TWEEDE HOOFDSTUK. LITURGIE.
§ 4. Liturgie is een ambtel#k vastgestelde vorm van bet
verkeer tusschen God en de Kerk. De Liturgiek heeft tot haar
taak dezen vorm telkens weer te toetsen aan den grondvorm
van dat verkeer: de Vleeschwording des Woords.
Liturgie is dus vorm. Wij hebben ons, onder den invloed van
Spiritualisme en Pietisme aangewend om den vorm onbelangrijk
te vinden. Wij stellen daartegenover vaak den inhoud als het
wezenlijke. In flagranten strijd daarmede is het scholastisch
woordgebruik, dat, aanknoopend bij Aristoteles, den vorm juist
als het wezen beschouwt. De ongevormde stof (hule) krijgt
eerst een "wezen" doordat zij een bepaald eidos,
een eigen beeld vertoont; het hupokeimenon of substraat is
onkenbaar, het existeert niet, wanneer het niet begrensd,
tot iets eigens gemaakt wordt door de morphe, de gestalte;
de materza is eerst iets door de forma, die haar doet onderscheiden
van andere materie. Wij kennen trouwens nog het woord "wezen"
naar zijn oorspronkelijke beteekenis van "gelaat".
lets bestaat voor ons alleen dan, wanneer het een eigen gelaat,
een wezen heef t. - Liturgie is zulk een wezen.
Het is onmogelijk een wezen zelf te maken. Het is een stempel,
then God op de stof zet. Het is zijn schepping. God verkeert
met ons onder bepaalde gestalten; zijn openbaring is niet
een onnoembaar en ontastbaar innerlijk licht, een onhoorbare
innerlijke stem, maar zij toont een gelaat. Zij komt tot ons
als woord, daad, persoon. De liturgie is zulk een gelaat,
en de ambtelijke vaststelling van den vorm is niet anders
dan de belijdenis, die Gods wezen herkent. Daarmee is in het
christelijk leven een element van vastheid, van welomlijndheid
gegeven, dat wij ook tegenkomen, wanneer wij de theologie
onder andere asp ecten zien: in het dogma, in de wet. Ons
verkeer met God heef t een aardsch gezicht; het is zicht-
of hoor- of tast- of beleefbaar. Het is concreet. Het
heeft een plaats en een tijd, een woord en een daad noodig.
En die worden het ook geschonken.
* * * Aan den anderen kant blijft het verkeer tusschen God
en de Kerk verkeer, d.w.z. dialectisch. Dit beteekent niet
alleen, dat er voor dit verkeer twee noodig zijn, maar ook,
dat de gegeven vorm telkens weer verbroken wordt of althans
worden kan. Het verkeer met God is wel concreet, maar het
is geen vaste substantie. Het is geen doode massa, doch een
levend gelaat: het gelaat van den Zoon des menschen. Het is
bewegelijk, het gaat heen en weer. God spreekt en wij antwoorden.
Wij spreken en God antwoordt. Maar het antwoord volgt niet
met volstrekte, automatische zekerheid op de vraag. Het moet
worden overgelaten. Liturgie is een gesprek, niet de repetitie
van een tooneelstuk.
* * * Liturgie is een vorm van het verkeer van God met zijn
Kerk. Er zijn ook andere vormen. Er is het verkeer van God
en de ziel in het persoonlijk gebed. Er is het verkeer van
God met den mensch, die zijn wil doet en zijn barmhartigheid
brengt aan den naaste. Er is nog veel meer. Maar wanneer wij
tesamen komen in zijn naam om, naar zijn gebod, God te loven
en te prijzen, te bidden en te smeeken, zijn woord te verkondigen
en zijn Avondmaal aan te richten, is dit een vorm van dat
verkeer, die op eigen wijze bepaald is. Het persoonlijk verkeer,
de persoonlijke opdracht staat daarvan. niet los, maar rust
erin, gaat ervan uit. M.a.w.: mystiek en ethiek, ook dogmatiek
ontspringen in den eeredienst.
* * * De in de liturgie gegeven vorm moet voortdurend worden
getoetst aan den grondvorm van het verkeer met God, de Vleeschwording
des Woords. In dit centrale feit van de Openbaring ligt zoowel
het vorm-beginsel als de verbreking daarvan. God is in Christus
vleesch geworden; Hij heeft een gestalte aangenomen, Hij heeft
in concreten vorm deel willen hebben aan onze menschelijke
werkelijkheid. De Inearnatie is in de hoogste mate concreet.
Dit spreekt nog meer tot ons, wanneer wij het grieksche begrip
sarx herleiden tot zijn semitisch origineel: basar. Het laatste
is reeel menschelijk leven, zichtbaar en hoorbaar, geestelijk
en stoffelijk. Het is geen stof, geen materie, maar "gepragte
Form", menschelijke gestalte. Dat wij verkeer met God
hebben mogen en dat dit verkeer vaste vormen krijgt, is het
uit-
vloeisel van dit centrale heilsfeit. God verkeert met de werc:ld
in dc gcstalte van Jezus Christus. - Maar in de Incarnatic
ligt tevens het dialectisch beginsel. De gestalte, die God
aanncemt, is een gebroken gestalte, zij is de gedaante van
den Dienstknecht, die zich ontledigde, van den Kruiseling,
wiens Lichaam voor ons verbroken en wiens Bloed voor ons vergoten
werd. De vorm, die ons in den eeredienst is gegeven, is een
gebroken vorm. Zij richt zich naar den grondvorm der openbaring.
Alle liturgie heeft kruisvorm.
* * * Dat liturgie vorm is in den zooeven aangeduiden zin,
beteekent beperking en ruimte tevens. "Das gottliche
Geheimnis wohnt nicht bei denen, die ein unstillbares Verlangen
nach grenzenloser Weite in sich tragen, die das Allgemeine
dem Besonderen vorziehen, die das Einmalige verachten und
die spotten, der Herr der Himmel konne nicht wohnen in dem
Schrein der Enge und Armut. D,a.s gottliche Geheimnis wohnt,
of f enbart und verbirgt sich in dem engen Kaum des Gef asses,
das es sich selbst bereitet". Het is "nicht das
uns Menschen unzugangliche Geheimnis des uberweltlichen und
verborgenen Gottes, sondern es ist das Wunder der Gegenwart
Gottes in dieser Welt" (S t a h1 in). De vorm van den
eeredienst richt zich ook hierin naar den grondvorm der openbaring:
niet de "algemeene", maar de "bizondere"
openbaring is uitgangspunt; niet de menschheid, maar de Mensch
Jezus Christus; niet de wereld, maar Israel; niet God-in-het-algemeen,
maar God-in-Christus; niet de heilige Boeken der Menschheid,
maar de Bijbel; niet het goddelijk leven in de natuur, maar
Brood en Wijn, en het Water van den Doop. Maar deze beperking
is geen vernauwing van het goddelijk leven. De Kerk belijdt
integendeel, dat zij in Christus het leven heef t en overvloed.
De openbaring heeft niet betrekking op een afzonderlijk stuk
van het leven, maar op het geheele ]even in al zijn geledingen.
In then zin is de liturgie de kern van ons leven. "Ik
heb je uitdrukkelijk gezegd, spot niet met den dienst, Danilka,
zegt een persoon in N i k. L e s s k o w's roman De Priesters.
En waarom heb ik je dat gezegd? Omdat die dienst de kern van
ons leven is en daar mag je niet aankomen". In den eeredienst
krijgt het goddelijk geheimenis den ambtelijken vorm en van
daar verspreidt zich zijn genade over het gan
sche leven van den christen, zooals het door diezelf de genade
als een wonder Gods wordt mogelijk gemaakt. Do - matiek_ e,a&thi&_ontspxilugen.
in den eeredienst.
Het menschelijk doen in den eeredienst wijst heen naar en
is afhankelijk van het goddelijk doen, het menschelijk spreken
van het goddelijk Woord, de menschelijke vorm
van den goddelijken vorm, van de gestalte Gods op aarde. Het
handelen Gods noemen wij Schepping. Het is niet een eenmalig
feit met beperkte beteekenis, het is niet een oorzakelijk
handelen alleen. God is de levende God, wiens wezen is zijn
bemoeienis met het leven op aarde. God is lief de. Y) Gods
Scheppin gaat voort, niet alleen in onderhouding en voorzienig~eid,
maar vooral in de Herschepping:
De aarde was in nacht verzonken,
Maar 't scheppingswoord heeft weer geklonken
En 't licht ontstroomde aan 's Vaders troon (Gez. 30). 1 n
de Herschepping is Gods Schepping eerst voltooid, is ook het
Beeld Gods, dat in den aanvang gegeven was, hersteld. De Herschepping
maakt den vorm mogelijk doordat zij de Vleeschwording des
Woords is. Maar wij mogen haar van de Schepping niet scheiden.
Wij moeten de Incarnatie zien in het licht van de Schepping
en de Schepping in het licht van de Incarnatie. De mogelijkheid
van den eeredienst rust iii Gods handelen in beide. Wij kunnen
ook zeggen: zij rust in Gods Woord, en bedoelen dan niet een
"Schriftbeginsel" of iets dergelijks, maar precies
hetzelf de als wat wij met Sc;lncpping en Herschepping bedoelen:
God, die krachtens r.ijn liefde-wezen uit Zich zelven uitgaat
en in de wereld l:omt. Daarvan is de liturgie de boodschap
en de viering. Wcliswaar is er geen directe weg van Schepping
tot Heruhrpping. Daartusschen ligt de zondeval, waar mj niet
over liecn lcunnen zien. De eenheid van Schepping en Hersclicp
ping is geen ontwikkeling of continuiteit. Wanneer wij lmur
bclijden, komt dat, niet omdat wij haar zien, maar om(I;it
wij haar gelooven. En wanneer wij haar gelooven, is dat
1) VcrV. H n, m n, n n : "Rede, dass ich dich sehe! Dieser
Wunsch wurde durch (la+ Hr!R1!oi'ung erl'Ullt, die eine Rede
an die Kreatur durch die Kreatur ist W v w On Tag nagt's dem
andern".
het gevolg van de scheppende genade Gods, die ons niet als
mcnsc;hen laat staan, maar ons een ambt geeft.
5 S. De Liturgie van de Nederlandsche Hervormde Kerk (en van
alle andere christel#ke kerken) is niet een orde, die willekeurig
kan worden vastgesteld, maar bet resultaat van de w#ze, waarop
deze Kerk haar plaats zoekt in de orde, die er van bet begin
der Kerk was en zich sedert gestadig ontwikkelt.
"Liturgie", in het heidensch spraakgebruik, gelijk
wij zagen, een vaste, verplichte taak, wordt m het Westen
een munus, off icium, minasterium, m.a.w. een dienst. Het
woord
"dienst" gebruiken wij dan ook terecht voor hetgeen
met een ander, minder schoon en minder juist woord "godsdienstoef
ening" heet. Willen wij then dienst nog nader bepalen,
dan spreken wij van "eeredienst", daarmede aandmdende,
dat wij ons in den dienst Gods stellen om Hem daarmede te
eeren. Liturgie begint dus bij God, die ons in zijn dienst
neemt, en keert terug tot God, Wien de dienst geldt. - In.
het Oosten heeft het woord een ietwat anderen klank. Het werd
trouwens eerst in de zeventiende eeuw ook in het Westen de
aanduiding van off icium, dienst.
* * * De meest opvallende karaktertrek van de christelijke
liturgie is, dat zij er is, d.w.z. dat zij niet een willekeurig
kleed is, dat een Kerk zich aanmeet, maar een levend organisme,
dat van den beginne er geweest is. Dit organisme is een echt
organisme; het is niet mogelijk het te beschrijven zooals
men een dood ding beschrijven kan. Men ka.n niet zeggen: dit
hoort er per se in en dat niet; men kan niet een standaarduitgave
van de christelijke liturgie geven. Zij is voor groei en verschrompeling,
voor ontmkkeling en degeneratie vatbaar. Maar onder dit alles
door is zij er. Een Kerk schaft zich geen liturgie aan, zooals
zij zich een orgel aanschaft, maar zij treedt op een bepaald
historisch oogenblik in den eeredienst der Kerk. De bepaaldheid
van het historisch oogenblik heeft gevolgen voor de liturgie.
Wanneer wij thans weder, na lange jaren van volstrekte onver
schilligheid, als Nederlandsche Hervormde Kerk in then ceredienst
willen treden, zullen wij dat anders doen dan onze vaderen
in de zestiende eeuw. En de liturgische regels, die wij vinden,
zullen dientengevolge ook anders zijn. Zoo is het met alle
kerken: de anglicaansche en de roomsche kerken zijn ook in
een bepaald tijdsgewricht, onder bepaalde omstandigheden in
de liturgie der Kerk getreden en hun liturgieen dragen daarvan
de sporen. Mutatis mutandis gcldt dit voor elke christelijke
Kerk. Maar dit neemt niet weg, dat de Liturgie als zoodanig
een eigen, onaantastbaar lcven leidt. Zij is er, omdat zij
door God aan de Kerk is gegeven. God heeft haar zijn dienst
toevertrouwd.
'x * * Is er dus een bepaalde archetypus van de christelijke
liturgie? Het spreekt wel vanzelf, dat wij then in geen geval
lcunnen vinden langs zuiver historischen weg. Weliswaar is
dc studie van de oudste vormen van Christelijken eeredienst
Uiterst noodzakelijk, maar het is niet zoo, dat wij, hadden
w i j dc oudste liturgie gevonden, tevens de ware, de eigenI
i j Icc hadden aangetrof f en. Historische en wezensontwikkeling
hangen wel samen, maar zij zijn niet identiek. Het kan r,ijn,
dat wezenlijke trekken eerst in den loop der geschiedeiiis
openbaar worden. Daarom zijn de oudste vormen van I i i u
rgic, die wij kennen, de liturgische elementen uit de I )ial,ache,
,Justinus Martyr, Hippolytus; de zg. Apostolische c :mostinitics
of Clementijnsche Liturgie, weliswaar van zeer 1,,rmot Uclang,
maar wij mogen ze niet zoo maar als norm op,.Iallrn. Naar
christelijke overtuiging is alle eeredienst een insirimnjcn
met de hemelsche liturgie. Aan gene zijde is in-/,rt, wat
aan deze zijde wordt voortgezet. De christelijke , , rrdirnst
begint in den Kerstnacht met den Engelenzang. ~ ~~nir nsch
antwoordt daarop. De hymnus der engelen
0rdt brantwoord door den Psalm van Simeon. God :iv twkt, dc
mensch antwoordt. De engelen zingen voor, de 1w w.Clirn na.
"lmmer wird die Liturgie der Kirche.. . . die I volo;alinne
an cincr himmlischen Liturgie bedeuten", zegt I' c i
r r a u n. 111 dc I'racf atie wordt het wezen van de liturgie
''wlwld; "(ia;irom tnct engelen en aartsengelen en met
het
111,14 lie luwjrlsrhr heir zingen wij den lofzang Uwer heerInldwid".
I?rrcclicnst is mededienen met de engelen, inv v~m{y oiet
lILm lofiicd. - Maar er is ook een historisch
raakpunt van dc hemelsche en de aardsche liturgie. Wij nuoeten
ciat zoeken niet in de oud-christelijke traditic, maar in
hct Nieuwe Testament zelf, liever nog: in datgene wat Christus
zelf heeft ingesteld. Wij zijn hier dus weliswaar op historisch,
maar niet op enkel historisch terrein. Wij zijn in de heilsgeschiedenis.
Wij vragen niet naar het oudste of classieke. Wij vragen naar
het door den Heer gebodene. - . Jezus heef t deelgenomen aan
den eeredienst van de Synagoge en van den Tempel. Hij heeft
geen eigen eeredienst gevestigd. Maar wel heeft Hij daarvan
den grondslag gelegd. In wezen stamt de christelijke eeredienst
van Hem. De nieuwe cultus, dien Hij gebiedt, is neergelegd
in zijn woord: doet dat tot mijn gedachtenis. Het duidelijkst
is het in de bizondere openbaring, die Paulus van den Heer
ontvangen heeft, i Cor. m : 26: zoo dikwijls als gij dit brood
zult eten en dezen drinkbeker zult drinken, zoo verkondigt
gij den dood des Heer°en, totdat Hij komt. Paulus trekt
daar de conclusie uit de overlevering (paradosis) van de Inzetting
van het Heilig Avondmaal. In de Evangelien zelf is nog geen
sprake van een ritus; daar blijft het bij de handeling van
het oogenblik. Maar de gemeente, door Paulus geleid, heeft
terecht de handeling des Heeren verstaan als een inzetting.
In de opperzaal, waar Jezus met zijn discipelen bijeen is,
begint de christelijke eeredienst.
* * * Elke kerk, die zich bezint op haren eeredienst, zal
dus haar plaats moeten zoeken in het levend organisme van
den christelijken eeredienst. Verstaat zij haar taak, dan
zal zij niet rusten voor zij die heeft gevonden. De groote
dogmatische bewegingen, die tot ketterijen of nieuwe kerkvorming
leiden, gaan of van de liturgie uit of krijgen een liturgisch
beslag. En de groote christelijke kerken hebben dan ook elk
hun eigen liturgische signatuur. De Kerk wordt zichtbaar in
de liturgie. Wij gaan hier in het kort de hoof dtypen na:
In den eeredienst der Orthodoxie wordt het oostersch kerktype
zichtbaar. Daarin realizeert zich de "hemel op aarde".
Vandaar dat men geen scherp begrensd sacrament heeft. Alles
wat in den eeredicnst gcschiedt is sacramenteel, d.w.z. drager
van goddelijke medeclccling. [?en groote plaats neemt bet
gezang in, zoodanig, dat de hicrachic muzikaal gcordend is
(de diakcn moct ecn zwarcn bas hcb
bcn enz). Van nog veel grooter gewicht zijn de ikonen, de
beelden, die in eminenten zin sacramenteele beteekenis hebben.
Het maken van een ikon is een heilig werk; de ikonostase of
beeldenwand, die het sacrarium van de kerk afscheidt, is de
poort, waardoor de verbinding met het goddelijke tot stand
komt. In den cultus geschiedt het heilsgebeuren actueel. In
de hymnen komt dat indrukwekkend uit, bijv. in den Paaschhymnus:
"Gisteren ben ik met U begraven, o Christus; met U sta
ik heden op".
Het westersche kerktype onderscheidt zich in het algemeen
van het oostersche door zijn meer critische houding: de kloof
tusschen hemel en aarde, God en mensch, wordt zoo breed geacht,
dat de eeredienst slechts den voorsmaak der hemelsche zaligheid
kan geven. Daarom is de westersche kerk ook sterker paedagogisch
gericht en legt zij, vanouds grooten nadruk op onderricht
en prediking. Het mystene der Incarnatie, dat zij met de oostersche
kerken belijdt, tracht zij, in het algemeen, een zoodanigen
vorm te geven, dat aansluiting aan menschelijk begrip en menschelijk
handelen mogelijk wordt. Dit type realizeert zich vooreerst
in de
roomsch-katholieke liturgie. De zichtbaarwording van de Kerk
wordt }iier zooveel mogelijk gerationalizeerd. Om het in het
Oosten drei~,~e,nde pantheisme te vcorkomen wordt de hierarchie
(zoowel met betrekkmg tot de bediening van het mysterie als
tot de leer) streng geordend. De scheiding tusschen sacrarium
en kerk is minder absoluut dan in de oostersche kerken; men
kan alles zien, maar men kan het alleen zien, terwijl men
bet in het Oosten mee doet. Het koor is priesterkoor. De critiek
wordt hierarchisch geneutralizeerd. Zij noopt ook tot rationalizatie,
wanneer het mysterie der Vleeschwording via dc late theorie
der transsubstantiatie in een aanvaardbare bedding wordt gebracht.
Men erkent bet mysterie, doch alleen binnen bepaalde nauwkeurig
aangewezen grenzen. Het aantal sacramenten wordt dus ook precies
bepaald, en wel op zeven (hoewel dit eerst zeer laat zijn
beslag krijgt en de categorie der sacramentalia een zekere
rliarge laat). Het westersche type realizeert zich vervolgens
in
dc luthersche kerken. Wij moeten nooit vergeten, dat de hervormde
Ieerken, hoe scherp soms haar tegenstelling tot die van Rome
moge v.ijn, ntettemin met de roomsche bijeenbehooren, wanneer
ze vergeIrlcen worden met het Oosten. Ook zij staan critisch
tegenover den vorm, then het leven met God in de Kerk aanneemt.
Hun critiek zet in drn Reformatietijd een laag dieper in dan
dit eeuwen lang was gewliird. Ook de vaste kanalen van hierarchie
en gerationalizeerd ,..wrament worden verworpen. De eenige
gestalte, die wordt erkend, i% de "C3,cstalt des Glaubens"
(T i 11 i c h). Daarin is zoowel het vormk -j;inscl a1S de
critiek op den vorm. Vandaar dat men geen volkomen v.vstc
vorn,cn kan geven: het ambt, het sacrament, de leer: alle
kunw w allrcn hcstaan sub conditione. - Een nieuwe uitwerking
van dit I., F;iasrl hcrft dc Reformatie niet kunnen geven;
hoewel ambt en v,wr;cmentcn onaangetast blcven, kwamcn ze
langzamerhand achterop wi tie thcologic hicld cr zich weinig
mee bezig. In Luther's con-
substantie ligt cen ontrationalizeering van de roomsche leer.
Maar lin I~Icof hij cen aanloop. De positieve krachten van
de Hervorming ~iycn uit naar de prediking, allereerst als
leering, dan ook als kor~rugrna. Het Woord Gods werd bet centrale
mystene, in beteekenis ren sacrament gelijk, en meer dan gelijk;
vaak echter ook een nieuw middel tot rationalizeering, waarbij
bet goddelijke wederom werd gekanalizeerd. Het aantal sacramenten
werd op rationeel-schriftuurlijke gronden tot twee beperkt.
En waar de norm der Schrift niet voldoende bleek, moest de
norm van den staat de orde der Kerk bewaren. - Weer anders
verwerkelijkt zich de Kerk in den eeredienst
der gereformeerde kerken. Met betrekking tot ons onderwerp
moeten deze beschouwd worden als de draagsters van de uiterste
consequentie der Hervorming. Het koor valt geheel weg, bet
sacrament wordt beperkt en verliest zijn centrale plaats in
den eeredienst (die het in de luthersche kerken althans in
beginsel behield). Dit kan een nieuwe rationalizatie beteekenen,
zooals wij die vooral bij Z w i n g 1 i zien. De eeredienst
verliest dan zijn objectieve waarde. Dit behoeft echter geenszins
het geval te zijn, en is bet bij C a 1 v ij n ook niet. Wel
mist hij den vasten, blijvenden vorm. Hij is altijd ad hoc.
Een leege,
, gereformeerde kerk is een zaal, een emeritus ambtsdrager
een gewoon gemeentelid. De prediking des Woords is de bewegelijke
vorm, waarW het leven met God zich uit. Wordt bet te bewegelijk,
dan beroept men zich op de Schrift. Kenmerk van een ware Kerk
is dan ook, dat de sacramenten en de Schrift functioneeren.
-
Anglicaansche Kerk - Zij wordt terecht "brugkerk"
genoemd. In haar huidigen staat weet de Kerk van Engeland
vele elementen te vereenigen, die in andere kerken gescheiden
zijn. Zij is trotsch op haar "comprehensiveness".
Vanouds wars van leerstelligheid, legt zij den nadruk op het
doen, zoowel in practisch-ethisch opzicht als in den eeredienst.
De dienst wordt verricht en vormt bet objectieve element bij
alle wisseling van prediking en uitlegging. In confessioneel
opzicht is de liturgie belangrijker dan de eigenlijke confessie.
"Sacraments are for use, not for discussion", zeide
eens een anglicaansche bisschop in een gesprek over de sacramentstheologie.
De engelsche kerk beroept zich gaarne - en tegenover Rome
en tegenover de Hervorming - op de oud-christelijke vaderen.
Zij rationalizeert noch kanalizeert, al heeft zij oog zoowel
voor bet ambt (apostolische successis) als voor de leer (belijdenisherziening,
waaraan zij hard werkt), als ook voor den eigenlijken eeredienst.
De gemeenschap met God en Christus is hier, evenmin als in
de kerk van het Oosten, gebonden aan rationeele of hierarchische
bemiddeling. Nadruk valt op bet existentieele. Weliswaar tracht
men daarbiJ het critisch element van de Hervorming, de conditie
van het geloof te behouden. Een en ander geeft natuurlijk
aanleiding tot vrij sterk verschil van inzicht (van Anglo-catholieken
tot Evangelicals).
Ten slotte de pietistisch-methodistisch gekleurde kerken en
groepen. Men treft deze niet alleen aan als zelfstandige kerken
(vooral in Amerika en Engeland), maar ook en vooral als groepen
in andere
kerken. In onze nederlandsche kerken maken zij een met gering
deel uit van hetgeen in den regel "de orthodoxie"
wordt genoemd. Zij hebben de neigmg het gansche leven met
God te verleggen naar het innerlijk. Elke vorm wordt daarbij
een "bloote vorm" (dit kan zoowel van de leer als
van den eeredienst gelden). Eeredienst wordt een stichtelijke
samenkornst en daarmede in wezen opgeheven. Van het sacrament
geldt hetzelfde. Als correctief op rationalizatie en kanalizatie
doen deze stroomingen nog altijd onmisbaar werk. Richting
geven aan de Kerk als geheel kunnen zij niet, integendeel:
zij zijn verantwoordelijk voor het volslagen gemis aan kerkelijk
besef, waaronder wij nog altijd lijden. Aan den anderen kant
mogen wij met vergeten, dat nog steeds het grootste stuk van
de levende vroomheid der christelijke gemeente (ook ten onzent)
geboren is uit en gevoed wordt door deze stroomingen, voor
welke het vraagstuk van den vorm van bet leven met God dus
nauwelijks bestaat.
* * * Bij het zoeken van haar plaats in het geheel van den
christelijken eeredienst kan een kerk niet eenvoudig de historische
ontwikkelingslijn volgen. Trouwens zulk een lijn ware willekeurig:
men kan haar even goed trekken met de westersche als met de
oostersche liturgie als eindpunt, met den anglicaanschen rijkdom
als met de pietistische mnerlijkheid als slotresultaat. Maar
evenmin kan een kerk zich eenvoudig neerleggen bij hetgeen
zij op het oogenblik harer bezinning blijkt te bezitten. Zij
zou dan het gevaar van historisme en traditionalisme loopen.
En inderdaad is het gevaar groot, dat men op grond van een
vorm van liturgie, waarin men is opgegroeid en waarmede men
is verbonden door sterke gehechtheid, een soort apologie van
then vorm opzet, die moet duidelijk maken, dat zij de best
mogelijke is. Dergelijke pogingen, hetzij zij worden gesteund
door een phaenomenologisch beroep op landaard of vroomheidstype,
hetzij verdedigd met Gods bestel in de geschiedenis, hetzij
zelfs gerechtvaardigd met "schriftuurlijke" argumenten,
zijn even gevaarlijk voor de theologische gezondheid eener
kerk, als soortgelijke pogingen om een Confessie onveranderlijk
te h<mdhaven. Zij hebben den dood van den eeredienst tenl;cvolge,
gelijk die andere pogingen den dood van de leer. N o o r d
m a n s' boek is tot eerstgemelden doodslag een gcni.ale poging.
* * * Fen kerk heeft dus geen onmiddellijken toegang tot den
levenden eeredienst der Kerk. Zij moet then zoeken. En daarbij
moet zij rekening houden met de ontwikkeling, die
|