ENIGE KANTTEKENINGEN BIJ DE DOOP
De bediening van de doop is door de eeuwen heen nauw verbonden
met de viering van de kern van het geloof in het Paasfeest.
In sommige perioden werd de doop zelfs uitsluitend in de paasnacht
bediend. In de tijd van voorbereiding op Pasen genoten de
geloofsleerlingen hun laatste onderricht. De schriftlezingen
gaven in deze weken de belangrijkste momenten aan van dit
onderricht. Deze tijd van voorbereiding, catechumenaat genoemd,
werd afgesloten door de doop en de opneming in de gemeente
tijdens de viering van de paasnacht. De traditionele lezingen
tijdens de nachtwake vormen tezamen als het ware een 'kort
begrip' van heel het dooponderricht.
In de loop van de eeuwen was de kerstening zover gevorderd
dat het accent verlegd werd naar de doop van pasgeboren kinderen.
De weg die de geloofsleerlingen gezamenlijk gingen ter voorbereiding
van hun doop, raakte geheel op de achtergrond. Daarmee verviel
het catechumenaat en werd de directe verbinding met het paasfeest
van de gemeente geleidelijk verbroken.
Kinderdoop wordt in de bijbel niet met name genoemd. Wel wordt
gesteld dat mensen 'met hun gehele huis' gedoopt werden en
dat het heil ook voor hun kinderen is (Hand. 2:38 v.; Hand.
16: 15,33; Hand. 18:8). Ook in een van de jongste geschriften
van het Nieuwe Testament, de brief van Paulus aan de Corinthiërs
(1 Cor. 1:16) wordt gezinspeeld op de kinderdoop.
Als dit alle bewijs voor de kinderdoop was, dan was het mager.
Er zijn echter in vroege buitenbijbelse geschriften (en grafschriften)
ook allerlei vermeldingen van kinderdoop. Deze blijkt vanaf
het begin regel geweest te zijn. Over speciale gevallen werd
uitgebreid gediscussieerd, bijvoorbeeld of ongeboren kinderen
als hun moeder gedoopt werd als gedoopt beschouwd moesten
worden of zelf na geboorte gedoopt moesten worden.
Alleen in bepaalde aan de Essenen verwante christelijke kringen
die zich naar het oosten uitbreidden, werd het ascetische
ideaal van ongehuwd als algemene regel gezien en werd van
nieuwe leden geëist dat ze de jaren des onderscheids
bereikt moesten hebben.
In de vierde eeuw, toen het Christendom de officiële
Godsdienst van het romeinse rijk werd en de kerk enorm groeide,
ontstonden er problemen rond de (kinder)doop. Omdat de doop
gezien werd als een magisch middel om de zonden teniet te
doen stelde men de doop uit tot vlak voor zijn of haar dood,
maar tenminste tot na de woelige jaren van de jeugd. Deze
misstand verdween weer, en doordat daarna vrijwel iedereen
uit gedoopte ouders werd geboren werden er weinig volwassenen
meer gedoopt, en bijna alleen meer kinderen.
Wie uitgebreid kennis wil nemen van het materiaal rond de
kinderdoop kan lezen: J. Jeremias: Die Kindertaufe in den
ersten vier Jahrhunderten (Göttingen 1958) of een vertaling
ervan (bijv. Infant Baptism in the First Four Centuries, London
1960).
In nieuwe doopliturgieën heeft men zich geöriënteerd
op vroege doopliturgieën die zijn overgeleverd. Omdat
de symboliek van de doop spreekt van het ondergaan in het
water zoals Christus onderging in de dood, en met hem weer
verrijzen, wordt de doop als een wezenlijk onderdeel van de
paasnachtviering gezien. Net als in elke doopviering begint
de doopviering met een gedachtenis aan de eigen doop van alle
aanwezige gelovigen. Hierdoor wordt de viering van Christus
doortocht verbonden met het eigen geloofsleven van de gelovigen.
Als er geen dopeling is, is er in de paasnachtviering daarom
toch een doopgedachtenis.
De symboliek van het water is niet alleen beperkt tot de ondergang
in, en verrijzenis uit het water, maar kan ook opgevat worden
als de afwassing van de (erf)zonde. Daarnaast werd, vooral
in de doop door overgieting van het hoofd het teken op het
voorhoofd herkend dat als merkteken van het toebehoren aan
God geldt en op meerdere plaatsen in de bijbel naar voren
komt. In de persoonlijke beleving kan een van deze aspecten
overheersen.
Klik hier voor het oude doopformulier
Klik hier voor het nieuwe doopformulier
|