Liturgiek Module 6A Auteur: Noeme Visser
Theologische Vorming
Gemeenteleden 2006 Inhoud Woord vooraf 1. Inleiding:
wat is liturgiek? Literatuur
Dit
basisstudiemateriaal vormt een oriëntatie in het vak Liturgiek, een
praktisch-theologische vak dat zich bezighoudt met het bestuderen van
liturgie of eredienst. Een vak dat een van de kernmodulen is van de
cursus Theologische Vorming Gemeenteleden. Doel van deze module is de
cursist enig inzicht te geven in wat liturgiek is, begripsmatig, historisch
en in de praktijk van alledag. Ruim aandacht is er voor de praktijk
van de eredienst en het kerkelijk jaar.
In
deze module wordt het veld van de liturgiek verkend. In de lessen is
er de vrijheid niet alleen oriënterend bezig te zijn. Er kunnen speciale
onderwerpen uitgediept worden.
Deze
module is geschreven door drs. N.W. Visser, docent Liturgiek van de
cursus Theologische Vorming Gemeenteleden. Deze module staat ook op
zijn website, naast veel aanvullend materiaal over liturgiek met beeld
en geluid. Zie daarvoor: http://noemewv.nl.
1. Inleiding:
wat is liturgiek?
Liturgiek
is niet hetzelfde als liturgie. Liturgiek is een praktisch-theologisch
vak, dat zich bezighoudt met het bestuderen van liturgie of eredienst.
Liturgie is de kerkelijke (ambtelijke) ordening van de gezamenlijke
omgang met God. Soms is dit heel mooi onder woorden gebracht, zoals:
‘het geheel van vormen die uitdrukking geven aan dat wat nog geen oog
heeft gezien en geen oor heeft gehoord: het ‘vriendelijk Aangezicht’
en de ‘Stem van de levende God’ zelf’.
[1]
Het zoeken van (de omgang met) God is een (algemeen?)
menselijk streven. Omdat het een praktisch-theologische benadering betreft,
wordt de liturgie gezien als het handelen van de kerk en de kerkelijke
gemeente. Sommige
kerkgenootschappen, zoals de rooms‑katholieke kerk, gebruiken
het woord 'liturgie' in engere zin voor eucharistieviering of de orde
ervan en kennen daarnaast paraliturgische vieringen, zoals vormen van
gezamenlijk gebed (gebedsdiensten en getijden). Naast
liturgische gebruiken, die de omgang met God ordenen, zijn er ook paraliturgische
en volkse gebruiken. En natuurlijk allerlei vormen van persoonlijke
omgang met God. Hier beperken we ons tot de kerkelijk geordende gemeenschappelijke
vorm.
In
de stille week zijn allerlei liturgische, paraliturgische en volkse
gebruiken te zien.
Liturgische
gebruiken
Paraliturgische
gebruiken
Volkse gebruiken
(tussen vruchtbaarheidsrite en opstandingsviering)
In het
uiteengroeien van liturgische, paraliturgische en volkse gebruiken zien
we dat liturgie en leven niet vanzelf integreren.
2. Liturgische
bouwstenen
In
de liturgie is gesproken taal een van de liturgische bouwstenen. Gesproken
taal in de liturgie bestaat in de vaste delen grotendeels uit bijbelcitaten
en verwijzingen, en heeft meestal een andere functie dan in de krant
(waar de taal meestal beschrijvend is). In de liturgie heeft de taal
vaak een niet beschrijvende functie (loven, prijzen, bidden, ervaringen
oproepen, toelichten, getuigen, enzovoorts). Naast
gesproken taal worden in de liturgie ook andere geordende zaken als
bouwstenen gebruikt: geordende tijd en geordende plaats en ruimte, vormgeving
van zintuiglijk waarneembare zaken en geordende handeling (ritueel).
Hiermee worden menselijke mogelijkheden benut, die de deelname van héél
de mens bevorderen, en niet alleen de rationele kant van de mens.
In
de liturgie bedrijven de deelnemende mensen zélf de eredienst. Gemeenschappelijk
handelen ze zelf, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een toneelvoorstelling
of theatershow waar de mensen op het toneel handelen voor de mensen
in de zaal. In de liturgie wordt het gebeuren niet op de deelnemers
gericht, maar door hen voltrokken. Liturgische elementen zijn geen middelen
om mensen aan te spreken, te vermaken of te plezieren, maar middelen
om door henzelf gebruikt te worden in de eredienst. Dit geldt ook voor
de elementen die de gelovigen ontvankelijk maken voor de ‘stem van de
levende God zelf’. Het
Griekse woord leitourgia betekent
'dienstwerk van het volk'. Hoewel etymologie lang niet altijd iets zegt
over de functionaliteit van een woord, is hier veelbetekenend dat het
volk, de samengekomen gemeenschap, als subject van de eredienst wordt
aangeduid. Van de gemeente wordt verwacht dat deze iets doet voor het
aangezicht van God, in de hoop en verwachting dat God in hun midden
zal zijn.
3. Geschiedenis
a)
Oorsprong In
de bijbel komen we allerlei liturgische vormen tegen. Dat geldt al voor
het Oude Testament. Naast offerdienst komen daar ook voorlezing van
de Tora, gebed en beurtspraak voor (bijvoorbeeld een acclamatie van
het hele volk). Een aantal gebruikelijke liturgische vormen heeft qua
vorm of zelfs qua bewoording zijn oorsprong dus al in het Oude Testament.
Denk bijvoorbeeld aan de zegenwoorden: ‘De Heer zegene u en behoede
U …’. De
primaire bron voor de christelijke eredienst is echter het Nieuwe Testament.
Dit is geen eenvou-dige bron. Het liturgische materiaal bestaat uit
fragmenten of geeft een indirecte beschrijving van de gang van zaken
die geďnterpreteerd moet worden in het licht van de latere praktijk.
Die
interpretatie is niet gemakkelijk. Bijvoorbeeld:
Het
bronmateriaal uit het Nieuwe Testament levert meer vragen dan antwoorden.
Toch heeft de praktijk van toen geleid tot liturgische tradities die
teruggaan op deze oude bronnen. Deze tradities hebben hun eigen kijk
op de liturgie. Maar ook binnen de verschillende tradities ontstaan
richtingen die heel verschillend denken over liturgie.
b)
Ontwikkeling We
vatten hier samen hoe de liturgie zich ontwikkeld heeft en hoe deze
ontwikkeling door verschillende richtingen geduid wordt.
Samenvatting liturgiegeschiedenis uit
protestantse hoek De vroege
gemeente In
de eerste drie eeuwen ontwikkelt de christelijke eredienst zich (na
de synagoge te hebben verlaten) rondom twee kernen: Schrift en Tafel.
Dit resulteert in het volgende patroon:
Publieke
samenkomst
·
groet (bijvoorbeeld:
‘De Heer zij met u’ – ‘en met uw geest’)
·
schriftlezingen
en psalmodie
·
prediking
·
voorbedengebed
·
wegzending van
de catechumenen (geloofsleerlingen)
Voortzetting
van de eredienst voor ingewijden (‘gedoopten’)
·
groet
·
vredeskus
·
offertorium
(aanbrengen van de gaven naar het altaar)
·
eucharistiegebed
·
breking van
het brood en communie
·
wegzending van
de gemeente
Vanaf
de vierde tot de negende eeuw zijn er in het Westen verschillende liturgische
tradities: de Gallische (Frankrijk en Duitsland), de Keltische (Ierland,
Schotland, Wales), de ambrosiaanse (Milaan), de mozarabische (Spanje)
en de Romeinse (Rome). Vanaf
de tiende tot de vijftiende eeuw krijgt Rome in het Westen de overhand.
De wereldlijke heersers steken veel energie in het bannen van plaatselijke
gebruiken en het vestigen van een eenduidig gezag, zowel wereldlijk
als geestelijk. Liturgie wordt zo bindmiddel čn machtsmiddel. Vanaf
die tijd wordt het gebruikelijk om het geheel van de viering aan te
duiden met de naam mis.
[2]
Ordinarium
en Proprium De
mis kent een aantal vaste onderdelen, het zogenaamde Ordinarium (letterlijk:
het ‘gewone van de mis’). Het zijn onderdelen die in elke misviering
een vaste plaats en tekst hebben:
·
kyrie (roep om ontferming)
·
gloria (lofprijzing)
·
credo (geloofsbelijdenis) na de prediking.
Het credo vormt de overgang naar de dienst van de tafel, waarin het
sanctus (‘Driemaal heilig is de Heer’,
volgens Jesaja 6 – met het Hosanna en Benedictus) en het Agnus Dei (aanbidding van ‘het lam Gods’ dat de zonden der wereld
wegdraagt: Johannes 1, Openbaring 4). De
overige onderdelen van de mis horen tot het zogenaamde Proprium (letterlijk:
‘het (tijd)eigen van de mis’). Deze onderdelen worden tussen het Ordinarium
geschoven en hebben per dienst met het kerkelijk jaar wisselende teksten
(zoals lezingen, tussenzangen en gebeden).
De canon van
de mis De
ontwikkeling van het dogma van de transsubstantiatie (rooms-katholieke
interpretatie: de reële aanwezigheid van Christus in de eucharistie)
heeft ingrijpende gevolgen voor de christelijke eredienst. Het brood
wordt hostie (letterlijk: offerande). Dit is
een verwijzing naar Efeziërs 5:2: Christus die zich voor ons overgegeven
heeft als offergave (oblatio)
en slachtoffer (hostia). In
de middeleeuwen komt het gebruik in zwang dat de gewone kerkganger eenmaal
per jaar, namelijk met Pasen, communiceert (’zijn of haar Pasen houdt’).
Voor zover het kerkvolk de hostie al in ontvangst neemt, doet men dit
knielend. Bovendien wordt het gewoonte dat men de hostie niet meer in
de hand neemt. De priester legt de hostie op de tong. De verering van
de hostie komt op. De
te lezen tekst van het tafelgebed wordt de canon genoemd.
[3]
De canon wordt zo heilig dat de priester de woorden
in stilte bidt uit vrees voor ontwijding. De kerkganger wordt meer en
meer toeschouwer bij een magisch gebeuren (Hoc
est corpus > hocus pocus). Van de schriftlezingen en preek blijven
alleen de lezingen over. De homilie (preek) wordt letterlijk bijzaak.
Zo
ontstaan vanaf de dertiende eeuw rituelen waartegen de reformatoren
zich zullen verzetten: het in stilte bidden van de priester, de aanbidding
van de hostie, en het niet of nauwelijks deelnemen aan de communie door
het kerkvolk.
In
de zestiende eeuw wordt op het punt van de eredienst een radicale heroriëntatie
op de oudste bronnen doorgevoerd, zowel aan protestantse (zeer divers)
als aan rooms-katholieke kant (het concilie van Trente is ook een liturgiehervorming).
De meeste vroeg-reformatorische orden van dienst (tot 1525) beogen een
revisie van de mis. Wat onjuist is, moet verdwijnen. De rest mag blijven.
Dit betekent met name de verwijdering van de canon. De
mis wordt christlich gebessert,
zoals Luther het graag noemt. De vijf ordinariumgezangen worden meestal
gehandhaafd. Luther gebruikt gezangen in de volkstaal, om de gemeente
als subject van de liturgie meer tot haar recht te laten komen. Vanaf
1525 beginnen andere reformatoren een radicale hervorming van de eredienst
te eisen en in te voeren. Er
wordt grotere afstand geschapen ten opzichte van de roomse traditie
uit de middeleeuwen. De ordinariumdelen worden facultatief gesteld (Bucer)
of geheel verwijderd (Zwingli en Calvijn). Calvijn en Bucer proberen
in de leegte, die achterblijft na het ‘afschaffen’ van de mis, wel een
nieuwe liturgische constructie te bouwen. Voor
de reformatoren is het een principekwestie dat de gemeente subject is
van de liturgie. Het wordt daarom van belang geacht dat deze in de eredienst
kan spreken en zingen. De toeschouwerhouding is naast de misoffer-kwestie
een hoofdpunt van kritiek. De gemeente moet zčlf bidden, maar dan als
geroepen door God zelf, die haar nodigt tot de viering.
Aanknopingspunt
voor de reformatoren: de preekdienst (pronaus) Terwijl
Luther vasthoudt aan de zondagse eredienst als dienst van Woord en Sacrament,
knopen de andere reformatoren (Calvijn onder druk van de burgerlijke
gemeente in Genčve) aan bij de middeleeuwse preekdienst. Deze preekdienst
(pronaus), die in de landstaal gehouden
wordt, is in de middeleeuwen (twaalfde eeuw) ontstaan en ontwikkelt
zich in eerste instantie binnen de mis. Later wordt de preekdienst als
aparte dienst gehouden, los van de mis. Deze
pronaus heeft een sterk onderwijzend
karakter en een didactische doelstelling. Na de preek (in de lands-taal)
komt een catechetisch deel waarin achtereenvolgens het Onze Vader, de
Apostolische Geloofsbelijdenis en de Tien Woorden gereciteerd worden.
Dit is een catechetische drieslag: geloof – gebod – gebed. Op dit catechetisch
gedeelte volgen de openbare schuldbelijdenis (offene
Schuld) en een gebed om vergeving van zonden. Elementen, die in
de pronaus na de preek (ter onderwijzing)
aan de orde komen, zijn voor diverse reformatorische orden van dienst
van belang geweest. De
liturgie heeft steeds uit veel bijbelteksten en bijbelverwijzingen bestaan.
Calvijn zoekt daarnaast naar een bijbels‑theologische verantwoording
van de diverse liturgische momenten.
Verlichting
en Romantiek De
ontwikkelingen in de cultuur van de achttiende eeuw hebben grote invloed
op de protestantse liturgie. In de Woordverkondiging wordt het gesproken
woord (in het bijzonder de preek, de leerrede) een monopoliepositie
toegekend. De concentratie op de preek, als de exclusieve vorm waarin
het Woord van God naar de gemeente toekomt, resulteert in de gedachte
dat het lied alleen een reactie op het gesproken Woord is. (Liturgie
= preek met een versje). De hervorming van de liturgie in de twintigste
eeuw is vooral een reactie tegen deze ontwikkeling en voltrekt zich
door een herbronning vanuit de oudste liturgische traditie.
Visies op de ontwikkeling van liturgisch
materiaal Bij
de vraag hoe de liturgie zich ontwikkeld heeft, kan iets afstandelijker
gekeken worden naar het liturgisch materiaal uit verschillende eeuwen.
Tijdens de ontwikkeling ontstaan ook nieuwe vormen. Daarbij is het de
vraag of dat een nieuwe ontwikkeling van eigenlijk al bestaand materiaal
is, of dat er nieuwe liturgie ontstaat. Dat wordt verschillend ingeschat.
Daarom wordt de ontwikkeling van hetzelfde historische materiaal op
verschillende manieren samengevat.
Globaal
komen we de volgende posities tegen:
1.
Het vroegste
liturgische materiaal ligt het dichtste bij de Joodse praktijk van Jezus
en zijn discipelen. Daarom is dit de bron waaruit geput moet worden
bij de samenstelling van modern materiaal. Door de eeuwen heen is het
materiaal uit die bron veranderd, vervormd en verworden. Binnen deze optiek is liturgiehervorming:
terug naar de bron.
2.
Liturgisch materiaal
ontwikkelt zich. Maatschappij en kerk ontwikkelen zich en de liturgie
ontwikkelt mee en voorziet in de ontstane behoeften. Latere vormen zijn
daarom niet slechter, eerder beter. Binnen deze optiek is liturgiehervorming: het verder
ontwikkelen van de overgeleverde liturgie binnen de zich verder ontwikkelende
maatschappij.
3.
De ontwikkeling
van de kerk kent een aantal bloeiperioden en een aantal vervalperioden.
Binnen deze optiek is liturgiehervorming: oriëntatie op bloeiperioden.
In
protestantse kring (maar niet alleen daar) komen we het ‘bloei-verval-herstel-model’
tegen. Na aanvankelijke bloei in de vroege gemeente komt er verval en
wildgroei in de middeleeuwen, gevolgd door herstel bij de hervorming.
Deze cyclus herhaalt zich en in onze tijd is herstel geboden door oriëntatie
op de vroege kerk. De
liturgische beweging, die vroeg in de twintigste eeuw in protestantse
kring ontstaat rond ds. J.H. Gerretsen en prof. dr. G. van der Leeuw,
hanteert dit model wel, maar wordt ook sterk aangesproken door allerlei
latere westerse liturgische vormen. In
rooms-katholieke kring legt men meer de nadruk op de ontwikkeling en
de waarde daarvan (God werkt in het traditieproces). Toch ontstaat daar
aan het eind van de negentiende eeuw de liturgische beweging die zich
bij hervorming van de liturgie oriënteert op het vroegste materiaal.
Als
we alleen naar het historisch-liturgisch materiaal kijken, zien we een
aantal patronen:
Mensen
staan zelden vrijblijvend tegenover liturgische vormen, waarschijnlijk
omdat deze niet alleen verstandelijk maar ook zintuiglijk aanspreken.
De eigen ervaring met liturgische vormen vanaf de jeugdjaren speelt
daarbij een rol. Sommige mensen hangen naar het oude, anderen streven
juist naar het nieuwe. Afhankelijk van de omgang met bestaande en overgeleverde
liturgie, kunnen we mensen indelen in de volgende groepen:
In
de tijd van de grote liturgievernieuwing in de rooms-katholieke kerk,
in de tweede helft van de twintigste eeuw, is het veld op het rooms-katholieke
erf verdeeld in voor- en tegenstanders. De tegenstanders willen de traditie
ongewijzigd laten bestaan, de voorstanders zoeken naar eigentijdse vormen
die aansluiten bij de beoogde parochianen (gemeenteleden). Door deze
confrontatie komt het gesprek op gang over wat er nu eigenlijk in de
liturgie gebeurt.
Door
Vaticanum II wordt een heroverweging op gang gebracht wat er gebeurt
in de eredienst. Bij-voorbeeld: Hoe moet je met een Halleluja-vers omgaan,
dat als inleiding op het evangelie wordt gezongen?
1.
Voor Vaticanum
II leest de priester (of de cantor) in zijn missaal Halleluja (plus vers). Hij voert dit gesproken
uit in de laagmis en laat het zingen (Graduale Romanum) in de hoogmis.
2.
Door de mogelijkheid
en het verlangen om in de volkstaal te vieren ontstaat een liederen-repertoire.
Dus denkt men na wat de rite zeggen wil: de functie van het halleluja‑vers
is oproepen, acclameren. Meestal ziet men geen noodzaak het woord halleluja
te vertalen, maar wel het toegevoegde vers. Dan ontdekt men dat 'Halleluja,
Christus is verrezen' om bijpassende muziek vraagt, wil het echt een
oproep, een acclamatie, zijn. Toch zit men nog sterk vast aan de oude
modellen, de muziek wordt neo-gregoriaans, neoklassiek, enzovoorts.
Soms gebruikt men nog het gregoriaans, al is het slechts voor het halleluja.
Het doel is de rite meer te laten zeggen.
3.
Er wordt gekeken
naar de gebruikersgroep: wie, welke gemeenschap is hier aan het vieren?
Op
het protestantse erf is het veld verdeeld in groepen die aan liturgie
doen en groepen die zeggen daar niet aan te doen. De laatsten gaan door
zoals ze gewend zijn of proberen hun vormen zoveel mogelijk uit de situatie
te laten voortvloeien. Traditie en context spelen dus niet alleen bij
rooms-katholieken een rol.
c) Verschillende richtingen Binnen de westerse kerk bestaan
niet alleen rooms‑katholieke kerkelijke liturgische tradities,
maar ook oud‑katholieke, anglicaanse, lutherse, gereformeerde,
remonstrantse, doopsgezinde, methodistische, baptistische en evangelicale.
Hoewel ze minder kerkelijk georganiseerd zijn, hebben ook de quakers
en allerlei vrije groeperingen liturgische tradities (ook als ze dit
zelf misschien niet zo noemen). De bekendste niet‑westerse traditie
is de oosters-orthodoxe traditie, die ook een aantal geledingen kent. Vanaf het begin van de twintigste
eeuw is er ook in het protestantisme een liturgische beweging actief,
die zich oriënteert op de vroegste liturgische bronnen. Daardoor gaan
de hervormde liturgie van de rooms-katholieke kerk, de anglicaanse kerk
en de oud-katholieke kerk, en de hervormde liturgie van de protestantse
kerken, sterk op elkaar lijken. Dit leidt tot overeenkomst over de vorm
in het rapport Baptism, Eucharist and Ministry van de
Wereldraad van Kerken.
[5]
Er gaan tijdens deze parallelle beweging stemmen
op om alles wat hiervan afwijkt niet als liturgie aan te merken. Sindsdien (1982) is er weer
sprake van diversificatie: het verplicht stellen van een bepaalde vorm
van liturgie wordt niet zomaar geaccepteerd in het begin van de huidige
eeuw. Als men uitgaat van een ruim
liturgiebegrip, valt daar zowel de orde van een quakerbijeenkomst (samenkomen,
in stilte bijeenzijn, uiteengaan) onder als een sobere protestantse
dienst ('preek met een versje'). Maar ook een hoogliturgische viering
met een bisschop en priesters, diakenen, acolieten, een cantor en koorzangers.
4. Eredienst
De
definitie van liturgie luidt: de ordening van de gezamenlijke omgang
met God, waarbij de gemeente handelende
'persoon' is. Dit geeft al aan waar liturgie voor bedoeld is. De
taal van de liturgie is omgangstaal, voor de omgang met God; niet in
de eerste plaats de taal van het hoofd. Mensen hebben met woorden omgang
met elkaar, maar ook met handelingen, gebaren, gestes. Zo zijn er in
de omgang met God ook gesproken en gezongen taal, beeldtaal, handelingen
en rituelen, ordening in tijd en ruimte. Betekenis wordt niet alleen
door een grammaticaal verband gegeven, maar ook door associatie en ervaring.
Soms worden alle zintuigen ingeschakeld (gezicht, smaak, reuk, tast,
gehoor). Daardoor wordt de hele mens, en niet alleen zijn verstand,
opgenomen in het verband van de eredienst.
a)
Basis Praktisch-theologisch
wordt bij de liturgie gekeken hoe de gemeente in de eredienst haar omgang
met God gestalte geeft. Elke eredienst kan voorgesteld worden als een
cirkel. Mensen komen samen en vormen een kring, met de verwachting dat
er in die kring iets betekenisvols zal plaatshebben: de
opening van het Woord en het vieren van de sacramenten. De kring die
zich sluit is niet naar boven toe gesloten, maar verwacht juist dat
er in de samenkomst van Godswege iets zal gebeuren. De overgeleverde
oecumenische orde van dienst drukt dat uit met:
- Intrede (vroeger voorbereiding genoemd) Hierin
wordt duidelijk in welk teken de samenkomst staat. Mensen spreken hun
afhankelijkheid van God uit, in het gebed van toenadering (in de oecumenische
Orde A) door de bede om toenadering of vergeving, en in het verwoorden
van de nood van zichzelf en de wereld om hen heen. Nood waar ze zelf
niet uitkomen en daarom aan God voorleggen (kyrie).
De voorbereiding wordt afgesloten met het prijzen van God, want Hij
heeft zich laten kennen als de Betrouwbare die niet vergeefs op zich
laat wachten (gloria). Er
zijn meerdere vormen van intrede
(voorbereiding), uitgebreider en minder uitgebreid. Een veel gehoord
bezwaar tegen de klassiek gereformeerde schuldbelijdenis en genadeverkondiging
(Orde B) is de ervaren individualistische inslag en de grote nadruk
op zonde. Dat is waarschijnlijk vooral een kwestie van invulling. De
oecumenische variant (Orde A) kent ook de schuldbelijdenis: in het gebed
van toenadering en de afhankelijkheid van God kan deze ook collectief
als nood van de wereld verwoord worden in het kyriegebed. Praktisch-theologisch
is er voor het goed functioneren de voorwaarde dat de vorm van intrede
(voorbereiding) moet aansluiten bij de deelnemers (anders kan deze voor
de betrokkenen niet als zodanig dienstdoen).
-
Heilige Schrift Na
de voorbereiding worden de Schriften geopend in de heilige Schrift (vroeger
dienst van het Woord genoemd)
waarin na een inleidend gebed gedeelten van de Schrift klinken (twee
lezingen: Oude Testament en Nieuwe Testament, of drie lezingen: Oude
Testament, apostellezing, evangelielezing), al of niet afgewisseld met
bijpassende gemeentezang.
Als
het Woord werkt in het midden van de gemeente dan komt er een nieuwe
beweging op gang. Vanuit de relatie met God komt de relatie met de naaste
(en de hele schepping) in het vizier. Dit
uit zich in: -
Voorbeden -
Inzameling van de gaven -
Maaltijd van de Heer In
een dienst van Schrift en Tafel wordt de beweging van God via mensen
nog extra onderstreept: Mensen worden geconfronteerd met Gods grenzeloze
gastvrijheid en mededeelzaamheid. In de tafelgemeenschap vindt de diaconie,
de dienstbaarheid aan de wereld haar diepste motivatie (nog sterker
dan in de dienst van het Woord).
-
Zegen In
de zegen worden mensen van Godswege gezegend met ‘brood voor onderweg’
de wereld weer ingestuurd.
In
de westerse liturgische traditie worden meerdere sacramenten in ere
gehouden. Een sacrament wordt omschreven als een uitwendig teken, door
God ingesteld, waarin genade wordt aangeduid en gegeven. Protestanten
erkennen slechts de twee sacramenten waarvan de evangelisten vermelden
dat Jezus Christus deze zelf heeft ingesteld: Doop en Maaltijd van de
Heer (avondmaal). De
rooms-katholieke kerk kent zeven sacramenten: doopsel, vormsel, huwelijk,
priesterwijding, boete en verzoening, ziekenzalving, eucharistieviering.
Het zijn er zeven omdat de rooms-katholieke kerk een wat ruimere definitie
hanteert: een sacrament gaat terug op het woord en leven van Jezus Christus.
Er hoeft geen sprake te zijn van een ‘letterlijke’ instelling door Jezus
Christus. Omdat de sacramenten met Jezus Christus verbonden zijn, is
het bedienen ervan voorbehouden aan zijn ‘ambtelijke vertegenwoordiger’:
de predikant, c.q. priester. De
orde voor de Maaltijd van de Heer, zoals die gewoonlijk op zondag gevierd
wordt, vindt men in Dienstboek I. De orde voor de Maaltijd van de Heer
in bijzondere omstandigheden is te vinden in Dienstboek II. De orde
voor het sacrament van de doop is eveneens te vinden in Dienstboek II.
(Zie de toelichtingen aldaar.)
Maaltijd
van de Heer Praktisch-theologisch
wordt vooral naar gemeenschappelijke vormgeving en beleving gekeken.
In
de liturgie en de reflectie erop is steeds geput uit de bijbel: voor
bewoordingen, voor de opbouw van de dienst, en voor wat er gevierd en
beleefd wordt (bijvoorbeeld Calvijn). Bijbelgedeelten die ermee verbonden
kunnen worden geven een bijbelse invulling aan de inhoud en beleving
van de maaltijd. In
de eerste plaats zijn er de bijbelgedeelten rond de instelling en het
vieren van het avondmaal met hun duiding van het gebeuren. Daarnaast
zijn er bijbelgedeelten die opgeroepen worden door de woorden bij het
avondmaal. Dit zijn niet alleen woorden van Jezus zelf, zoals in Johannes
6, maar ook woorden rond de oorsprong van het feest dat gevierd werd
bij het laatste avondmaal en woorden rond maaltijden die een verbond
bezegelden.
Hier
volgt een aantal belevingsaspecten van de Maaltijd van de Heer ontleend
aan de Schrift. Maaltijd
van de Heer als respectievelijk:
Doop De
bediening van de doop is door de eeuwen heen nauw verbonden met de viering
van de kern van het geloof, het paasfeest. In sommige perioden wordt
de doop uitsluitend in de paasnacht bediend. In de tijd van voorbereiding
op Pasen genieten de geloofsleerlingen hun laatste onderricht. De schriftlezingen
geven in deze weken de belangrijkste momenten van dit onderricht aan.
Deze tijd van voorbereiding, catechumenaat genoemd, wordt afgesloten
door de doop en de opneming in de gemeente, tijdens de viering van de
paasnacht. De traditionele lezingen tijdens de nachtwake vormen samen
als het ware een 'kort begrip' van het hele dooponderricht.
In
de vierde eeuw wordt het christendom de officiële godsdienst van het
Romeinse rijk. De kerk groeit enorm en er ontstaan problemen rond de
(kinder)doop. Omdat de doop gezien wordt als ‘magisch’ middel om de
zonden teniet te doen, stelt men deze uit tot vlak voor de dood, maar
in ieder geval tot na de woelige jeugdjaren. Later verdwijnt dit gebruik
weer. Als vrijwel iedereen uit gedoopte ouders geboren en als kind gedoopt
wordt, is er geen gelegenheid meer de zonden kort voor de dood te laten
afwassen.
5. Dagelijks gebed – getijden
a) Getijdengebed in de westerse
traditie Er is ook een traditie van
dagelijkse gebedsdiensten: in de ochtend, middag en avond, of zelfs
vaker. Deze gebedsdiensten worden ook wel getijden genoemd. Het getijdengebed
stamt uit de tempel- en synagogedienst en wordt ook thuis gepraktiseerd.
In het Oude Testament vindt men allerlei voorbeelden (Numeri 28, Psalm
55:18). De eerste christenen nemen dit gebruik over en komen in de tempel
bijeen op geregelde gebedstijden (Handelingen 2-4). Volgens geschriften uit de
eerste eeuwen wordt er in groepen drie keer per dag het Onze Vader gebeden
in het huis van de gemeente. Op deze manier worden de ochtend, middag
en avond gemarkeerd. Later worden de drie gebedsmomenten uitgebreid
tot zeven of acht keer per dag: ‘Bidt zonder ophouden’! Het is vooral
Benedictus van Nursia die dit in het klooster een vaste vorm geeft.
In veel kloosters is tegenwoordig het aantal getijden beperkt tot vijf
of zelfs minder.
De acht getijden (ook wel officie
genoemd) zijn:
·
metten
(ook wel vigilie
genoemd) rond 5 uur
·
lauden
rond 6 uur
·
priem
rond 7 uur (tegenwoordig
voor de priesters en in de meeste kloosters afgeschaft)
·
terts
rond 9 uur
·
sext
rond 12 uur
·
noon
rond 14 uur
·
vespers
rond 17 uur
·
completen
rond 20 uur
De getijden worden ingedeeld
in grote en kleine getijden. De metten, lauden en vespers vormen de
grote getijden. De priem, de terts, de sext en de noon zijn de kleine
getijden. Ook de completen horen bij de kleine getijden. In het kloosterlijk officie
worden de honderdvijftig psalmen uit de Bijbel gebeden, verspreid over
de week. Dit gebeurt niet in berijmde vorm, zoals bij de protestanten,
maar op reciteertoon. In sommige kloosters worden elke week alle honderdvijftig
psalmen gebeden, in andere verspreid over twee weken. In de anglicaanse
kerk worden ze sinds het Book
of Common Prayer over een maand verspreid gebeden. Alle getijden hebben een lezing
uit de Bijbel en smeekgebeden. De calvinistische reformatie
schaft de kloosterlijke getijden af en verschuift deze praktijk in afgeslankte
vorm naar de huiselijke kring. Daar wordt voortaan bij de maaltijden
uit de Bijbel gelezen en gebeden. De muziek van de kloosterlijke
getijden is traditioneel het gregoriaans. Waar Nederlands wordt gezongen
is nieuwe muziek gecomponeerd die vaak sterk aan het gregoriaans doet
denken. In Nederland wordt de psalmvertaling van Ida Gerhardt en Marie
van der Zeyde in de kloosters het meest gebruikt. In het Abdijboek (zie
literatuurlijst) zijn Nederlandstalige zangteksten met bijbehorende
melodieën geschreven door verschillende monniken en zusters. Het koorgebed van priesters
heet het breviergebed. Het boek waaruit priesters de getijden bidden
wordt brevier genoemd. Het middeleeuwse getijdenboek was bestemd voor
de persoonlijke devotie van leken.
b)
Getijdengebed in de protestantse kerk In het nieuwe Dienstboek is
een speciaal deel gewijd aan de getijden: Dienstboek 1, vanaf pagina
951: Het dagelijks gebed. Getijden en huisdiensten.
[6]
Er zijn orden voor gemeenschappelijk en voor persoonlijk
gebruik (vanaf pagina 978). Het materiaal voor persoonlijke devotie
is gedeeltelijk gerelateerd aan gemeenschappelijke eredienst, zoals
de orden voor persoonlijk gebed en de gebeden ter voorbereiding op de
eredienst (pagina 762 en volgende). Er zijn ook ‘Oefeningen voor inkeer
en verstilling’ (vanaf pagina 1145).
6. Kerkelijk
jaar
De basisbeweging van het kerkelijk
jaar is het gezamenlijk meebeleven en vieren van de heils-geschiedenis
die zich in Jezus Christus heeft voltrokken:
-
de verwachting
van zijn geboorte (advent)
-
de viering
van zijn komst op aarde (Kerst)
-
Zijn optreden
(epifanieëntijd)
-
het toeleven
naar de grote dagen rond Pasen (veertigdagen- of lijdenstijd)
-
het vieren
van de drie heilige dagen van lijden, sterven en opstanding
-
het vieren
van de opstanding, vijftig dagen lang in de paastijd
-
veertig dagen
na Pasen: de hemelvaart
-
vijftig dagen
na Pasen: de uitstorting van de heilige Geest (Pinksteren). De tijd tussen Pinksteren en
advent heeft een minder duidelijke invulling.
[7]
In de niet-protestantse tradities
is deze jaarcyclus aangevuld met feesten rond sacrament en heiligen
(het liturgisch jaar). Het leesrooster geeft de basisbeweging van het
kerkelijk jaar gestalte. In de westerse traditie is dat het oude klassieke
oecumenische leesrooster dat elk jaar opnieuw gebruikt wordt. In het
Dienstboek treffen we dit aan als het evangelisch-luthers dienstboek.
Na het Tweede Vaticaans Concilie
neemt de rooms-katholieke kerk – om meer verschillende bijbel-gedeelten
in de eredienst te gebruiken – een driejarig rooster in gebruik. De
oecumene neemt later het hiervan afgeleide Common Lectionary als driejarige richtlijn voor de lezingen aan. Het
gemeen-schappelijke leesrooster uit het Dienstboek is hiervan de versie
van de Protestantse Kerk in Nederland. Het Dienstboek geeft ook alternatieve
roosters, bijvoorbeeld om in de protestantse traditie de Bijbel van
begin tot eind door te lezen. Hierbij wordt niet uitgegaan van het kerkelijk
jaar.
[8]
7. Liturgiek
Liturgie kun je op verschillende
manieren bestuderen. Vaak worden bepaalde aspecten onder de loep genomen.
Je kunt vanuit een bepaald uitgangspunt naar liturgische verschijnselen
kijken. Hier kijken we naar de liturgie met praktisch-theologische ogen:
de liturgie als het handelen van de christelijke gemeente in de gemeenschappelijke
omgang met God.
a) Aandachtspunten Bij de praktisch-theologische
bestudering van de liturgie kunnen verschillende aspecten de aandacht
krijgen:
-
Ordening Hoe is de omgang van de gemeente
met God geordend in een dienst? Hoe zijn de kerkelijke feesten in het
jaar geordend en waarom?
-
Achtergrond Welke theologie zit er achter
een bepaalde vorm van eredienst? Is deze theologie orthodox of vrijzinnig,
of ergens daar tussenin? Is het een vierende of een lerende dienst?
Zijn de sacramenten sacramenteel of symbolisch? Hoe verhoudt zich een
vorm van eredienst met de Joodse tempeldienst en met de dienst in de
synagoge? Wat is de ontwikkeling van de eredienst in de verschillende
tradities? In de praktisch-theologische benadering is dit alleen relevant
voor zover het belangrijk is voor het functioneren ervan in de omgang
van de gemeente met God.
-
Inhoud qua vorm Welke menselijke mogelijkheden
worden ingeschakeld: verstand, zintuigen, motoriek, verlangen, wil?
§
Bij het inschakelen
van menselijke mogelijkheden op niet‑rationeel niveau spelen een
rol: betekenisgeving in ordening, ritueel, gebaar, zang / instrumentale
muziek, tekst, kleur en kleed, ruimte, aankleding. Hoe spelen die een
rol in de omgang van de gemeente met God?
§
Bij het activeren
van menselijke mogelijkheden wordt gebruikgemaakt van rolverdeling:
ambten, diensten, functies: Wie doet wat? Hoe wordt dit alles dienstbaar
gemaakt aan de omgang van de gemeente met God?
§
Inhoud qua spanningsboog
(spanning – ontspanning): Hoe is de volgorde en de verhouding van de
onderdelen in de verschillende vormen van eredienst? Is er een hoogtepunt?
Is dit dienstbaar aan de omgang van de gemeente met God?
-
Soorten eredienst Hoe en met het oog waarop handelt
de christelijke gemeente? Wat zijn de kenmerken en waarom? Er is niet
alleen de reguliere zondagse eredienst (de hoofddienst) maar er zijn
ook bijzondere vieringen (niet alleen op zondag). Denk aan doop, kinderzegen,
huwelijk, levensverbintenissen, rouw, gedachtenis, getijden. Daarnaast
zijn er verwante persoonlijke vormen van gebed: brevier, stille tijd,
meditatie (beeldmeditatie, tekstgebonden meditatie, contemplatie), rozenkrans,
enzovoorts. Zorgt de verscheidenheid aan eredienst voor een goede, diepgaande
omgang van de gemeente met God?
b) Waardevrijheid Hoe de eredienst bestudeerd
wordt is afhankelijk van de vragen die je stelt en de vooroordelen waarmee
liturgie benaderd wordt. Het is dan ook van belang oog te hebben voor
de vooroordelen. In de wetenschap is het de laatste jaren gebruikelijk
deze voorvragen te verantwoorden om tot een maximale objectiviteit te
komen. In de praktisch-theologische benadering is het belangrijkste
uitgangspunt dat de gemeente handelt in de liturgie. Dat sluit allerlei
andere vooroordelen niet uit. Zo heeft dit studiemateriaal een protestants
vooroordeel: het levert een praktisch-theologische oriëntatie op liturgie
uitgaande van de beide Dienstboeken van de Protestantse Kerk in Nederland
(zie literatuurlijst).
8. Dienstboek
Tijdens het eenwordingsproces
van de Protestantse Kerk in Nederland werden een nieuwe kerkorde en
een nieuw dienstboek voorbereid. Dit Dienstboek kwam in delen uit: 1. Liturgie in dagen van rouw.
2. Bevestiging van ambtsdragers. 3. Doop en belijdenis. 4 en 5. Schrift – Maaltijd
– Gebed. Zondag, feest‑ en gedenkdagen. Het dagelijks gebed: getijden
en Huisdiensten. De eerste drie delen zijn herzien
in 2004 en uitgebreid uitgegeven als Dienstboek – een proeve Deel II (Leven – Zegen – Gemeenschap). Het
in 1998 uitgekomen deel is in feite Deel I geworden.
a) Deel I Algemeen Deel I behandelt de zondag
en de feest‑ en gedenkdagen. Voor een uitgebreide toelichting:
zie pagina 847-950 en volgende. Voor de orde, de structuur van de dienst:
zie pagina 151 en volgende. Er zijn vier orden: Dienst van Schrift en
Tafel, Schriftdienst, Leerdienst, Samenkomst van de huisgemeente (indexering
op de rand van de pagina door grijs vlak met Romeinse cijfers). Bij de orden komen we twee
vormen tegen: A. De orde volgens de oecumenische
traditie (steekwoorden: kyrie, gloria, vierende avondmaalsliturgie conform
de oecumenische consensus van Lima). B. De orde volgens de klassiek
gereformeerde traditie (steekwoorden: schuldbelijdenis, genadeverkondiging,
wet als regel der dankbaarheid, didactisch avondmaalsformulier).
Alternatieven en varianten In het tweedelig Dienstboek
van de Protestantse Kerk in Nederland is materiaal te vinden uit meer-dere
theologische tradities, die ook een verschillende omgang met de liturgie
kennen. Met name genoemd worden de klassiek gereformeerde traditie en
de oecumenisch‑katholieke traditie. Daarnaast zijn er alternatieven
en varianten. Voor elke zondag is een aantal
wisselende elementen opgenomen in de afdeling Tijdeigen (Tot Pasen vóór de orden, na Pasen na de orden: deze indeling
is gekozen opdat het boek goed blijft openliggen bij de orden).
Wisselende elementen:
·
introďtus:
(gezongen) begintekst (lutherse traditie)
·
gebed voor
de lezingen (zondagsgebed)
·
lezingen uit
het leesrooster (luthers of gezamenlijk) en tussenzang (psalm)
·
gebed over
de gaven (lutherse traditie)
·
kort slotgebed
aan het eind van de dienst van Schrift en Tafel
Liturgische gezangen
In de orden zelf wordt de mogelijkheid
gegeven om gedeelten van de eredienst te zingen in plaats van te spreken.
Het gele middengedeelte bevat een extra verzameling liturgische gezangen
met gevarieerde toonzetting: van ‘gregorianiserend’ tot toonzettingen
uit Taizé en Iona en ander, niet alleen klassiek idioom.
b) Deel II Het tweede deel van het Dienstboek
betreft de liturgie voor bijzondere gelegenheden: doop en belijdenis;
de Maaltijd van de Heer in bijzondere omstandigheden; bevestiging van
ambtsdragers; inleiding in een bediening; bediening van de verzoening;
zegeningen; liefde en trouw; uitvaart en rouw. Het boek heeft een goede
inhoudsopgave en het materiaal is makkelijk te vinden.
c) Gebruik Doordat de indeling van een
missaal gekozen is, en omdat de boeken voor de zondagse eredienst en
voor de getijden (met alle toelichtingen) samengevoegd zijn, kan het
voor mensen moeilijk zijn in het Dienstboek de weg in te vinden. Wie
de moeite neemt er in thuis te raken, vindt een enorme schat aan liturgisch
materiaal, waar men in andere kerken jaloers op blijkt te zijn. Het
sterke punt is de duidelijke structuur. Voor de bewoordingen worden
veel varianten aangeboden (passend bij het karakter van een brede kerk),
van traditioneel tot modern en van orthodox tot vrijzinnig.
Bij de aanbieding in 1998 werd
gezegd dat het Dienstboek niet bedoeld was om zich slaafs aan te onderwerpen,
maar om zich er door te laten uitdagen in de eredienst geen materiaal
van mindere kwaliteit en doordenking te gebruiken. Hierbij is de voorganger
(voorbereidingsgroep) een actieve rol toegedacht. Ook de liturgische gezangen
dreigen door hun ordening ten onrechte niet gebruikt te worden. De ordinaria
die aan het begin staan, zijn in het bijzonder bedoeld voor gemeenten
die al gewend zijn aan muzikale vormgeving van de onderdelen. Ze krijgen
in de ordinaria variatie aangeboden. Gemeenten die met die muzikale
vormgeving beginnen vinden vooral verderop bekende toonzettingen, en
ook toegankelijke vormen, bijvoorbeeld in de gezangen uit Taizé en Iona.
Het aangeboden materiaal opent ook de ogen voor het liturgisch gebruik
van ander muzikaal materiaal.
Dienstboek II daagt gemeenten
uit flexibel te zijn in het toepassen van kerkelijke gebruiken in pastorale
situaties. Ook minder gebruikelijke vormen, zoals zegeningen, worden
aangeboden om God en het leven van mensen op elkaar te betrekken. Het
nieuwe Dienstboek inspireert kerkelijke gemeenten vormen te gebruiken
die het leven van mensen in het licht van de Aanwezigheid van de Allerhoogste
perspectief geven. Literatuur
Marcel Barnard en Niek Schuman
(red.), Nieuwe wegen in de liturgie.
De weg van de liturgie – een vervolg, Meinema, Zoetermeer 2002 J.P. Boendermaker, De eerste dag vieren. Liturgie voor gemeenteleden,
werken met Dienstboek, een proeve, Boekencentrum, Zoetermeer 1999 Paula van Cuilenburg (red.),
Mystiek om te zingen, Boekencentrum, Zoetermeer
2006 Dienstboek. Een proeve. Schrift – Maaltijd – Gebed, Boekencentrum, Zoetermeer
1998 Dienstboek. Een proeve. Deel II. Leven – Zegen – Gemeenschap, Boekencentrum, Zoetermeer
2004 Eredienstvaardig, tweemaandelijks tijdschrift voor liturgie en kerkmuziek,
Boekencentrum, Zoetermeer Henk Jongerius, Naar woorden zoeken. Gebeden, liederen en voorbeden.
Gooi en Sticht, Hilversum 1981 Jan de Jongh, Rond de langste nacht. Liturgie maken in de
herfst en winter. Een werk- en tekstboek, Meinema, Zoetermeer 1996 Jan de Jongh, De honderd dagen rond Pasen. Liturgie maken
in de tijd van Aswoensdag tot Pinksteren. Een werk- en tekstboek, Meinema, Zoetermeer 1997, 2e druk Jan de Jongh, Zomerstilte. Liturgie maken tussen Pinksteren
en herfst. Een werk- en tekstboek, Meinema, Zoetermeer 1998 Jan de Jongh, Fragmenten en bouwstenen. Liturgie maken. Een
tekst- en werkboek, Meinema, Zoetermeer 2005 G.F.H. Kelling, Rond vasten en feesten, Profiel van Advent
en Kerst, van Veertigdagen en paastijd, Narratio, Gorinchem 1992 G.F.H. Kelling, Valt er nog wat te vieren, Liturgie en de sacramenten
als grondpatroon, Narratio, Gorinchem 1992 G. van der Leeuw, Liturgiek, Callenbach, Nijkerk 1946, 2e
druk G. van der Leeuw, Wegen en grenzen. Een studie over de verhouding
van religie en kunst, Paris, Amsterdam 1955 (3e druk,
herzien door E. L. Smelik) Marius van Leeuwen, Van feest naar feest. Over de christelijke
feestdagen – hun geschiedenis en betekenis, Balans, z.p., 2004 Paul Oskamp en Niek Schuman
(red.), De weg van de liturgie.
Tradities, achtergronden, praktijk, Meinema, Zoetermeer 1998 H.A.J. Wegman, Riten en mythen. Liturgie in de geschiedenis
van het christendom, Kok, Kampen 1991 Vieren, kwartaaltijdschrift voor ‘wie werkt aan liturgie’, Abdij
van Berne, Heeswijk Werkboekjes voor de eredienst (meerdere delen), Boekencentrum, Zoetermeer Liedbundels 24
Kerkliederen voor koor en gemeente rond woord en sacrament Henk
Jongerius, Gooi en Sticht, Hilversum 1975 Abdijboek, losbladige serie boeken met
Nederlandstalige gezangen Alles
wordt nieuw. Verzamelbundel
met begeleiding van piano of orgel, melodie-instrumenten en aanwijzingen
voor gitaarbegeleiding Eva’s
lied. 99 liederen door vrouwen Evangelische
Liedbundel Geroepen
om te zingen Gezangen
voor Liturgie Het
boek der Psalmen uit het Hebreeuws vertaald Het
lied op onze lippen. Het complete liedoeuvre van Thomas Naastepad met
melodieën Hoop
van alle volken. Zingen met partnerkerken Liedboek
voor de Lerken
Met
andere woorden. Klein liedboek voor kinderen Tegen
het donker.
100 liederen om samen te zingen met eenstemmige muzieknotatie. Tussentijds.
Aanvullend liedboek bij het Liedboek voor de Kerken Zingen
om te vieren.
52 liederen voor school en kerk Zingend
Geloven, Bijdragen tot de ontwikkeling van het nieuwe kerklied, deel 1 t/m 8 Zingende Gezegend Websites Bijlage
1: Verscheidenheid aan bouwstenen van de liturgie
Gesproken taal In
de liturgie wordt taal niet in de eerste plaats gebruikt om informatie
over te brengen. In de omgang met God in loven en bidden worden expressieve
vormen van taalgebruik benut die (ook) bedoeld zijn om het contact met
God te onderhouden. Vaak wordt taal daarbij esthetisch of conventioneel
geordend (vaste teksten, formuliergebeden, enzovoorts). Protestantse
eredienst met zijn traditionele didactische inslag gebruikt wel meer
informatieve taal, maar ten dienste van de omgang met God.
Een heilige taal of heilig taalgebruik
Allerlei
geloofsgemeenschappen gebruiken niet alleen een heilige tekst (bijvoorbeeld
de Bijbel), maar hebben die ook in een heilige taal (Hebreeuws, Latijn,
Sanskriet, Arabisch) die niet de eigen taal is. Daarnaast is er vaak
archaďsch liturgie-eigen taalgebruik. Dat hoort bij de omgang met God.
Het heeft de neiging spontaan te ontstaan. Zo krijgt na de invoering
van de volkstaal bij de reformatie,
de na enige generaties ouderwets geworden taal van de bijbelvertaling
een ‘niet-alledaagse’ gehalte.
Metaforisch taalgebruik Bijbelverhalen
hebben vaak een historische verwijzing. Toch functioneren ze in de omgang
met God als verhalen waarmee men zich in het geloof kan identificeren.
Denk bijvoorbeeld aan de aartsvaderverhalen. Gelijkenissen beschrijven
geen concrete situaties, maar situaties die als voorbeeld kunnen dienen.
Enzovoorts. Het taalgebruik bij de vaste onderdelen van de liturgie
bestaat voor een groot deel uit bijbelteksten, waardoor deze ook metaforisch
gaan werken. De
betekenisgeving kan bedreigd worden door slijtage van oude vormen. Veel
mensen voelen een zekere spanning tussen traditioneel (bekend) en vernieuwend
(communicerend); tussen belegen en beproefd (versteend) en origineel
(met prikkelende zeggings-kracht). Gebeden
bestonden vaak uit gereciteerde psalmteksten en bijbeltekstcollages.
De gebruikelijke liturgische gebeden krijgen gaandeweg een vaste vorm
en worden formuliergebeden. In een periode waarin ‘nieuw’ maatgevend
is, wordt de zeggingskracht van traditionele teksten vaak niet meer
herkend.
Geordende tijd Tijd
wordt in de liturgie vaak betekenisvol gebruikt. Een jaar wordt geordend
door feesten. Het Jodendom kent al een geleding van het jaar door de
oogstfeesten, die in het Oude Testament voor-zien worden van een religieuze
symboliek. Het christendom neemt veel van dit erfgoed mee en ordent
het jaar meestal rond dezelfde feesten, maar dan ingevuld vanuit Jezus
Christus: geboorte, leven, lijden, sterven, opstaan, ten hemel gaan
en uitstorten van zijn Geest. De omgang met God krijgt zo afwisseling
en volgt het patroon van de heilsgeschiedenis.
De
tijd van samenkomen
-
Wekelijks op
de zondagen (eerst op de vooravond voor de maaltijd en op de ochtend
voor gebeden/lezingen/liederen/'preek'. Al voor het jaar 150 na Christus
wordt dit beperkt tot een samenkomst op de ochtend.
[9]
-
Feestdagen:
zie kerkelijk jaar.
-
Getijden (vaste
vorm ontvangen van Benedictus, 600 na Christus).
Geordende plaats In
het Oude Testament vinden we heiligdommen en heilige plaatsen, die herinneren
aan een moment van directe omgang met God. Daar wordt die herinnering
aan die omgang levend gehouden en God gebeden om die omgang ook nu te
doen plaatshebben (anamnetisch gebruik). De
tabernakel en de tempel zijn veelzeggende plaatsen. De ark van het verbond
en de rijke aankleding van het gebouw vertellen over God. De synagoge
kent een veel soberder aankleding dan de tempel. Daar spreekt de ceremoniële
lezing uit de Tora‑rol (te midden van tenminste tien gelovigen)
meer via taal en ritueel. In
de vroege gemeente wordt een huis als plaats van samenkomst gebruikt.
De samenkomst van twee of drie in Christus' naam spreekt al de aanwezigheid
van God. Als de kerk instituut wordt, ontstaat door de inrichting en
aankleding van de ruimte een (beeld)taal die spreekt van de betrokken-heid
op God. Om een plaats te vinden waar de hemel en de aarde samenkomen,
gebruikt men gangbare heidense manieren, zoals de plaats waar een span
ossen zich neerlegt voor de nacht.
Aankleding en inrichting van het gebouw
Gaandeweg
komt er in het gebouw meer symboliek: in de opstelling van het meubilair,
de verbeelding op wanden en plafonds (de bijbel voor de armen/analfabeten),
de beelden in kapellen en nissen, de afbeeldingen (zoals ‘het laatste
oordeel’) in de portalen, gebrandschilderd glas (met uitbeelding van
bijbelse taferelen). In
de lutherse reformatie blijft de inrichting en aankleding van het kerkgebouw
ongemoeid, maar de reformatie in de lijn van Calvijn en Zwingli schaft
alle verbeelding af. Men probeert zich te beperken tot het Woord. Wie
een blik in een na‑reformatorische kerk werpt, ontdekt toch veel
betekenisvolle elementen die niet altijd even religieus zijn, zoals
de herenbanken en stadswapens.
Handeling en beweging In
het Oude Testament kan beweging een symbool zijn: in het opgaan naar
Jeruzalem, in omme-gangen (Jericho), in het staan of knielen bij het
bidden of onderdanigheid betuigen, in het dansen van vreugde, enzovoorts.
De christelijke kerken hebben veel bijbelse vormen gestileerd en geritualiseerd.
De reformatie benadrukt dat taalgebruik en symboolhandeling samengaan,
zoals bij de doop of de bevestiging van een ambtsdrager. Wat er niet
bij past, wordt rigoureus weggesnoeid. Hoewel niet bedoeld, neemt in
de loop der tijd de vergeestelijking van de liturgie toe.
Drama (uitspelen) Riten
in de eredienst waarin meerdere personen een rol vervullen, doen denken
aan een toneel-uitvoering met verschillende rollen. Naast dit rollenspel
wordt de hoofdlezing bij bijzondere gelegenheden ook wel uitgespeeld.
In de middeleeuwen wordt de evangelielezing op hoogtijdagen op een zangtoon
gereciteerd čn uitgespeeld. De traditie brengt paasspelen voort, zoals
het Egmonds paasspel.
[10]
Wildgroei
van kerkelijk toneel leidt tot verbanning uit de kerk en tot de ontwikkeling
van mirakel- en mysteriespelen. Soms vormen de spelen een bijbelse cyclus
en worden ze op wagens opgevoerd (vergelijk de moderne wagens in een
carnavalsoptocht). De verschillende gilden zijn verantwoordelijk voor
de bijbelverhalen die het meest bij hun gilde passen. Een moderne ontwikkeling
vormen leken- en passiespelen. Naast
de historisch gegroeide dramatische vormen wordt tegenwoordig op andere
manieren gebruikgemaakt van dramatische vormen in de eredienst, of wordt
het dramatische zelfs gethematiseerd in een ‘theaterdienst’.
Zintuiglijk waarneembare vormen Om
mensen te helpen zich op God te richten, zijn er in het Oude Testament
al zichtbare en ruikbare vormen in de eredienst, zoals het beweegoffer
en het wierookoffer als ondersteuning van het gebed. De christelijke
traditie eigent zich deze vormen toe en breidt het repertoire uit (veelal
voortbordurend op bijbelteksten, zoals bij het gebruik van de wijwaterkwast).
Verder
wordt de liturgie vormgegeven door achtereenvolgens afbeeldingen op
wanden, meubilair (altaar, preekstoel), schilderijen en driedimensionaal,
zoals in beelden.
Kleur
en Kleed Antependia
(kleden die voor een lezenaar hangen) en stola's (liturgische sjaals)
hebben in de westerse traditie kleuren die de tijd van het kerkelijk
jaar symboliseren (groen = feestloze periode, paars = voorbereidingstijd
voor feest, roze = middelste zondag van voorbereidingstijd, vooruitgrijpend
op het feest, rood = heilige Geest of martelaar en wit = feest). De
kleuren van iconen hebben binnen de iconografische traditie ervan een
afgesproken betekenis. Iconen worden in de Oosters-orthodoxe traditie
gebruikt als ‘doorkijk naar de eeuwigheid’.
Gebruik
van vuur en kaars(licht) In
de westerse traditie is de paaskaars de vorm geworden voor het Licht
van Christus. Bijlichting door middel van grote kaarsen bij het lezen
van het evangelie geeft uitdrukking aan de uitstraling van het evangelie.
Verlichting op het altaar heeft een dergelijke functie. Het omgeven
van een lijkkist door kaarsen symboliseert het opgenomen worden in de
lichtsfeer van Christus. Al deze symboliek wordt bij de reformatie gesnoeid
om het Woord tot volle bloei te laten komen.
Betekenisvolle muzikale elementen (ondersteuning van tekst of
duiding van het moment in de liturgie). Het
Jodendom kent verschillende reciteertonen voor verschillende delen van
de heilige Schrift. De westerse christelijke traditie kent op hoogtijdagen
de gecantileerde evangelielezing. Dit reciteren van het evangelie op
een zangtoon (evangeliecantilatie) wordt gaandeweg nog betekenisvoller
in de passionen (zoals de Johannes Passion van J.S. Bach). In
de calvinistische reformatie streeft men naar versobering en de emancipatie
van het 'volk'. De rijk versierde zang van koor en voorgangers wordt
afgeschaft en overgenomen door voornamelijk strofische zang door de
gemeente (Geneefse psalmen en de lutherse gezangen). In
liederen voor de eredienst is door de toonzetting vaak symboliserend
met de inhoud omgegaan. Standaardteksten in de eredienst die vragen
om muzikale symbolisatie, zoals de onderdelen van de mis (kyrie, gloria, sanctus, benedictus, Agnus Dei) en de cantica uit
de getijden (benedictus, magnificat,
nunc dimittis), zijn getoonzet
door talloze componisten. Verder, in mindere mate, andere hymnische
bijbelgedeelten, zoals de lofliederen van Mozes, Mirjam en Hanna en
de Christushymne (Filippenzen 2).
Bouwstenen van de liturgie en kwaliteit In
de discussie tussen verschillende richtingen duikt het woord kwaliteit
vaak op. Gebrek aan kwaliteit wordt wel gekenmerkt als platvloersheid,
gebruik van gemeenplaatsen, het geven waar de menigte om vraagt. Zo
komt men niet boven dat menselijk niveau uit. Om het eigen gelijk te
bewijzen wordt vaak opgemerkt dat alleen het beste goed genoeg is voor
God. De
vraag is: Wat is kwaliteit voor God? Cultureel het meest hoogstaande?
Het beste dat de betrokken groep te bieden heeft? Als we ervan uitgaan
dat liturgie een taal is die het mensen mogelijk maakt hun gezamenlijke
omgang met God vorm te geven, krijgen we meer zicht op het soort kwaliteit
dat nodig is. De taal van de eredienst moet de kwaliteit hebben dat
deze gemeenteleden in staat stelt met heel hun menselijkheid de omgang
met God gezamenlijk geordend vorm te geven. Hierbij moeten we de eigenschappen
van de gemeente niet uit het oog verliezen. Een culturele elite in een
villadorp zal niet met hetzelfde eredienstgereedschap uit de voeten
kunnen als een gemeente bestaande uit industriearbeiders en hun gezinnen.
Het
Engelse rapport In Tune with Heaven
beveelt aan om, lettende op de doelgroep, verschillende genres muziek
te gebruiken: klassieke eredienst genre, klassieke muziek, populaire
muziek, wereldmuziek, etcetera. Binnen die genres moeten dan wel de
gangbare kwaliteitscriteria in acht genomen worden.
Bijlage 2: Verklarende woordenlijst
[1]
N.A. Schuman,
Uitbeelding van verbeelding,
in: Rondom het Woord, 40, nr. 2, p. 8
[2]
Naar het
slotwoord van de eucharistieviering: Ite,
missa est - ‘Gaat, het is gedaan!’
[3]
Canon:
vaste regel volgens welke het misoffer opgedragen moet worden; tijdens
het uitspreken van de instellingswoorden uit Matteüs 26 wordt de verandering
van brood en wijn geacht plaats te vinden. Dit wordt consecratie genoemd.
[4]
Vergelijk
H.A.J. Wegman, Riten en mythen.
Liturgie in de geschiedenis van het christendom, Kok, Kampen 1991,
p. 10-11
[5]
Ook bekend
als het Limarapport, 1982
[6]
Zie ook:
de leeswijzer, p. 954-960 en de uitgangspunten
en toelichting, p. 1151
e.v. in het Dienstboek, deel I
[7]
Zie ook
de toelichting in het Dienstboek, deel I: het liturgisch jaar, p.
906 e.v.
[8]
Zie ook de toelichting in het
Dienstboek, deel I: leesroosters, p. 901 e.v. en de Overzichten, p.
1187 e.v.
[9]
Sommige christenen: op sabbat
(Klein‑Azië vijfde eeuw; zevendedags adventisten)
[10]
Dit werd
onder meer in de Adelbert Abdij te Egmond-Binnen in de jaren negentig
van de twintigste eeuw opnieuw binnen de eredienst uitgevoerd. |