de Messiaanse lijn wordt geplaatst. De doopkaars, symbool van het gedoopte leven, ontvangt zijn licht van de paaskaars.
Meer en meer groeit de gewoonte om in de Paasnacht de openbare belijdenis van het geloof af te leggen, al of niet gevolgd door de doop. De hernieuwing van de doopgelofte, door iedereen beaamd, betrekt ook de overigen in de gemeente op de vernieuwing in deze nacht. De veertig dagen zijn dan een tijd van voorbereiding hierop.
Pasen is een tijd waarin men slaap tekort komt: het is een tijd van waken en van vroeg op. In navolging van de Herrnhutters kan men de Paasmorgen aanvangen met een vroege 'aandacht' liefst buiten, rondgaand b.v. op het kerkhof. De witte kleren, de bloemen op de graven gelegd maken duidelijk dat de dood is overwonnen. De eigenlijke Paasmorgen-viering zal in vergelijking met de aan symboliek rijke Paasnacht een wat volkser karakter hebben. Dit is d6 feestdag van het jaar, waarop de viering van het Avondmaal niet mag ontbreken.
Met die ene dag is Pasen niet voorbij. In ruimere zin duurt dit feest een week, tot en met het octaaf, de achtste dag, van Beloken Pasen; in nog wijdere zin tot en met Pinksteren, de vijftigste dag.
Op basis van het evangeliebericht werd het feest van de uitstorting van de Geest vastgesteld op het joodse Wekenfeest, vijftig dagen na Pesach. Zo ontstond een feestelijke vijftig-dagentijd waarin het paasfeest kan worden doorgevierd. In de liturgische gegevens van de verschillende kerkboeken blijkt het accent gaandeweg te verschuiven van vrolijkheid, jubel en lofgezang naar de voorbereiding op Jezus' heengaan tot de Vader; dit wordt gevierd op Hemelvaartsdag, de veertigste dag na Pasen. De komst van de Trooster verzekert de gelovigen van Gods blijvende tegenwoordigheid.
De namen van de zondagen vanaf Pasen geven deze verschuiving goed weer:
1. Beloken Pasen, of: Quasimodo geniti ("Als pasgeboren kinderen", 1 Petrus 2), Johannes 20: 19-31.
2. Goede-Herderzondag of Misericordia Domini ("Barmhartigheid van de Heer"), Johannes 10: 11-16.
3. Jubilate ("Jubelt"), Johannes 16: 16-22
4. Cantate ("Zingt de Heer"), Johannes 16: 5-14.
5. Rogate ("Bidt"), Johannes 16: 23-30. Hemelvaartsdag, Handelingen 1: 1-11 6. Wezenzondag of: Exaudi ("Hoor!"), Johannes 15: 26-16,4
7. Pinksteren. Op Pinksteren, de vijftigste paasdag viert de kerk de gave van de Geest, het begin van de beweging der kerk die tot op vandaag voortduurt. De kleur is dan rood: de kleur van de rode vlammen van het vuur op de berg Sinai, van de vurige tongen op de hoofden der leerlingen, maar ook de kleur van het bloed der martelaren.
Na Pinksteren sluiten we de paaskring af met zondag Trinitatis, een wat later ingestelde vierdag waarbij, samenvattend de "heilsgeschiedenis", de drievuldige wijze waarop God zich aan zijn schepping bekend maakt wordt gevierd.