Liturgiegeschiedenis bezien met protestantse ogen

De vroege gemeente
In de eerste 3 eeuwen ontwikkelde de christelijke eredienst zich (na de synagoge te hebben verlaten) rondom twee kernen: Schrift en Tafel. Dit resulteerde in het volgende grondpatroon:

Publieke samenkomst:

Groet (bijv.: "De Heer zij met u" "en met uw geest")
Schriftlezingen en psalmodie
Prediking
Voorbedengebed
Wegzending van de catechumenen

Voortzetting van de eredienst voor ingewijden ("gedoopten")
Groet
Vredeskus
Offertorium (aanbrengen van de gaven naar het altaar)
Eucharistiegebed
Breking van het brood en communie
Wegzending van de gemeente

Vanaf de 4de tot 9de eeuw waren er in het Westen verschillende liturgische tradities: de Gallische liturgische traditie (Frankrijk en Duitsland), de Keltische liturgische traditie (Ierland, Schotland, Wales), de Ambrosiaanse liturgische traditie (Milaan), de Mozarabische liturgische traditie (Spanje) en de Romeinse liturgische traditie (Rome).
Vanaf de 10de tot 15de eeuw kreeg in het Westen Rome de overhand. Veel energie werd door de wereldlijke heersers gestoken in het bannen van plaatselijke gebruiken en het brengen onder een eenduidig gezag, zowel wereldlijk als geestelijk. Liturgie werd zo bindmiddel èn machtsmiddel. Vanaf die tijd werd het ook gebruikelijk het geheel van de veiring aan te duiden met de naam ‘mis' (naar het slotwoord van de eucharistieviering: Ite, missa est (Gaat, ‘t is gedaan!).

Ordinarium en Proprium:
De ‘mis' kent een aantal vaste onderdelen, het zogenaamde Ordinarium (lett. het ‘gewone van de mis'). Het zijn de onderdelen die in elke misviering een vaste plaats en tekst hebben. (Kyrie (roep om ontferming), Gloria (lofprijzing). Het Credo (geloofsbelijdenis) na de prediking vormt de overgang naar de dienst van de tafel, waarin het Sanctus (3x heilig is de Heer volgens Jesaja 6 –met het Hosanna & Benedictus) en het Agnus Dei (aanbidding van ‘het lam Gods' dat de zonden der wereld wegdraagt: Johannes 1, Apocalyps h. 4). De overige onderdelen van de mis horen tot het zogenaamde Proprium (lett. ‘het (tijd)eigen van de mis'). Het zijn onderdelen die tussen het Ordinarium worden geschoven en per dienst met het kerkelijk jaar wisselende teksten hebben (zoals lezingen, tussenzangen en gebeden).

De canon van de mis
De ontwikkeling van het dogma van de transsubstantiatie heeft ingrijpende gevolgen voor de christelijke eredienst. Het brood werd ‘hostie' (= letterlijk: ‘offerande'; een verwijzing naar Efeze 5:2 (Christus die zich voor ons overgegeven heeft als offergave (oblatio) en slachtoffer (hostia). In de Middeleeuwen werd het gebruikelijk dat de gewone kerkganger eenmaal per jaar (nl. met Pasen) communiceerde (z'n Pasen houden' ). Voorzover het kerkvolk de hostie al in ontvangst nam, ging dit knielend gebeuren. Bovendien werd het gebruikelijk dat men de hostie niet meer in de hand nam. De priester legde de hostie op de tong. De verering van de hostie komt op. De te lezen tekst van het tafelgebed wordt de ‘canon' genoemd(= vaste regel volgens welke het misoffer opgedragen moet worden; tijdens het uitspreken van de instellings­woorden uit Mattheüs 26 werd de verandering van brood en wijn geacht plaats te vinden, dit werd de consecratiegenoemd). De ‘canon' werden zo heilig dat de priester de woorden in stilte bad uit vrees voor ontwijding van de woorden. De kerkganger werd meer en meer ‘toeschouwer' bij een magisch gebeuren: (Hoc est corpus > hocus pocus). Van de de schriftlezingen en preek blijven alleen de lezingen over. De homilie werd letterlij bij-zaak. Zo ontstaan vanaf de 13de eeuw duiken de rituelen waartegen de reformatoren zich verzet hebben: in stilte bidden van de priester, de aanbidding van de hostie, het niet of nauwelijks deelnemen aan de communie door het kerkvolk.

In de 16de eeuw wordt ook op het punt van de eredienst een radicale ‘her-bronning' doorgevoerd, zowel aan protestantse kant (zéér divers) als aan roomskatholieke kant (concilie van Trente is ook een liturgiehervorming).

De meeste vroege reformatorische orden van dienst (tot 1525) beoogden een revisie van de mis. Wat onjuist was, moest verdwijnen. De rest mocht blijven. Dit betekende met name de verwijdering van de ‘canon'. De mis werd christlich gebessert, zoals Luther het graag noemde. De vijf ordinarium­gezangen werden echter meestal gehandhaafd. Luther gebruikte gezangen in de volkstaal om de de gemeente als subject van de liturgie meer tot zijn recht te laten komen.

Vanaf 1525 begonnen andere reformatoren een radicale hervorming van de eredienst te eisen en in te voeren. Er werd grotere afstand geschapen ten aanzien van de roomse traditie uit de Middeleeuwen. De ordinariumdelen werden facultatief gesteld (Bucer) of geheel verwijderd (Zwingli en Calvijn). Calvijn en Bucer proberen wel een nieuwe liturgische constructie te bouwen in de leegte die achterbleef na het ‘afschaffen' van de mis.

Voor de reformatoren was het een principe-kwestie dat de gemeente subject was van de liturgie en het werd daarom van belang geacht dat deze in de eredienst kon spreken/zingen. De toeschouwers-houding was naast de misofferkwestie een hoofdkritiekpunt. De gemeente moest zèlf bidden, als subject van de eredienst.

Aanknopingspunt voor de reformatoren: De preekdienst (pronaus)
De preekdienst (‘pronaus'), die in de landstaal gehouden werd, ontstond in de middeleeuwen (12de eeuw) en ontwikkelde zich in eerste instantie binnen de mis. Later werd de preekdienst als aparte dienst (los van de mis) gehouden. Deze ‘pronaus' had een sterk onderwijzend karakter en didactische doelstelling. Na de preek (in de landstaal) kwam een catechetisch deel waarin achtereenvolgens het Onze Vader, de Apostolische Geloofsbelijdenis en de Tien Woorden gereciteerd werden: een catechetische drieslag: ‘geloof-gebod-gebed'. Op dit catechetisch gedeelte volgden de ‘openbare schuldbelijdenis' (offene Schuld) en een gebed om vergeving van zonden. Elementen, die in de ‘pronaus' na de preek (ter onderwijzing) aan de orde kwamen, zijn voor diverse reformatorische orden van dienst van belang geweest.
Bestond de liturgie altijd al uit veel bijbelteksten en bijbelverwijzingen, Calvijn zoekt ookaltijd naar een bijbels-theologische verantwoording van diverse liturgische momenten.

Verlichting en Romantiek
De ontwikkelingen in de cultuur van de 18de eeuw hadden grote invloed op de protestantse liturgie.Voor wat de ‘Woordverkondiging' betreft, kreeg het gesproken woord (en in het bijzonder de preek, de ‘leerrede') een monopolie-positie toegekend. De concentratie op de preek, als de exclusieve vorm waarin het Woord van God naar de gemeente toekomt, resulteerde in de gedachte dat het lied alleen een reactie op het gesproken Woord is. (Liturgie=preek met een versje). De hervorming van de liturgie in de twintigste eeuw is vooral een reactie tegen deze ontwikkeling en voltrekt zich door een herbronning vanuit de oudste liturgische traditie.