Pinksteren - Wekenfeest

Net als Pasen en het Loofhuttenfeest was ook het Wekenfeest oorspronkelijk een oogstfeest. Dit feest werd zeven weken na Pasen gevierd en heet daarom in de joodse traditie nog steeds 'sjawoeoth' ofwel 'Wekenfeest'. In het Grieks kreeg dit feest de naam 'Pentekoste' omdat het in feite dus op de vijftigste dag na Pasen viel. Ons huidige woord Pinksteren is niets anders dan een verbastering van de oorspronkelijk Griekse benaming.

Omdat men traditioneel de neiging heeft een feest dat met één van de belangrijke seizoenswisselingen samenvalt te verbinden met andersoortige ingrijpende gebeurtenissen die het natuurlijke niveau overstijgen, werd ook het Wekenfeest een historisch feest. Werd Pasen in verbinding gebracht met de uittocht uit Egypte, zo ontwikkelde het Wekenfeest zich op den duur tot de viering van de gave van de leefregels op de berg Sinai. In het Nieuwe Testament wordt hieraan tenslotte nog een nieuwe dimensie toegevoegd: de herinnering aan de gave van de Geest na Jezus' hemelvaart. Als men een lijn in deze ontwikkeling wil ontdekken, kan men het beste over het feest van de godsgaven spreken. Het gaat dan niet om gelegenheidscadeautjes, maar om gaven die een nieuw begin mogelijk maken en waar men blijvend plezier van kan hebben.

Oogsten in de woestijn

Aanvankelijk stond bij het Wekenfeest alles in het teken van de oogst van de gerst in de zomer. Aangezien men de oogst als een geschenk van God beschouwde, wilde men in de vorm van een offer ook graag iets terugdoen. In de zeven weken voor dit feest, die de 'Omertijd' genoemd werd, was het volgens Leviticus 23,15-17 de bedoeling dat er elke week een korenschoof werd aangeboden, terwijl op het feest zelf het geschenk dient te bestaan uit twee eerstelingsbroden uit het fijnste meel bereid. Net als bij de twee andere oogstfeesten moest men zijn gaven liefst persoonlijk presenteren in de tempel, waar uiteraard het boek van de korenraapster Ruth op de feestrol stond. Kortom, het werd een pelgrimsfeest en opnieuw was het dus druk in Jeruzalem. Langzamerhand ging men daar naast de natuurlijke oogst ook de geestelijke oogst van de Sinaï herdenken. De twee broden bleven, maar werden nu ook tot symbolische compensatie voor de gave van de twee stenen tafelen met hun tien verbondsregels. Ook chronologisch was het oorspronkelijke oogstfeest aardig te combineren met de gebeurtenissen op de Sinaï. Volgens Exodus 19,1 kwam men immers in de derde maand na de uittocht, na Pasen dus, bij de Sinaï aan. De combinatie van beide aspecten lijkt overigens pas relatief laat plaats gevonden te hebben. In de tijd dat Lucas zijn pinksterverhaal in Handelingen 2 schreef was dit proces toch wel zo'n beetje voltooid.

Op weg naar een nieuw verbond

Aanvankelijk werd in de vroeg-christelijke traditie waarschijnlijk nog geen onderscheid gemaakt tussen Pasen, Hemelvaart en Pinksteren. Jezus' verrijzenis, zijn vertrek naar z'n Vader en het schenken van zijn Geest waren aspecten van één en dezelfde gebeurtenis. Volgens Johannes 20,22 vielen Pasen en Pinksteren nog op één dag. Pas in Handelingen 1-2 zien we dat de verschillende aspecten duidelijk onderscheiden gaan worden, hoewel ook Lucas de samenhang niet uit het oog verliest, zoals uit Handelingen 2,32 blijkt. Het feest van de gave van de Geest gaat nu tijdens het Wekenfeest samenvallen met het verbond op de Sinaï. Dit lag niet alleen chronologisch voor de hand. Ook de combinatie Geest-verbond vormde een uitstekend aanknopingspunt. Iets daarvan wordt al duidelijk bij Jesaja 59,21 en bijna zeker als men de tekst van Ezechiël 36,26-27 in het perspectief van Pinksteren leest. Als Israël zich niet meer aan de leefregels van het Sinaïverbond wenst te houden, profeteert Ezechiël: 'Ik zal u een nieuw hart geven en een nieuwe geest in u uitstorten; ik zal het stenen hart uit uw lichaam verwijderen en u een hart van vlees geven. Mijn geest zal ik in u uitstorten en ik zal ervoor zorgen dat ge mijn wetten en voorschriften nauwkeurig onderhoudt'. In de intertestamentaire literatuur zoals de pseudepigrafische 'Testamenten van de twaalf Patriarchen' is men nog steeds op zoek naar die messiaanse geest. Eindelijk werd met de komst van Jezus voor zijn volgelingen die verwachte belofte toch werkelijkheid. Er was zowel sprake van een nieuw verbond in de vorm van het Nieuwe Testament als van een nieuwe geest die men bij het vertrek van Jezus erfde. Die inspiratie van de nieuwe geest konden de leerlingen goed gebruiken. Ze dienden niet alleen in de geest van het nieuwe verbond te handelen, ze hadden ook nog eens de opdracht meegekregen dat verbond in Jezus' geest uit te dragen en een nieuwe kerk op poten te zetten.

Het verschijnsel geest

De gave van de pinkstergeest lijkt te voldoen aan alle verwachtingen. Lucas' beschrijving in Handelingen 2 sluit dan ook nauw aan bij beelden en tradities die we uit het Oude Testament kennen. Niet alleen door de combinatie met het Wekenfeest, maar ook door het feit dat meer dan 20% van Handelingen 2 uit letterlijke citaten uit de profeet Joël en de Psalmen bestaat, onderstreept Lucas dit element van continuiteit. Ook bij de beschrijving van de verschijningsvorm van de Geest staat Lucas met beide voeten in de traditie. Zo wordt er in Handelingen 2,2-3 gesproken over een gedruis als een geweldige wind en verscheen er iets dat op vuur leek. Net als een aardbeving behoren deze verschijnselen tot het klassieke motievencomplex van het genre 'theofanie', de godsverschijning. Hoewel het soms subtieler kan, zoals in 1 Koningen 19,12 waar alleen van een zacht briesje sprake is, is dit de normale manier waarop JHWH's aanwezigheid wordt aangeduid. JHWH zelf krijgt men eigenlijk alleen in pre-historische tij den te zien. Later verliep de communicatie via zijn vertegenwoordigers, engelen of profeten, hetgeen werd uitgedrukt in termen als 'het woord van JHWH kwam tot...' of 'de geest van JHWH kwam over...'. Deze geleidelijke abstractie leidt ertoe dat JHWH steeds meer vergeestelijkt. Op den duur gaat de Geest zelfs een soort eigen leven leiden. Het feit dat zijn naam met een hoofdletter begint te verschijnen spreekt boekdelen.

Niettemin blijven in Handelingen 2 de traditionele motieven van de theofanie opduiken, zodat men weet dat als de Geest verschijnt, het uiteindelijk over God zelf gaat. Bij het noemen van de Geest heeft uiteraard het theofanie-motief 'wind' de voorkeur. Ook Lucas wist dat het Hebreeuwse 'roeach' zowel 'geest' als 'wind' betekent.

De geest als levensadem

Naast 'geest' en 'wind' heeft het Hebreeuwse woord 'roeach' tegelijkertijd de betekenis 'adem' of 'levensadem'. Deze adem heeft een onmiskenbaar vitaliserend effect. Zonder deze ingeblazen geest is volgens Ezechiël 37 de mens weinig meer dan een zak botten. Deze adem van God kan zowel in letterlijke - zoals in Genesis 2,7, waar overigens een synoniem wordt gebruikt - als in figuurlijke zin als levenscheppend verstaan worden. In het laatste geval is er van de noodzaak van een nieuw élan sprake en van de inspiratie die men nodig heeft voor een nieuwe levensfase. De uitgestorte levensgeest markeert in principe een belangwekkende nieuwe beginsituatie. Zo'n beginsituatie was bijvoorbeeld het opzetten van de jonge kerk in het pinksterverhaal van Handelingen 2. Het is ook niet toevallig dat Lucas aan het begin van zijn evangelie de Geest veelvuldig laat verschijnen. Zo horen we in Lucas 1,35 bij de aankondiging van de geboorte van Jezus dat de Geest Maria zal overschaduwen, terwijl Jezus zelf zijn openbaar optreden niet behoorlijk kon beginnen zonder dat de Geest er uitvoerig aan te pas komt. Bij de doop in de Jordaan laat Lucas in 3,22 de Geest in de vorm van een duif op Jezus neerdalen, waarbij een stem uit de hemel duidelijk maakt dat Jezus de Zoon van God en de langverwachte messias is.

De geest van de profetie

Mensen die de vitaliserende kracht van de geest ontvangen krijgen over het algemeen een profetische functie te vervullen. Met de komst van de geest komt het woord van JHWH tot hen, en staan zij vervolgens voor de taak dit woord te verkondigen en het eventueel met tekenen of wonderen te onderstrepen. Inhoudelijk komt hun boodschap neer op een steeds herhaalde herinnering aan de aan het verbond verbonden beloften en regels. Men kan in het Oude Testament naar talloze teksten verwijzen, maar één van de meest typische vertegenwoordigers van de profeten blijft Elia, die zelfs door de geest plotseling verplaatst kon worden (vergelijk 1 Kon.18,12 en 2 Kon.2,16). Bij zijn hemelvaart zien we dat hij zijn geest kan laten erven door zijn opvolger Elisa, die in zijn spoor verder gaat. De parallel met Mozes en vooral met Jezus is opmerkelijk. Ook de laatste geeft zijn geest na zijn hemelvaart door aan zijn leerlingen die vervolgens zijn werk voortzetten en de boodschap van het Nieuwe Verbond met tekenen kracht bijzetten. Ze opereren als plaatsvervangers.

In verband met het pinksterverhaal is niet oninteressant te zien dat de gave van de geest vaak gepaard gaat met een zekere vorm van extatisme. De dienaar van Elisa komt in 2 Koningen 9,11 als 'mejokke' over terwijl Jesaja in 28,10-13 met zijn 'Saw lasaw, saw lasaw, kaw lakaw, kaw lakaw' babybrabbeltaal lijkt uit te kramen. Echt ingewikkeld wordt het als de profeten ook nog eens in groepen beginnen op te treden. Wanneer in Numeri 11 een deel van de geest die op Mozes rustte, verdeeld wordt over zeventig oudsten en er dan ook nog eens twee extra beginnen te profeteren, rijzen er problemen. Toch zou Mozes echter, net als de in Handelingen 2 geciteerde profeet Joël, graag willen dat het hele volk profeteerde en JHWH zijn geest op allen legde. Paulus kreeg in Korinte met de praktische problemen van dit ideaal te maken. Om de zaak enigszins in de hand te kunnen houden stelt hij in 1 Korintiërs 14 dat er twee, hoogstens drie mensen tegelijk mogen spreken, waarbij vrouwen liefst helemaal hun mond moeten houden. Het gevaar was immers dat buitenstaanders zouden kunnen denken dat ze met een groepje waanzinnigen te maken hadden. Dat dit gevaar niet geheel denkbeeldig was, blijkt uit Lucas' verslag van de pinkstergebeurtenissen zelf. Daar had een aantal toehoorders duidelijk het idee dat de sprekers dronken waren. Petrus was nuchter genoeg te constateren dat de dag daarvoor nog niet ver genoeg gevorderd was: het was immers vroeg in de morgen. Hoe dan ook, de komst van de geest in Handelingen 2 had zeker geen babylonische spraakverwarring tot gevolg. Integendeel, als men wil zou men het pinksterverhaal zelfs als een soort tegenhanger van het verhaal van de toren van Babel in Genesis 11 kunnen lezen.

De geest van de verkondiging

Aangezien de gave van de geest op de eerste plaats in het teken van de verkondiging van het verbond staat, is het niet zo vreemd dat Lucas bij zijn beschrijving van het pinkstergebeuren voor de vorm van een talenwonder koos, en het liet samenvallen met het joodse Wekenfeest. Het was een pelgrimsfeest en het was dus druk in Jeruzalem. Vertegenwoordigers 'uit alle volkeren onder de hemel' waren present en er was dus gehoor genoeg. Dit feest was ook een goede gelegenheid om alle volgelingen van Jezus weer eens bijeen te brengen, ook degenen aan wie Jezus buiten Jeruzalem en her en der in Galilea verschenen zou zijn. Lucas schept weer eenheid van tijd en plaats. Vanuit Jeruzalem zal het geloof zich langzaam maar zeker in steeds groter wordende geografische cirkels verspreiden.

Het verschijnen van rond honderdtwintig vurige tongen met Pinksteren en het spreken van evenveel daarmee corresponderende vreemde talen door de aanwezige leerlingen leverde wel verbazing maar weinig problemen op. Iedere vreemdeling in de stad voelde zich volgens Lucas aangesproken. Op zich is het enorme aantal talen ietwat overdreven. In een stad als Jeruzalem had men in die tijd waarschijnlijk genoeg aan Grieks of Aramees en wist men ook wel dat 'taal' en 'tong' synoniem waren. De vele talen moeten meer gezien worden als symbool voor de universele aanspraken van de nieuwe boodschap. Dit universalisme komt ook al in een oude joodse traditie rond de presentatie van de tien leefregels van het Oude Verbond
naar voren. Die traditie wil dat JHWH zijn Wet in niet minder dan zeventig talen verkondigde - evenveel als het aantal volkeren volgens Genesis 10 - zodat ook niet-joden geen argument in handen hadden er geen kennis van genomen te kunnen hebben. Mogelijk heeft Lucas bij zijn pinksterverhaal van deze traditie gebruik gemaakt, maar dan niet zonder het aantal talen even te verdubbelen. Deze traditie demonstreert opnieuw hoe logisch de combinatie van het Wekenfeest met zijn herinnering aan het verbond op de Sinai en dat van het Pinksterfeest met zijn gave van de geest was.

Doop in de geest

Bij zijn vertrek gaf Jezus zijn leerlingen niet alleen de opdracht tot verkondiging: deze moest gepaard gaan met doop. Dit laatste is evenals de verkondiging een essentieel onderdeel van het pinkstergebeuren. Door het meer spectaculaire talenwonder is dit aspect echter vaak ondergesneeuwd. Hoezeer doop en geest met elkaar verbonden zijn hebben we al aangeduid bij de doop van Jezus in Lucas 3,22 aan het begin van zijn openbaar leven. In vers 16 van hetzelfde hoofdstuk laat Lucas Johannes de Doper al zeggen dat er na hem iemand zal komen die niet met water, maar met 'de heilige Geest en met vuur zal dopen'. Deze belofte wordt herhaald vlak voor de pinkstergebeurtenissen in Handelingen 1,5. In feite is de komst van de geest met Pinksteren in Handelingen 2 dus niets anders dan een massale geestelijke doopplechtigheid. Niet alleen Jezus' leerlingen ontvangen deze geestelijke doop. In Handelingen 2,41 horen we dat niet minder dan drieduizend mensen op die dag voor de boodschap van het Nieuwe Verbond kozen en zich lieten dopen. Waarschijnlijk door handoplegging (zie Hand.8,14vv) ontvingen zij de Geest aan het begin van een nieuwe christelijke levensfase.

Zoals Petrus, wiens naam in Handelingen bij alle doopplechtigheden opduikt, in Handelingen 2,38 duidelijk aangeeft, markeert de doop en de ontvangst van de geest niet alleen het begin van een nieuwe levensfase, maar tegelijkertijd de afsluiting van een minder geslaagde. Het zich bekeren gaat gepaard met vergeving van fouten uit het verleden. Net zoals het water heeft ook het vuur van de geest niet alleen een krachtgevende maar ook een zuiverende werking.

Doop en bevestiging

Met de pinkstergebeurtenissen was het niet afgelopen met de gave van de geest en de daarbij behorende doop. Nu begint, met nog steeds Petrus in de hoofdrol, de verkondiging van de boodschap van het Nieuwe Testament pas goed. Na de Joden in Handelingen 2 komen in Handelingen 8 de Samaritanen aan de beurt en in Handelingen 10- 11 ontvangen de heidenen de geest en het doopsel. Ook nu nog raken mensen geïnspireerd door de boodschap van het Nieuwe Verbond. Zij laten zich ook dopen. Meestal wordt dit doopsel tegenwoordig al gegeven aan kinderen die niet of nauwelijks in staat zijn teksten als die van Jesaja 28,10-13 te lezen. Dit is niet onbegrijpelijk aangezien 'doop' en 'redding' traditioneel nauw verbonden zijn. Beter te vroeg dan te laat is hier de stelregel. Men is zich er echter tegelijkertijd van bewust dat de doop nauw zou moeten samenhangen met het nodige persoonlijke engagement. Daarom heeft men ook gedacht aan een latere bevestiging of confirmatie van wat de doop zou moeten betekenen. Deze bevestiging, beter bekend onder de naam 'vormsel', is een bewust hernieuwde doop en daarmee een bewust hernieuwde herinnering aan Pinksteren. Het is interessant te zien dat in verschillende joodse kringen ook het gebruik van de 'confirmatio' zijn intrede begint te doen en dat daarvoor uitgerekend het Wekenfeest als datum wordt gekozen.