In de christelijke gemeenschappen wordt elk jaar opnieuw
op 25 december de geboorte van Jezus, de Messias, feestelijk
herdacht. Dat Jezus ook werkelijk op deze dag geboren is,
zou een toevalstreffer zijn: de kans van 1 op de 365 of zelfs
366. Toch is juist deze datum niet zomaar in het wilde weg
gekozen. De kerk wilde waarschijnlijk een heidens feest dat
9 maanden na Pasen lag kerstenen (Pasen werd ook beschouwd
als de tijd van de Annunciatie en conceptie, Kerst kwam vast
te liggen, dus de Annunciatie kwam ook vast te liggen ondanks
het feit dat Pasen bleef wisselen). Het ging om het door Aurelius,
één van de voorgangers van keizer Constantijn
geïntroduceerde feest van de geboorte van de zonnewende.
Meer indirect werd hiermee waarschijnlijk ook Chanoeka, het
joodse inwijdingsfeest, gekerstend dat zich ook rond deze
datum afspeelt en eveneens in het teken van 'licht' staat.
Volgens 2 Makkabeeën 10,1-9 was er bij de hernieuwde
inwijding van de tempel voor de eeuwigbrandende lamp nog net
genoeg gewijde olie voor één dag voorradig.
In de praktijk bleef de lamp daarop echter acht dagen branden.
De combinatie van al deze feesten lag voor de hand daar ook
Jezus met name in Johannes (vergelijk Jo.1,7-9; 3,19-21; 8,12)
toch al als het licht der wereld te boek stond. Zonder veel
problemen konden oude lichtfeesten dan ook extra glans en
een nieuwe dimensie krijgen. Kerstlichtjes en eeuwig groene
dennebomen zijn tastbare sporen van dit kersteningsproces.
Ook in de liturgie is 'licht' als een sleutelwoord gaan functioneren,
net als overigens het daarbij onmisbare 'zien'.
|