Op 11 december 2004 werd Dienstboek deel II aangeboden, op
18 februari 2005 werd de Redactie Dienstboek opgeheven en
op 15 april nam Ds. Hans Uytenbogaardt afseheid van zijn werk
als predikant in algemene dienst van de PKN in een viering
in de Domkerk. Er kwam een eind aan twintig jaar werken aan
her Dienstboek. In zijn huis in Utrecht heb ik een gesprek
met Hans. Hij heeft, al is hij nu met emeritaat, toch weer
de hele dag op het Dienstencentrum doorgebracht om het archief
van de Redactie Dienstboek op orde te brengen.
Jouw afscheidsdienst in de Domkerk werd voorbereid door
zeven mensen, er hebben velen aan meegewerkt. De Domcantorij
was er bij en de kindereantorij, de plaatselijkegemeente was
vertegenwoordigd, de landelijke kerk, de Oud-katholieke Kerk,
de Raad van Ken ken... het leek me exemplarisch voor jouw
manier van werken.
Ik heb van begin af aan zo gewerkt. Ik ben begonnen als organist
en cantor in oecumenische studentendiensten in Amsterdam.
Aardig en nieuw daarbij was dat die voorbereid werden door
een oecumenisch samengesteld groepje: mensen van de Nederlandse
Christen Studenten Vereniging en Rooms -katholieke studenten.
Ik ben altijd oecumenisch in de weer geweest en heb afhankelijk
van de situatie diensten altijd met verschillende mensen voorbereid.
Wat is daarbij het samenbindende van de liturgie?
Dat is een lastige en logische vraag. Ik denk dat je dan
een huis binnentreedt, dat van niemand in her bijzonder is.
Het is het huis van de Ander. En iedereen vraagt zich af:
wat is dan her huis van die Ander, hoe bewoont Hij dat, hoe
trekken wij daarin, hoe gaan wij daarmee om? Ik denk dus dat
je in de liturgie - ja, de liturgie bestaat natuurlijk niet
- heel sterk bewust bent van het feit dat je een traditie
binnenstapt. Jij maakt daar deel van uit, bent nodig om die
verder te dragen. Die traditie heeft een midden: Christus.
De gemeenschap orienteert zich op Christus en wordt op die
manier bij zichzelf bepaald. Je kunt niet roepen: 'zo wil
ik het' of 'zo moet het wat mij betreft'. Nee, eerst de verwondering
ervaren over wat je ziet en hoort en voelt als je binnenkomt.
Hoe verhoudt zich dat met het individualisme van deze
tijd?
Dat is het spannende van dit moment. Ik ben er met voor om
die twee polen tegenover elkaar te zetten. Dat gebeurt op
het ogenblik teveel. De verhouding tussen individu en gemeenschap
is altijd een lastig punt, maar je kunt met echt individu
zijn zonder een ander, zonder de confrontatie en de gemeenschappelijkheid
met die ander. Bovendien kun je niet goed in een gemeenschap
functioneren als je met een stevig individu bent, want anders
valt er niets te communiceren. Ik wil dus niet in een of andere
hoek gezet worden. Ik ga liever heen en weer, met alle last
die je daarvan hebt. Ik weet met hoe zich dat verhoudt tot
wat wij nu 'postmodern' noemen, maar ben daar wel een deel
van. Ik ben een aartsindividualist en hecht er aan op bepaalde
momenten de deur achter me dicht te doen en de dingen te laten
gebeuren zoals ik dat prettig en nodig vind. Maar er moet
ook een appel zijn uit je hokje te komen en te horen: wat
breng jij nu mee en wat breng jij in? Die uitdaging proef
ik in de liturgie.
Dienstboek deel I en deel II zijn nu klaar, zo'n beetje
jouw levenswerk. Is dit nu ook wat je voor ogen stond toen
je eraan begon?
Toen twintig jaar geleden het Samenwerkingsorgaan voor de
Eredienst ontstond, had ik dat met voor ogen. Dat is wel heel
snel gekomen toen wij in het moderamen Dienstboek, met Tim
Overbosch als secretaris en drijvende kracht, gingen nadenken
over wat, in bet bredere oecumenische verband, onze bijdrage
zou kunnen zijn aan de drie SoW-kerken. Het was de tijd van
de grote beweging van Vaticanum II, het Lima-rapport was net
klaar, en in Nederland was al in de zeventiger jaren, van
de Raad van Kerken, het rapport 'Maaltijd des Heren en kerkelijk
ambt' verschenen. We hebben toen gezegd: 'Zouden wij met een
bijdrage moeten leveren in de vorm van een meow dienstboek?'Dienstboek
1955 van de Nederlandse Hervormde Kerk was toen al dertig
jaar oud, bet Lutherse idem dito en de Gereformeerden waren
in 1967 met het rapport van Lammens gekomen. We zaten op een
lijn.
Is het geworden wat ik me had voorgesteld? Ja, maar ik had
niet durven dromen dat het zo'n geheel zou worden. We zijn
eerst voorzichtig begonnen met de Proeve-Liturgie in dagen
van rouw. Dat is breed de kerk ingegaan. De volgende Proeven
waren Bevestiging Ambtsdragers en Doop en Belijdenis. Toen
ik eind jaren tachtig secretaris Eredienst werd, opvolger
van Overbosch, vroeg ik me af: 'Wat wil ik nu eigenlijk in
de komende jaren? De winkel gaande houden en aardige dingen
doen voor de mensen?' Ik heb sterk doorgedacht in de lijn
van het Dienstboek en vond dat er een nieuw moest komen, in
een of twee banden. Ik heb dat echter nooit hardop durven
zeggen.
Om me heen zag ik nieuwe dienstboeken verschijnen: in Engeland
het Alternative Service Book, in Amerika het Book of Common
Worship van de United Presbyterian Church. Dat vond ik zo
indrukwekkend en zo protestant en tegelijk zo katholiek, ik
dacht: 'Zoiets moeten wij ook hebben, willen we het SoW-proces
op de een of andere manier een kader en een hart geven'. En
het zijn ook uiteindelijk twee delen geworden. Spannend bij
momenten. Toen we bijvoorbeeld met de zondagmorgendienst bezig
waren, was lang met iedereen ervan overtuigd dat er een aanwijzing
per zondag moest komen, zoals die er nu is met alle gegevens
van introitus tot en met slotgebed. En dus ook een uitgewerkte
Stille Week met alles erop en eraan. Dat is er op het laatste
moment, niet door iedereen van harte aanvaard, met veel duw-
en trekwerk toch ingekomen. Ik weet hoe divers de vijftig
a zestig erbij betrokken mensen waren, uit het hele land en
uit verschillende kerken.
Er waren vijftig tot zestig mensen uit het hele land en
verschillende kerken betrokken bij het Dienstboek. Op grond
waarvan werden die mensen 9evraa9d mee te werken en hoe heb
je al die diversiteit tot een geheel weten te smeden?
Ik had daar een coordinerende taak in. Hoe vind je die mensen?
Allereerst door je ogen en oren goed de kost geven. Ik had
al een breed netwerk in liturgisch Nederland, vooral
in de oecumene. Ik was lid van veel clubs, en daar kwam je
mensen tegen die weer andere mensen kenden. Ik heb het voorrecht
gehad dat ik werd betrokken bij de opleidingen. Dus ik kwam
leervicarissen en studenten tegen. Of Joop Boendermaker zei:
'Ik ken een paar studenten en daar zie ik wel wat in. Als
jij ze nu in die club zet, dan gaan ze daar vast wel in door.'
Dus er zijn heel wat mensen in her Samenwerkingsorgaan, de
redactie Dienstboek, of in de werkgroepen gekomen, die misschien
verbaasd waren dat ze gevraagd werden, maar waarvan mensen
erom heen zeiden: wij zien daar iets in. Dat is eigenlijk
nooit een gok geweest en vaak een schot in de roos.
Ik vond dat her Dienstboek niet door een paar mensen in elkaar
gezet moest worden, zoals dat eerst ging. Ik dacht: dat moet
anders, systematischer. Voor ieder onderdeel moet er een werkgroepje
komen om de breedte te waarborgen. Ik vond die oecumenische
breedte heel belangrijk. Zo was er iemand uit Rooms -katholieke
kring die net gepromoveerd was op de analyse van het eucharistisch
gebed na Vaticanum II. Ik dacht, die is nodig om de tafelgebeden
te ontleden. Want Onze Hulp kon zo niet meer, maar wat wel?
Hoe moet je ordenen, met welke criteria? Ik vond toen dat
deze man erbij moest, want hij kon onze kuren van een afstand
kritisch bekijken.
Dan heb je een heleboel mensen bij elkaar, die allemaal
in werkgroepen zitten en nogal eens van mening verschillen
en daar moet dan iets uitkomen.
Dat is knap lastig, zeker zonder een vast procede. We hebben
veel tijd genomen en dat kon omdat er geen deadlines waren
en geen projectbeschrijvingen. We konden gewoon doorwerken.
Zo konden meningen zich uitkristalliseren. Alles wat er nu
op tafel ligt kon in hoge mate van consensus gebeuren. We
hebben elkaar de tijd gegund om zeer stevig te discussieren.
Het is eigenlijk altijd goed gegaan. Vooral omdat we een paar
systematische theologen in huis hadden, die de breedte van
de theologie konden overzien en zeiden: kijk als je dat zegt,
dan zit je daar. Dat gaf een goede verankering in de theologie,
aan wat zou kunnen, mogen of moeten. Maar er was nog een strakker
kader, omdat er parallel aan her Dienstboek een nieuwe kerkorde
opgesteld werd. Het Dienstboek moest bewegen binnen de lijnen
die in de kerkorde werden aangegeven. Dat wil echter niet
zeggen dat het Dienstboek totaal past binnen die kaders. Als
je de avondmaalsgebeden zou gaan analyseren dan zijn er wel
een paar die echt niet de breedte van de kerk representeren.
Vanuit de kern moeten niet te strakke grenzen gedefinieerd
worden. Wij zijn een kerk geworden, die zich in her hervormde
en het lutherse spoor beweegt. Het is in het Dienstboek niet
aan de orde om muren te bouwen of grenzen te trekken.
Dat zijn de twee kaders, die hielpen om beslissingen te forceren:
de voortdurende toetsing aan de theologie en bet kader van
de kerkorde. Het laatste punt dat een rol speelt, is de spanning
tussen de eigen plek en de eigen-wijze (vorm) van liturgievieren
van predikanten. Zij waren voortdurend geneigd om hun eigen
werk in de gemeente als de norin voor het hele land te zien.
Daar heb ik behoorlijk onder geleden. Het kostte veel leden
moeite om enige distantie te nemen ten opzichte van hun eigen
werkelijkheid en niet de gemeente als het midden van de kerk
te definieren. En als ze 'hun gemeente' zeggen, bedoelen ze
uiteraard zichzelf. Dat moet je voortdurend ontmaskeren.
We hadden het in het begin over het samenbindende van
de liturgie. Werkt dat ook als je zo theoretisch bezig bent?
Ik bedoel: heeft de consensus die er dan toeh komt, er ook
mee te maken dat je in de liturgie het huis van deAnder binnenkomt?
Ja, dat vind ik wel. De liturgie dwingt je tot een leerlinghouding.
Het bevordert de consensus door je te realiseren dat die liturgie
groter, breder, dieper is dan wat jijzelf ooit zou kunnen
bedenken. Je kunt daar allen maar creatief en eerbiedig instappen.
En je moet er voortdurend op bedacht zijn, dat wat jij het
midden van de liturgie noemt, niet dat hoog begaafde ik is.
De Barthiaanse theologie roept altijd dat de Gans Andere 'senkrecht
von oben' daalt, waarbij de Barthianen nogal eens vergeten
dat die Gans Andere hun eigen construct is. Zo ben je zelf
dictator geworden. Dat is wat ik tegen veel neo-Barthianen
heb. Dat gevaar bedreigt de liturgie ook, als je niet uitkijkt.
Je moet dus oppassen niet stiekem je eigen huis binnen te
stappen en 'ik' te schrijven als de Ander. Die discussie wil
ik nog eens met de Barthianen voeren.
Welk belang hebben de Synode en het Dienstencentrum aan
de totstandkoming van het Dienstboekgehecht?
Gaandeweg en na de verschijning van Dienstboek deel I is
er een soort omslag gekomen, in ieder geval bij het moderamen
van de synode. De laatste vijftien jaar gaven we elke twee
jaar een voortgangsrapportage en raakten we in gesprek met
de kleine synode. Dat was soms ledig gesteggel en soms ook
niet. Ik herinner me een erg diepgravend gesprek over de doop,
waarbij de toenmalige secretarisgeneraal van de synode, dr.
Karel Blei, vanuit een andere optiek andere accenten wilde
leggen dan wij deden. Na het verschijnen van Dienstboek deel
I is er bij het moderamen van de synode - overigens een steeds
veranderend gezelschap - waardering gekomen omdat ze de wisselwerking
zagen tussen de nieuwe kerkorde en het Dienstboek. We hebben
gaandeweg van de synode loyale ruimte gekregen. Wel zijn er
altijd punten van discussie geweest. Ik denk aan die over
bet huwelijk en andere verbintenissen. Maar wij zijn serieus
genomen en hebben met het moderamen van de synode altijd uiterst
integer kunnen discussieren. Ik waardeer dat zeer. Binnen
de Dienstenorganisatie lag het wat genuanceerder, die was
eerst gefocust op andere zaken. Maar de laatste drie jaar
was het Dienstencentrum een stimulerende plek en is er aan
dit project Dienstboek alle ruimte gegeven.
De liturgische beweging was in de dertiger, veertiger
jaren een voorhoedegroep in de kerk. Waar staat de liturgische
beweging nu binnen de kerk in Nederland?
De liturgische beweging bestaat niet meer. De clubs die zich
nu met liturgie bezighouden zijn een los samenhangend geheel.
De liturgische beweging van de dertiger jaren is vanuit een
historiserende setting gegroeid. Het is niet toevallig dat
een kerkhistoricus als Bakhuizen van de Brink een grote plaats
heeft gehad in de Liturgische Kring, die typisch een exponent
was van de nieuwe aandacht voor de jonge Kerk. De oecumene
kon daardoor ook zo groeien. De Liturgische kring paste naadloos
in een beweging als Faith and Order. En her is niet toevallig
dat Leslie Newbiggin, een missioloog, kerkbouwer werd van
de nieuwe verenigde kerk in Zuid India. Hij heeft liturgisch
gesproken baanbrekend werk verricht met teksten die vandaag
nog als actueel worden ervaren. De liturgische beweging was
dus historisch-theologisch bepaald, met sterke nadruk op de
jonge Kerk. In de jaren zeventig neigde het te verkalken.
Toen gingen mystificaties een rol spelen als: in de aloude
kerk was bet gewoonte dat... In die jaren ontstond ook een
stroming die een verbinding legde tussen de bijbelse theologie,
de joodse wortels van de eredienst en de historische ontwikkeling
van de liturgic, waarbij namen als Overbosch, Barnard en Boon
genoemd moeten worden. DeAdem van het Jaar en Aan de hand
van Mozes zijn daar voorbeelden van. De resultaten daarvan
vind je heel creatief in bet Dienstboek.
Op de laatste vergadering van de redactie Dienstboek werd
er gezegd: het is goed dat het af is, maar het zou zo nu niet
meer gemaakt kunnen worden.
Dat is waar als er bedoeld wordt, dat we voor de nieuwe beweging
die nu aan de gang is, namelijk de bestudering van de fenomenologische
context van de liturgie, te weinig aandacht hebben gehad.
Als je veel, zich liturgisch noemende, protestantse predikanten
ziet voorgaan, dan denk je: die zouden bewegingsles moeten
hebben en leren hoe je met mensen omgaat en de fenomenologie
moeten kennen over hoe je rites volvoert. Alleen al de gigantisch
praterige diensten... Fenomenologische ontwikkelingen zijn
nu aan de orde, evenals taalfilosofie, waar de beweging van
de historische liturgie en de bijbeltheologische liturgie
nog helemaal geen oog voor hadden. 'Performatieve taal', [een
taaldaad waar met het uitspreken van de handeling, het gebeuren
zich ook daadwerkelijk voltrekt, zoals dat bij dopen bijvoorbeeld
gebeurd - redactie] waar de handeling waar je actief gebruik
van kunt maken, is nu aan de orde. In die zin is het Dienstboek
gedateerd. En dan is er in deze postmoderne tijd nog een beweging:
de grote aandacht voor wat men in persoonlijke kring aan riten
volvoert, bewust of onbewust. Dienstboek deel II speelt daarop
in. Dat zou daarmee zijn tijd wel eens vooruit kunnen zijn.
Het baanbrekende karakter van deel II moet in veel gemeenten
nog ontdekt worden.
Die vier hoofdstromingen: de systematische theologie, de
bijbelse theologie, de historische liturgie en de fenomenologie
van de liturgie zouden veel creatiever in wisselwerking moeten
staan. Neem bijvoorbeeld de lastige vraag hoe we de komende
tijd met lectionaria omgaan. Dat is nu een pandemonium en
er moet echt grondig werk verricht worden. Daarbij zullen
we rekening moeten houden met het simpele feit dat mensen
niet meer iedere zondag naar de kerk gaan. De gewenning en
de discipline van de zondagsviering werken niet meer. Maar
traditie vraagt wel om continuiteit en continuiteit vraagt
om regelmaat. Als ik niet alle dagen eet en slaap loopt het
op termijn uit de hand. Daarom zouden we moeten vragen dat
mensen levensnoodzakelijk ruimte maken voor hun toewijding
aan God en aan elkaar.
Laatste vraag: jij bent nu met emeritaat. Welk vervolg
en welke plaats zou jouw werk in de kerk moeten krijgen?
Als ik aan de kerk denk, denk ik aan de synode van de PKN.
Die geeft leiding aan het geestelijk leven van de gemeenten
en doet dat door middel van beleid, voorbereid en uitgevoerd
door daarvoor aangestelde mensen. Ik vind dat die synode zich
van mensen moet voorzien die inhoudelijk beleid kunnen formuleren
over de eredienst en de theologie van de kerk, theologen met
ervaring in het praktisch leven van de kerk. En willen we
de verbinding met de theologiebeoefening en met de kwaliteit
daarvan behouden dan moeten dat gepromoveerde mensen zijn.
De kerk doet zich intellectueel zeer tekort door voor haar
beleidsontwikkeling geen staf van theologen te hebben.
Wat betreft de plaats die dat binnen het Dienstencentrum moet
hebben: het is een continu werk, dat niet van incident naar
incident kan hobbelen, en dat voortdurende studie vereist.
Dat er deels projectmatig gewerkt wordt, kan ik me voorstellen.
Toch moet inhoudelijk duidelijk worden dat de kerk voortdurende
bezinning nodig heeft op haar corebusiness: haar belijden
en haar eredienst. Als er aan ons gevraagd wordt waarom wij
kerk zijn, moeten we antwoord kunnen geven. We kunnen niet
alleen maar leuke dingen voor de mensen doen.
|