Oorspronkelijk ging de confirmatie om eenvoudig om de afronding,
de bekrachtiging van de doop, waarbij onder handoplegging
en zalving de Geest werd afgebeden over de zo juist gedoopte
volwassenen. Die geurige zalf of chrisma is het teken van
de Geest die in al je porien binnen dringt en je doet leven
in geur van heiligheid en toewijding. In een volgend stadium
horen we van (paas-)waken, waarin de nieuwe gelovigen na hun
onderdompeling in het bassin van de doopkapel het kerkgebouw
werden binnengeleid om temidden van de daar verzamelde gemeente
door de bisschop onder handoplegging gezalfd te worden en
aan de tafel des Heren genodigd. Daarmee was dan hun initiatie
voltooid.
Ingewikkeld sinds de kinderdoop
U begrijpt, dat dit symbolisch heldere gebeuren nogal in de
war raakte, toen het dopen van kinderen in zwang begon te
komen. Voordien was de doop allesbehalve vanzelfsprekend geweest.
Daarvoor was de prijs te hoog. Het kon immers levensgevaarlijk
zijn om tot zo'n gemeenschap met maatschappelijk nogal dwarse
opvattingen toe te treden. Pas na de tweede helft van de tweede
eeuw begon de kinderdoop terrein te winnen en na Constantijn,
toen de kerk ongevaarlijk en zelfs een stut onder de troon
geworden was, werd de kinderdoop algemene praktijk. Van een
brevet van staatsgevaarlijkheid werd de doop een bewijs van
goed gedrag. De kinderdoop past beter bij een christelijk
gemenebest dan bij een kerk die zich geroepen weet door een
Stem, die het geweten van volk en staat nog al een hinderlijk
kietelen wil. Maar ook liturgisch raakte een en ander door
de kinderdoop in het ongerede. De voor de hand liggende volgorde
belijdenis (ja van de dopeling), doop (wederkerig gebaar van
toewending en overgave)
en bevestiging (Gods ja-bij monde van de gemeente) is voor
een zuigeling uiteraard niet te handhaven, al werd de fictie
volgehouden door anderen voor bet kind te laten antwoorden.
Uit de symbolisch heldere trits belijdenisdoop-bevestiging
werd de doop los geplukt. Belijdenis en bevestiging werden
uitgesteld. In her christelijk Oosten daarentegen handhaafde
men her ritueel en voltrok de plaatselijke pastor aan bet
kind bet volledige doopritueel inclusief confirmatie en eerste
communie (een druppeltje wijn). In bet Westen werd met handoplegging
en zalving een aantal jaren gewacht tot de bisschop in de
gelegenheid was de parochie met een bezoek te vereren. Op
her eerste gezicht een tamelijk pragmatische keuze. Maar wel
een die op den duur toch ook inhoudelijk verschil zou gaan
uitmaken. Wat oorspronkelijk afronding en bekrachtiging van
de doop was, een klinkend slotakkoord van de gehele viering,
werd in her christelijk Westen meer en meer een zelfstandig
gebeuren, waarvan de betekenis al naar gelang her kerktype
nog al in verschillende richtingen zou gaan uitwaaieren.
Vormsel tussen acht en tien
Bij katholieken werd het vooral bet sacrament, waardoor de
opgroeiende vormeling de Geest ontvangt om voortaan getuige
van Christus te zijn. Vandaar die tot vriendelijk wangtikje
gereduceerde ridderslag waarmee de bisschop bet vormritueel
besluit. De tot getuigenis geschonken Geestkracht staat centraal.
Confirmare betekent immers sterk maken. Je hoort er de stam
firm (ferm, vorm en vroom) in. Denk maar aan bet vaderlandse
lied waarin bet belegerde Bergen op Zoom wordt opgeroepen
om niet bezwijken... De toelating tot de tafel des Heren is
niet aan bet vormsel gebonden. Meestal wordt her pas enkele
jaren na de eerste communie toegediend. Hoewel door de kinderdoop
ook de belijdenis (anders dan bij monde van ouders of peten)
was komen te vervallen, heeft dat er bij katholieken pas in
de twintigste eeuw toe geleid om kinderen rond her verlaten
van de lagere school (los van de confirmatie) hun doopbeloften
te laten hernieuwen, een mogelijkheid die in de vijftiger
jaren, bij bet herstel van de paaswake, jaarlijks aan alle
gelovigen geboden zou gaan worden. Zo werden twee door de
kinderdoop verloren geraakte momenten (de belijdenis als ja
van de dopeling en de confirmatie als ja van Godswege) op
verschillende, niet gecombineerde, tijdstippen 'ingehaald'.
Terug naar de doop op belijdenis
Bij protestanten zou hetzelfde toch nog weer anders gaan.
Niet alleen anders dan bij katholieken maar ook onderling
verschillend. Doopsgezinden en baptisten keerden eenvoudig
terug naar de nieuwtestamentische doop op belijdenis. In de
vroege kerk waren die twee immers onontwarbaar verstrengeld
geweest. Er bestond in de eerste eeuwen zelfs niet eens een
doopformule ('ik doop u ...'). Je hoefde bet niet te zeggen,
want her gebeurde. Na elk ja op een van de belijdenisvragen
werd je ondergedompeld.
Belijdenis en bevestiging rond de achttien
De meeste andere reformatoren handhaafden de kinderdoop wel
en haalden rond de volwassenwording in ieder geval de belijdenis
in. Maar de confirmatie verdween, afgezien van een korte periode
in Straatsburg (Martin Bucer), geheel uit het zicht. Pas in
1816 wordt in de reglementen van de Nederlandse Hervormde
Kerk bepaald dat de 'bevestiging van ledematen' overal in
her openbaar moet geschieden. Voorheen gebeurde de 'aanneming'
vaak buiten de eredienstten overstaan van de kerkenraad. Sinds
1816 kwam er een meer liturgisch element in, al zal het tot
1955 duren alvorens de bevestiging ook in het Dienstboek verschijnt.
Ecn geliefd gebruik bij deze 'volwassenverklaring' werd bet
meegeven voor onderweg van een bijbelwoord voor ieder persoonlijk.
Meer dan als bekrachtiging van de doop werd de bevestiging
beleefd als toetreding tot de (eigen) kerk en als toelating
tot bet sporadisch gevierde avondmaal. Vandaar de keuze voor
Palmzondag als bevestigingsdag. Het is ook maar zeer de vraag
of men in 1816 bij het woord bevestiging aan de aloude confirmatie
gedacht heeft of aan de analogie met her bevestigen van ambtsdragers.
De term confirmatie is in alle ons omringende landen (denk
maar aan het Konfirmandenunterricht en de silberne of goldene
IConfirmation in Duitsland ) zeer algemeen, maar wat er mee
bedoeld wordt liep nogal uiteen. In de katholieke traditie
ligt het accent op de gave van Godswege, in de reformatorische
traditie op heh door onderricht mondig geworden zijn en in
de doperse (en remonstrantse) traditie op de noodzaak van
het persoonlijk verwoorde belijden. Drie elementen die elkaar,
zoals van der Zee terecht opmerkt, kunnen verrijken.
Oecumenisch convergerende lijnen
Sinds 'Lima' beginnen de lijnen weer naar elkaar toe te buigen.
Dat wordt zeer helder beschreven in het boekje Geboren en
Getogen dat Wim van der Zee, de toenmalige secretaris van
de Raad van Kerken, in 1993 het licht deed zien. Om te beginnen
wijst hij er op, hoe juist bij zeer meelevende ouders de kinderdoop
steeds minder vanzelf sprekend wordt (in tegenstelling tot
de kindercommunie). Een consequentie daarvan is, dat in steeds
meer dienstboeken een of andere vorm van kinderzegen begint
op te duiken. En ook, dat men steeds meer terugkomt van de
confirmatie (en de doop?) als toegangskaartje tot de tafel
des Heren. Uit de stapels nieuwe dienstboeken uit Noord-India,
NieuwZeeland, de Verenigde Staten, Engeland, Frankrijk, Duitsland
en Scandinavie, die hij meebracht van oecumenische conferenties,
destilleerde hij met vreugde hoe zeer inzake de confirmatie
de tendenties begonnen te convergeren:
l. De liturgie van de volwassenendoop wordt duidelijk primair,
die van de kinderdoop wordt daarvan afgeleid.
2. De confirmatie hoort bij de doop: de dienstboeken geven
dan ook eerst een doorlopende orde van doop-confirmatiecommunie;
aparte confirmatie wordt als uitwijkmogelijkheid beschouwd.
3. Het accent verschuift van het doen van belijdenis, het
opgenomen worden in een (bepaalde) kerk en het toegelaten
worden tot bet avondmaal naar een bemoediging met de kracht
van de Geest; een verschuiving van inwijding naar uitzending.
4. De confirmatie wordt steeds meer ingebed in een vernieuwing
van de doopbeloften door de gemeente als geheel: deep en confirmatie
zijn een gemeenschaps gebeuren en de kandidaten staan er niet
alleen voor; meestal wordt van hen zelfs niet meer gevraagd
dan instemmen en meespreken met het credo van de geloofsgemeenschap.
Dienstboek PKN
Ook in bet nieuwe PK 1V-Dienstboek3, is dat allemaal terug
te vinden. Met name de samenhang tussen belijdenis, doop en
confirmatie wordt er principieel hersteld. Wel wordt de persoonlijke
belijdenis als afwending van her kwaad en toewending tot God
helemaal opgenomen in de belijdenis van de gemeente (de doopvragen
worden gesteld aan 'Jij die vandaag de doop wilt ontvangen
en u allen die uw doop wilt gedenken'). Allen antwoorden dan
collectief weliswaar niet met 'wij', maar met 'ik'. Doop en
confirmatie gebeuren vrijwel in een adem. Direct na de deep
tekent de voorganger een kruis op het voorhoofd van de dopeling
en zegt: 'Je bent een kind van God, getekend met her kruis
van Christus' om na bet 'Amen' van de dopeling hem of haar
de handen op te leggen met de woorden 'Ontvang de heilige
Geest', eventueel gevolgd door een andere tekst, voor iedere
dopeling persoonlijk gekozen.
Ook het karakter van de doop als een levenslang proces komt
in dit Dienstboek tot uitdrukking doordat voorafgaand aan
de doop de mogelijkheid wordt geboden van een Presentatie
van wie zich op de doop voorbereiden (zoals vanouds bij voorkeur
op de Eerste Veertigdagenzondag) of een Zegening van zuigelingen
op weg naar de doop. Als doopgelegenheid bij uitstek wordt
de Paasnacht aanbevolen waarin ook alle aanwezigen worden
uitgenodigd hun doopbeloften c.q. belijdenis te vernieuwen.
Als goede alternatieven worden Pinksteren en Epifanie 2 (Jezus'
doop in de Jordaan) genoemd. Persoonlijke geloften van de
dopeling worden in orde II zoals vanouds voor doop en confirmatie
gevraagd, maar in orde I pas na doop en confirmatie. Dat laatste
lijkt de voorkeur te hebben, om met de indruk te wekken dat
de bediening van de doop geconditioneerd zou worden door enige
andere geloofsdaad dan het ons mee laten opnemen in her belijden
en vieren van de gemeente. En de persoonlijke belijdenis dan?
Die solidaire verbondenheid heeft iets ontroerends en geeft
ook blijk van bet besef dat geloof geen veilig bezit is, maar
iets dat om voortdurende vernieuwing vraagt. Niettemin blijft
Orde I daarmee een liturgisch novum. Voor het eerst in de
kerkgeschiedenis ontbreken daar de persoonlijk te beantwoorden
belijdenisvragen. Is dat eigenlijk geen wonderlijke ontwikkeling
in een tijd waarin de mondigheid van het individu zo hoog
staat aangeschreven? Van harte stem ik toe dat doop en confirmatie
een gemeenschapsgebeuren zijn, waarin gevierd wordt dat de
kandidaten er niet alleen voor staan. Maar ook dan blijft
de vraag staan of de persoonlijke belijdenis van de nieuwe
gelovige helemaal niets nieuws toevoegt aan het geloof van
de gemeenschap. Het geloof van de kerk is nu eenmaal geen
afgerond pakketje, maar een overtuiging aan de groei waarvan
elke nieuwe gelovige uit kracht van de Geest het hare of het
zijne bijdraagt. Met andere woorden: zou bet toch niet heilzaam
zijn voor kandidaat en gemeente om iets meer te vragen dan
slechts het instemmen met het credo van de geloofsgemeenschap?
Een vraag die ik in dit tijdschrift4 al eens uitgebreider
aan de orde gesteld heb.
Wat hebben we oecumenisch gewonnen?
Wat we minstens gewonnen hebben is begrip voor het doperse
besef dat gedoopt worden eigenlijk geen kinderwerk is. De
zuigelingendoop is lang niet zo vanzelfsprekend als wij eeuwenlang
vertederd gedacht hebben. Want jezelf (of je kind) laten dopen
is het aan den lijve ervaren van je overgave, is ondergaan
in water van leven en dood in het vertrouwen daaruit te zullen
opstaan. 'Doopgang is diepgang' (Willem Barnard). Maar wat
moet je dan met je gevoelens van dankbaarheid dat dit kind
je is toevertrouwd? Hebben gelovige mensen er geen behoefte
aan daaraan uiting te geven, juist ook te midden van de gemeente
waartoe zij behoren? Zeker wel. Maar ook daarin gingen de
doopsgezinden ons voor met hun kinderzegen of geboortedankzegging.
Laten we eerlijk zijn: precies het motief dat de meeste ouders
noemen als je ze vraagt waarom ze hun kind willen laten dopen.
Gelukkig dat het nieuwe Dienstboek die mogelijkheid nu ook
biedt. Anderzijds zullen doopsgezinden, nu we allemaal samen
beseffen, dat we zelfs na doop op belijdenis onze doop levenslang
zullen moeten vernieuwen, niet meer geneigd zijn al te principieel
de kinderdoop te verwerpen om maar te zwijgen van wederdoop.
Toch? En dat is wederzijdse winst.
Oecumenische winst is ook dat, bij het besef dat de volwassenendoop
eigenlijk het primaire model is, de verhouding belijdenis-doop-confirmatie
veel argelozer wordt en zeker niet meer problematisch is.
De stukjes van de puzzel vallen dan ineens vanzelf op hun
plaats. En wie van daaruit vormen moet vinden voor uitgestelde
belijdenis en confirmatie weet waar hij/zij mee bezig is.
Opvallend is trouwens dat in het nieuwe Dienstboek van de
PKIV die losse belijdenis of confirmatie helemaal niet meer
voorkomen, of het moest wezen in de Paasnacht waarin alle
gelovigen hun doop vernieuwen.
Wim van der Zee heeft destijds altijd vurig verdedigd, dat
juist de confirmatie, verre van een loyaliteitsverklaring
aan het eigen kerkgenootschap te zijn, moet laten zien dat
de doop de plaatselijke gemeente en de eigen denominatie te
boven gaat. Daar komt ook die bisschop vandaan. Maar vanwege
de daar aan klevende bezwaren (loskoppeling van doop en confirmatie)
delegeren rooms-katholieke bisschoppen het vormsel nog al
eens naar de deken en in het oud-katholieke Kerkboek staat
aangegeven dat degenen die door hun eigen priester geconfirmeerd
zijn bij het eerstvolgende bezoek van de bisschop aan hun
parochie aan hem voorgesteld dienen te worden. Wordt het misschien
tijd om dopelingen niet alleen te laten confirmeren door iemand
van buiten/boven de eigen parochie, maar ook door iemand van
buiten de eigen denominatie? Als teken en gave van de Geest
die waait waar zij wil?
Noten
1. Het zogenaamde BEM-rapport (Baptism, Eucharist and Ministry)
uit 1985, waarin theologen van de lidkerken van de Wereldraad
een grote matc van overeenstemming over doop, eucharistie
en ambt bereikten.
2. WR. van der Zee, Geboren en getogen (over belijdenis en
dopen) Zoetermeer 1993, ISBN 9023919459/CIP
3. Dienstboek, een Proeve, Dee1II Leven, Zegen, Gemeenschap,
pagina 53 en verder: Deep en belijdenis.
4. Henk van Waveren, 'Wiens geloof belijden wij'? In: Eredienstvaardig
8-6 (1992), pagina 289-294.
Ds. Henk van Waveren was na zijn priesterwijding in 1963 achtereenvolgens
werkzaam in het basispastoraat en diocesaan liturgisch vormingswerk.
Vanaf 1972 ging hij over naar de Remonstrantse Broedersehap
waar hij predikant werd. Hij was betrokken bij de Liturgiecommissie
van de Remonstranten, de seetie Eredienst van de Raad van
Kerken in Nederland, de lectionarium-commissie van de PIfIV
en de redaetie van Eredienstvaardig.
Ds. Henk van Waveren was na zijn priesterwijding in 1963 achtereenvolgens
werkzaam in het basispastoraat en diocesaan liturgisch vormingswerk.
Vanaf 1972 ging hij over naar de Remonstrantse Broedersehap
waar hij predikant werd. Hij was betrokken bij de Liturgiecommissie
van de Remonstranten, de seetie Eredienst van de Raad van
Kerken in Nederland, de lectionarium-commissie van de PKN
en de redaetie van Eredienstvaardig.
|