NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
  Kerkelijk Jaar
Hoofddienst   Getijden   Devotie   Uitingsvormen  

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis




SCHILDERKUNST VAN DE BAROK
De schilderkunsi is wel het best in staat de gevoelens en gedachten van de mens van de barok te vertolken. Vrijer dan de zoveel meer aan materiaal en techniek gebonden bouw- en beeldhouwkunst kan deze de innerlijke spanningen en de uitbundige fantasieen daarvan weerspiegelen. Veel spontaner, heviger en beweeglijker dan met vormen kan men een sfeer vastleggen met licht- en kleurvlekken. Beter dan in een beeld of gebouw kan het verlangen naar een onbegrensde en grootse ruimte in een landschap of zeegezicht door de schilder worden vastgelegd. De zin voor het karakteristieke en bijzondere leidt als vanzelf tot uitbreiding der onderwerpen met bet groepsportret, het stilleven, het interieur, de genreschildering enz. Streefden beeldhouwer en architect al naar schilderachtige effecten, de schilder laat het plastische geheel voor het picturale in de steek. De volledige beheersing van de menselijke figuur, van de perspectief enz. stelt hem in staat zijn fantasie en gevoel zonder hinderlijke inmenging van het verstand vrij te volgen. Hij is niet meer in de eerste plaats decorateur of illustrator, hij versiert of vertelt nog wel, maar tracht reeds zijn eigen beleving te vertolken.
Het belangrijkste element van de barokschilder is het licht. En de voorwaarde daarvan, het donker. De voorliefde voor bet sterke licht-donkereffect, het clairobscur, doet de schilder dikwijls naar de etsnaald grijpen. Het licht beheerst de hele compositie. Alle andere elementen, zelfs de kleur, blijven daaraan ondergeschikt. Het concentreert de aandacht op de belangrijke punten en voorkomt dat deze door een gelijkmatige verdeling minder intens zal worden. Ter versterking van de totaal-indruk komen er ook niet meer verschillende motieven op een doek voor, maar bouwt men alles om een punt op. Een dynamische asymmetric komt in de plaats van de statische, symmetrische groeperingen van de renaissance. De handeling speelt zich ook niet meer frontaal, op een aan het doek evenwijdig vlak af, maar in een schuin
erachter, diagonaal liggende ruimte. Deze ruimte wordt vaak door een reoussoir, een stevig motief op de voorgrond, nog duidelijker voelbaar gemaakt.
De 18de eeuw, de eeuw van het rococo, bracht een verfijning. De schilderijtjes worden kleiner, luchtiger en gracieuzer. De toon wint nog aan waarde en de verlangde zachte kleuren leiden tot een veelvuldig gebruik van pastel.

Italie. In Italie waren het reeds Michelangelo en Correggio, die de barok voorbereidden. De Venetianen Tintoretto en Veronese gaven echter de grote stoot.
JACORO TINTORETTO (1518-1594) schilderde omstreeks 1570 in de S. Giorgio Maggiore een Laatste Avondmaal, dat reeds de gehele compositie, de dramatische spanning en het sterke licht-donker van de barok heeft. Alleen zijn vrij vaste vormen doen nog aan de renaissance denken.
PAOLO CALIARI VERONESE (1528-1588) schilderde na 1560 geheel in de trant van de barok o.a. de Apotheose van Venetie; vol levensvreugde en schone schijn. Zelfs het donker heeft hij nauwelijks nodig om het kleurige licht zijn felheid te geven. Ook het plastische heeft bij hem plaats gemaakt voor het picturale.
MICHELANGELO MERISI DA CARAVAGGIO (1562-1609) is de realist onder de barokschilders. Zijn grote werkelijkheidszin behoedde zijn dramatiek ervoor theatraal te worden. Zijn invloed, ook op het buitenland, was zeer groot.
In de eerste helft van de 17de eeuw wordt op de academies in de schaduw van de grote meesters het `systeem' onderwezen. De resultaten daarvan waren meestal koud en nuchter. Slechts enkelen der eclectici kwamen boven de middelmatigheid uit. Daartoe behoorden de drie CARRACCI: AGOSTINO (1557-1602), ANNIBALE (1560-1609) en Lunovlco (1555-1619), GUIDO RENI (1575-1642) en DoMENICO ZAMPIERI DOMENICHINO (1581-1641).
SALVATOR ROSA (1615-1673) is de voornaamste schilder nit de 2de helft van de 17de eeuw. Hij is een der eersten die ook landschappen en zeegezichten schilderen.
GIOVANNI BATTISTA TIEPOLO (1696-1770) gaat verder op de door Veronese ingeslagen weg. Zijn werk is geestig en puntig. Vlot, luchtig en raak; bijna impressionistisch geeft hij zijn indrukken van bet moment weer. Hij bereikt hierin dezelfde luchtige atmosfeer als de Hollanders van die tijd. ANTONIO CANALETTO (1697-1768) schildert in een zelfde toon stadsgezichten. Nog verder naar een impressionisme gaat FRANCESCO DE GUARDI (1712-1793) in zijn prachtige gezichten op Venetie. De brede toets van de barok heeft nu volledig plaats gemaakt voor de fijne, puntige en speelse van het rococo.

Spanje. In Spanje, het bolwerk van het katholicisme, ontstond in de 17de eeuw de grote schilderkunst voor kerk en hof van de contrareformatie.
EL DOMENICO THEOTOCOPULI GRECO (1541-16I4) kWam van Kreta via Italie, waar hij bij Tintoretto werkte, naar Spanje. Hij gebruikte in zijn persoonlijke stijl alle expressiemiddelen der barok. In een sterk licht-donker van witten, grijzen en zwarten, met weinig kleur, weet hij zich volledig uit te drukken. Zijn figuren zijn, wellicht ter wille van de verhevenheid van uitdrukking, zeer langgerekt. De vormen ziet hij synthetisch en zuiver picturaal. Zijn vaak ascetische of geexalteerde emoties vertolkt hij op een directe, bijna impressionistische maar zeer expressieve wijze. Bekend zijn vooral zijn Gezicht op Toledo bij onweer, Kruisiging en Begrafenis van de hertog d'Orgaz. JUSEPE DE RIBERA (ca. 1590-1652) werkte in Italie onder invloed van het realisme van Caravaggio.
FRANCISCO DE ZURBARÁN (1598-1664) gebruikte evenals Ribera graag bet voor de Spanjaarden zo karakteristieke voorname zwart. DIEGO DE SILVAY VELÁZQUEZ (1599-1660) wordt de grate en gevierde Spaanse portretschilder wiens natuurgetrouwe observatie en virtuoze techniek overeenkomsten hebben met die van Frans Hals: Met een meesterlijke lichte toets weet hij in enkele streken de essentie van een karakter uit te beelden zonder aan de gelijkenis enig geweld aan te doen. Hij schildert o.m. de gehele familie en hofhouding van Filips IV, tot de dwergen toe. Bekend is ook zijn portret van paus Innocentius X.
BARTOLOME ESTEBAN MURILLO (1618-1682) schildert naast veel visioenen van heiligen ook veel genrestukken van al te mooie, spelende kinderen.
In de eerste helft van de 18de eeuw ontstaat in Spanje weinig werk van betekenis. De tweede helft daarvan en ook het begin van de 19de eeuw worden geheel beheerst door een persoonlijkheid:
FRANCISCO JOSE DE GOYA (1746-1828). Behoortzijnvlottetoets nog tot de 18de eeuw, zijn hevig geemotioneerd realisme behoort veel meer tot de 19de. Deze grimmige, sarcastische en scherp observerende tekenaar kan zich met de allergrootsten meten. In zijn psychologisch rake, niets ontziende portretten levert hij vaak een genadeloze kritiek, ook soms op de allerhoogst geplaatsten. Desondanks genoot hij groot aanzien. Hij steeg tot de hoogste, door hem verlangde, waardigheid: opperhofschilder van Karel IV. In reeksen prachtige etsen hekelt Goya zijn tijd. Zijn Caprichos, Proverbios, Desastros de la guerra, Tauromaquia en Disperates geven zeker niet minder dan zijn schilderijen zijn wrang-humoristische maar altijd oorspronkelijke kijk op zijn tijd en ... op eigen geteisterd innerlijk.
Frankrijk. In Frankrijk steeg de schilderkunst Diet tot zo'n grote hoogte als in het buitenland. Onder Lodewijk XIV schildert CHARLES LEBRUN (1609-1690), de decorateur, vele zalen van bet Louvre en van Versailles in een zware pompeuze stijl: NICOLAS POUSSI N (1593/94-1665) is geheel van de classicistische geest doordrongen. Toch ruimt hij in zijn schilderijen een groter plaats voor het landschap in. Maar de vorm blijft bij hem overheersen.
CLAUDE GELLÉE LORRAIN (1600-1682) componeert zijn werk , zeer verstandelijk, maar het landschap wordt bij hem hoofdzaak en hij weet een zekere stemming te bereiken, waarin de atmosfeer de vormen verdringt.
JEAN ANTOINE WATTEAU (1684-1721) wordt bet voorbeeld voor de 18de-eeuwse rococoschilder. Van hem zijn zeer gevoelige maar niet overdreven landschappen met galante feesten bekend. De dromerige sfeer van zijn Embarquement pour Cythere doet reeds aan het impressionisme denken. FRANCOIS BOUCHER (1703-1770) schildert pikant maar vrij oppervlakl:ig zijn vrouwenfiguren. Het beste daarvan is wellicht Madame de Pompadour. JEAN HONOR E FRAGONARD(17321802) weet ondanks de frivoliteit en de overmoed van zijn werk een zeker evenwicht te bewaren en daarin een grote warmte en beweging te bereiken.
Naast de olieverfschildering kwam in deze tijd ook de pastelschildering in de mode. Deze leende zich bijzonder voor de tere kleur en lichte toets van het rococo. Vele geestige portretten worden in deze techniek gemaakt door MAURICE QUENTIN DE LA TOUR (1704-1788) en door Madame ELISABETH VIGEE-LEBRUN (1755-1842).
Tegen het einde van de 18de eeuw wordt ook de gewone man onder-
werp van de schilder. JEAN BAPTISTE GREUZE (1725-1805) schildert brave volkstafereeltjes. JEAN BAPTISTE SIMÉON CHARDIN (1699-1779) maakt eerlijke genrestukjes, ook portretten van gegoede burgers en eenvoudige maar poetische stillevens.
Belgee. In Belgie is in de 17de eeuw een uitermate bloeiende barokschilderkunst. PETRUS PAULUS RUBENS (1577-1640) is de alle anderen in de schaduw stellende figuur. Het werk van deze rasschilder vertoont alle kenmerken van de barok. Met kleur en toon weet hij de grootste doeken tot een eenheid te smeden. Vooral in de details toont hij zich een volbloed realist. De vormen behouden bij hem hun betekenis. De diagonaalcompositie vindt bij hem veel toepassing. Rijk en gevierd als schilder zowel als diplomaat, maakt hij vele reizen, waardoor zijn werk een internationale allure krijgt. Na zijn verblijf in Italie (1600-1608) voorgoed te Antwerpen gevestigd, schildert hij bij voorkeur godsdienstige taferelen, enkele jaren daarna hoofdzakelijk mythologische stukken en op het eind van zijn leven landschappen. Maar afgezien van een chronologische indeling van zijn werk, die bij Rubens van bijkomstige aard is, moet in de eerste plaats de aandacht worden gevestigd op zijn grote monumentale schilderwerken; in deze cycli komen zijn scheppingsvermogen, compositiekunde en technische vaardigheid tot uiting, zoals in de reeks decoratieve doeken met de geschiedenis van Filips IV en Maria de Medici.
In zijn godsdienstige taferelen is Rubens geheel en al de vertolker van de Barokvroomheid, die vooral bet gevoel aanspreekt. Hij tracht de gelovigen te ontroeren door een bloedige pathetiek, bijv. in de Marteling van St. Lieven (Brussel) en de twee exemplaren van bet Laatste Oordeel (Munchen) of een meevoelen te verwekken met het lijden van Christus: Kruisafneming (Antwerpen) (z. afb. 38) en de Beklimming van Golgotha (Brussel). Onder zijn vele portretten treft men een groot aantal beeltenissen aan van zijn beide echtgenoten Isabella Brandt en vooral Helena Fourment.
JACOB JORDAENS (1593-1678) is in veelzijdigheid de gelijke van Rubens. Zijn werk is echter Vlaamser, boertiger. Zeer realistisch schildert hij vaak volksfeesten, zoals zijn Driekoningenfeest. Zijn mythologische onderwerpen zijn soms meer Italiaans-academisch georienteerd. Het beste in dit opzicht is De allegorie van de vruchtbaarheid (Brussel).
ADRIAEN BROUWER (1605/06-1638), die veel in Holland o.a. onder Frans Hals werkte, schildert bij voorkeur spelers en drinkebroers met de vlotte toets van de barok. Zijn werk is schilderachtig, vol toon en atmosfeer. Ook DAVID TENIERS (1610-1690) maakt in een zelfde trant genreschilderingen, maar besteedt daarnaast veel aandacht aan het landschap. Later wordt zijn realisme `fatsoenlijker' en gaat hij
zijn volkstypen romantiseren naar de algemene artistocratische smaak. ANTHONIE VAN DIJCK (1599-1641) wordt de grote portretschilder van de aristocratie van zijn tijd. Zijn werk is gevoeliger en voornamer dan dat van zijn leermeester Rubens. Maar hoewel hij ook altaarstukken schildert, is hij minder veelzijdig. Zijn elegante en weelderige portretten oefenen op de Franse kunst een grote invloed uit. In Engeland wordt hij de hofschilder van Karel I en daardoor het uitgangspunt voor de Engelse portretschilders van de 18de eeuw.
Naast deze vier grote figuren zijn er nog vele, verdienstelijke meesters te vermelden. Sommigen vergenoegen zich met een min of meer rechtstreekse nabootsing van de onderwerpen en stijl van Rubens, bijv. ERASMUS QUELLINUS (1607-1678), THEODOOR VAN THULDEN (1606-1669), FRANS FRANCKEN (1607-1667) en GASPAR DE CRAEYER (1582-1669).
De landschapschilders blijven daarentegen nog lang werken in de nauwkeurige, gedetailleerde trant van de 16de eeuw, bijv. JAN BRUEGHEL de Oudere, bijgenaamd de Fluwelen Brueghel (15681625), DENIS VAN ALSLOOT (1570-1628) en JOOS DE MOMPER (1564-1635).
Onder Italiaanse beinvloeding wordt bet landschap breder en grootser bij MATHIJS (1550-1_583) en PAUL BRIL (1554-1626), en mede door Franse inwerking ruimer bij ADAM - FRANS VAN DER MEULEN (1632-1690). Niettegenstaande de krachtige scheppingen van Rubens, blijven ook enkele meesters trouw aan de voorbeelden uit Italie (vooral Caravaggio) en Frankrijk (vooral Poussin): daarvan getuigen de doeken van GERARD DOUFFET (1594-1661/65), BERTHOLET FLEMALLE (1614-1675), THEODOOR VAN LOON (1581-1667) en GERARD DE LAIRESSE (1640-1711), de Luikenaar die carriere zou maken in Amsterdam. Nog volkomen Vlaams van traditie en opvatting is het 17de-eeuws stilleven. Het is een kleurrijke opeenstapeling van vlees en wild, vis, vruchten en groenten. Bij voorkeur worden er loerende of vechtende honden en katten bij afgebeeld. Dezelfde schilders munten ook uit in de jachttaferelen en andere, levendige diervoorstellingen. Het geldt hier in de eerste plaats FRANS SNIJDERS (1579-1657), PAUL DE VOS (1596-1678) en JAN FIJT (1611-1661).
Hoewel het genrestuk kleinere figuurtjes in groter aantal zal gebruiken, naar het voorbeeld van Brouwer, blijft de invloed van Jordaens toch Dog lang te bespeuren in het oeuvre van THEODOOR ROMBAUTS (1597-1637), ADAM DE COSTER (1586-1643) en vooral DAVID TENIERS de Jongere (1610-1690).
In de ontwikkeling van bet 17de-eeuwse portret in Vlaanderen kan men drie stadia onderscheiden. Eerst treft men een bijna volkomen voortzetting van de 16de-eeuwse opvatting aan: de stijl van Moro en Pourbus de Oudere is nog die van FRANS POURBUS de Jongere (1569-1622) en JUS TUS SUTTERMANS (1597-1681), hofschilder der Medici's te Florence. Weldra wordt de bredere, meer gedurfde werkwijze van Rubns het ideaal van enkele portrettisten, zoals CORNELIS DE VOS (1584-1651). Maar het is uiteindelijk Van Dijck die op dit gebied de meest verdienstelijke schilders beinvloedt, o.m. HENDRIK VAN BALEN (1575-1632), GONZALES COQUES (1614-1684), THEODOOR BOEYERMANS (1620-1678) en vooral PHILIPPE DE CHAMPAIGNE (1602-1674), de beroemde meester van Port-Royal. In de 18de eeuw is de schilderkunst van weinig betekenis. PIETER JOZEF VERHAGEN (1728-1811) schildert nog in de trant van Rubens, doch met een kleinburgerlijke bezieling. Zijn oudere broer, JAN JOZEF (1726-1795) is een trouwe volgeling van Brouwer: zijn mooie genrestukken zijn steeds van veel en opvallend keukengerei voorzien; hij kreeg de bijnaam `Pottekens Verhaghen'.
Nederlaad. In Nederland bereikt de schilderkunst in de barokperiode een ongekende hoogte. Maar de tot welstand gekomen eenvoudige burger verlangde een andere dan de grootse en monumentale kunst van de wereldlijke en kerkelijke machthebbers elders. Grote paleizen waren hier niet en uit de kerken was door de hervorming alle kunst verbannen. Voor de woonhuizen vroeg men rustig, intiem werk van klein formaat met niet al te gecompliceerde onderwerpen. De zeer uiteenlopende verlangens en de zeer verschillende persoonlijkheid van de schilders, die hieraan tegemoet kwamen, schiepen een van uitvdering en onderwerp zeer gevarieerde kunst. Het is vooral de zin voor de werkelijkheid en het picturale, die men hierin gemeen heeft.
In het eind van de 16de eeuw en het begin van de 17de stonden de Hollandse schilders Dog sterk onder de invloed van het Italiaanse academisme en de Vlaamse opvatting van de barok. Na 1630 vond men echter geheel eigen uitingswijzen. Een belangrijke plaats namen de groepsportretten in van de schutters, regenten en gildemeesters onder de rijke bllrgerlj. MICHIEL VAN MIEREVELD (1567-1641) en HENDRIK DE KEYSER (1565-1621) hielden zich o.a. daarmede bezig. Zij werden echter geheel in de schaduw gesteld door FRANS HALS (1581-1666), de Haarlemmer, die zich in de loop van een lang leven tot de grootste virtuoos van de schilderkunst ontwikkelde. Met een minimum aantal spontane streken weet hij een maximum aan effect te bereiken. Ieder karakter wordt levendig en raak, zij het wat oppervlakkig, getypeerd. Grote waardering vonden zijn uitbundig vrolijke drinkers en zingende jongens. De figuren op zijn groepsportretten zijn ieder voor zich voortreffelijk, maar hebben ook onderling verband. Zijn latere, wellicht beste werk wordt meer in tonen, in alle nuancen van wit tot zwart geschilderd. In het naar hem genoemde Museum te Haarlem zijn vijf van zijn schuttersstukken en drie van zijn regentenstukken te bewonderen.
BARTHOLOMEUS VAN DER HELST (1613-1670) verwierf echter groter succes bij zijn tijdgenoten met zijn meer deftige groepsportretten. Raak en geraffineerd weet ook hij een karakter te treffen, maar veel meer dan bij Hals het geval is blijft het bij een weelderig uiterlijk vertoon.
REMBRANDT HARMENSZ VAN RIJN (1606-1669) is wel de grootste en veelzijdigste van al de meesters der 17de eeuw. Ondanks het feit dat hij Dimmer een voet in het buitenland zette, is hij een der meest barokke van de Hollandse 9childers. Wel onderging hij in zijn rijke en gevierde tijd van voor 1640 de invloed van vele, ook Italiaanse schilders en grafici, van wie hij hartstochtelijk het werk verzamelde. Tot die did is zijn werk ook kleurig en beweeglijk. Maar de grote menselijkheid, die wij eerst sinds een eeuw algemeen in zijn werk bewonderen, is van na 1642, het jaar waarin zijn vrouw, Saskia, stierf en hij zijn Nachtwacht voltooide. Zelden leerde een schilder datgene wat hem beroerde zo volledig in zijn werk uit te drukken. Zelden waren leven en kunst zo intens met elkander verbonden. Zijn werk wordt steeds rustiger en inniger. Met brede streken borstelt hij zijn diepdoorleefde werkelijkheden op het doek. Bewonderenswaardige portretten, vooral ook zelfportretten ontstaan. De bijbel wordt een van z'n meest geliefde bronnen. Een sterk gouden licht concentreert alle aandacht op de hoofdzaken. Onbelangrijke details gaan in geheimzinnige schaduwen verloren. Ook in zijn groepsportretten maakt hij verschil tussen belangrijk en onbelangrijk, zeer tot ongenoegen dikwijls van zijn opdrachtgevers. Ook andere onderwerpen zoals mythologische, historische en allegorische hadden zijn aandacht. Zijn landschappe,n behoren tot de allerbeste.
Naast dit alles wist hij nog een zeer grote plaats in te ruimen voor de etskunst, die hij eveneens als geen ander beheerste, en welke zo goed tegemoet kwam aan zijn sterke gevoel voor bet licht-donker. Onder de zeer vele etsen noemen we slechts de Honderdguldenprent en die met de De Drie Kruisen, waarvan de verschillende staten, proefdrukken tijdens bet werk, ons zo'n duidelijk beeld geven van zijn alleen het hoogste zoekende persoonlijkheid.
Van Rembrandts zeer vele leerlingen kreeg GOVERT FLINCK (1615-1660), die later in de trant van Van der Helst zou gaan werken, de meeste naam.

AERT DE GELDER (1645-1727) zet Rembrandts school, met zijn brede en warme toets, tot in de 18de eeuw voort. Wellicht echter is Rembrandt toch door CAREL FABRITIUS (1622-1654) het best begrepen. Deze vervaardigde zeer mooie portretten. Van hem is bet zeer bekende, innig geobserveerde Puttertje, het kleine vogeltje voor een stralend witte muur.

Dezelfde klaarheid van kleur en compositie vinden wij in de interieurschilderijen van die tijd.

JOHANNES VERMEER (1632-1675) bereikt hierin op Hollandsrealistische wijze een klassiek evenwicht. Met eenvoudige blauwen en gelen geeft hij de stille bewogenheid van een menselijke figuur in de intimiteit van een door een enkel venster verlichte kamer. Zijn Brief-lezeresje is een prachtig staal daarvan. In zijn Straatje en zijn Gezicht
op Delft weet hij dezelfde stille sfeer to treffen.

PIETER DE HOOGH (1629-1684) bereikt doze Hollandse stemming in interieurs, die vaak een doorkijkje in een andere ruimte geven. Kenmerkend voor bet protestantse Holland zijn eveneens de kerkinterieurs van PIETER JANSZ. SAENREDAM (1597-1665). Eevvoudig en klaar van compositie geven zij in lichte kleuren en fijne tonen de
rust en soberheid van de grote ruimte weer.

EMANUEL DE WITTE heeft veelal kerkinterieurs tot onderwerp, maar geeft tevens veel aandacht aan de buitenarchitectuur. Met de gebroeders GERRIT ADRIAENSZ. (1638-1698) en HIOB ADRIAENSZ. (1630-1693) BERCKHEIDE en JAN VAN DER HEYDEN (1637-1712) legde hij zeer minutieus bet beeld van de Hollandse 17de-eeuwse steden vast.

ADRIAEN VAN OSTADE (1610-1685), die de invloed van Hals en Brouwer onderging, beoefende de genreschildering. Mensen in het schemerlicht van een herberg zijn voor hem geliefde onderwerpen.
JAN STEEN (1626-1679) word de schilder van bet ongeremde plezier. Hij zoekt bet niet diep, maar weet als geen ander de uitbundige pret van het Hollandse huishouden-in feeststemming, in een orgie van kleur en beweging, op humoristische wijze vast to leggen.

Het landschap krijgt voortdurend meer aandacht. Bij HENDRICK AVERCAMP (1585-1634) en AERT VAN DER NEER (1603/04-1677) is het landschap met vele kleine mensfiguurtjes gestoffeerd. De horizon wordt hoog gekozen om zoveel mogelijk to kunnen vertellen. De stemming van het geheel is nog bijzaak.

HERCULES SEGHERS (1590-1638) schilderde landschappen door Rembrandt reeds bewonderd en hun tijd vooruit. Deze landschappen, waaronder dat in het museum Boymans, zijn een zuivere weerspiegeling van het eigen innerlijk. Het is meer de eigen stemming dan de uiterlijke verschijning van het landschap die hem interesseert. Ondanks de kleine
afmetingen maken zijn schilderijen een grootse en romantische indruk.
Zeer boeiend zijn ook de etsen, waarmede deze doodarme schilder zijn brood trachtte to verdienen. Ook zij vertolken zijn innerlijke gesteldheid. Zij zijn mede interessant door zijn technische experimenten.

JAN VAN GOYEN (1596-1656) behoort mede tot hen, die de grootsheid en wijdheid van bet Hollandse landschap met liefde weten te schilderen. De kleine figuurtjes erin dienen slechts om het landschap groter diepte of accenten te geven.

JACOB VAN RUYSDAEL (1628-1682) wordt vaak als onze beste landschapschilder beschouwd. Bossen, watervallen en rotspartijen weet hij even groots te schilderen als de weidsheid van bet Hollandse landschap (bij Haarlem) of van onze grote rivieren (bij Wijk bij Duurstede). Al verraden zijn composities hun ontstaan op bet atelier, de sombere stemming of de verheven rust van de natuur wordt er niet minder duidelijk door vertolkt. Zijn leerling MEINDERT HOBBEMA (1628-1709) is minder veelzijdig, meer bedachtzaam bij bet schilderen van zijn Watermolens. Zijn Laantje van Middelharnis steekt echter ver daar bovenuit. Het behoort tot de beste Hollandse landschappen.

ALBERT CUYP (1620-1691) geeft voortreffelijk het open buitenlicht weer. In zijn door zon of maanlicht overgoten composities zijn veelal dieren als een geheel met bet landschap opgenomen. PALUS POTTER (1625-1654) maakt van doze dieren de hoofdzaak. Zijn Ionge Stier vertegenwoordigt het beste deel van zijn werk.

Zeegezichten nemen een aparte plaats in de Hollandse schilderkunst in. Hierin verplaatst zich geleidelijk de aandacht van de stoffering, van de schepen naar de stemming van de zee zelf. Het illustratieve maakt plaats voor bet picturale. HENDRIK VROOM (1566-1640) heeft nog de hoge horizon van de verteller, WILLEM VAN DER VELDE DE
OUDE (1611-1693) reeds meer atmosfeer en diepte. SIMON DE VLIEGER (1605-1653) en WILLEM VAN DER VELDE DE JONG (1633-1707) geven het zilveren licht en de heldere schaduwen op het water volledig weer. Alles wordt in een vochtige atmosfeer opgenomen. In de 18de eeuw gaat deze kunst in theatraal vliegende stormen ten onder.

Ook het schilderen van stillevens wordt veel beoefend. De analytische studie van de 16de eeuw maakt plaats voor een synthetischer compositie. PIETER CLAESZ (1596/97-1661) en GERRIT HEDA (ca. 1620-1702) schilderen eenvoudige, groot geziene maar liefdevol geobserveerde stillevens met een brede streek in een intieme toon.
De stillevens van JAN DE HEEM (ca. 1605-1683) zijn fijner en sierlijker en hebben meer allure. Bij JAN WEENIX (1640-1690) en MELCHIOR D' HONDECOETER (1636-1695) zijn zij decoratiever en overdadiger, met veel wild en gevogelte. Warm van kleur en fijn van toon zijn de stillevens van ABRAHAM VAN BEYEREN (1620/21-1690) en WILLEM KALFF (1619-1693), die uit vele kostbare voorwerpen werden samengesteld.

Naast al deze schilders zijn er zeer vele minder oorspronkelijken, die zich op Italianen, Vlamingen of landgenoten inspireren. Er ontstaat een stroom fijnschilders die soms zeer minutieuze maar weinig doorleefde kopieen van het dagelijks leven maken. Tot de besten van deze glad schilderende meesters behoren o.a. GERARD DOU (1613-1675), de inventor van deze schilderwijze, en GABRIEL METSU (1629-1667).

Deze laatste weet toch een voorname innigheid in een zeer opmerkelijke stofuitdrukking in zijn werk te bereiken. GERARD TER BORGH (1617-1681) werd bekend om zijn elegante portretten in klein formaat. De 18de eeuw levert in de Nederlanden slechts weinig op, dat de vermelding waard is. De decorateur JACOB DE WI T (1695-1754) vervaardigde vele plafond- en wandschilderingen in lichte kleuren. Bekend zijn diens imitaties van beeldjes in stucwerk, de zgn. `witjes', o.a, in bet Paleis op de Dam.
Geheel in de geest van het rococo werkte zijn tijdgenoot CORNELIS TROOST (1697-1750). Vele karakteristieke, met humor geobserveerde portretten in pastel zijn door hem nagelaten.

 

 

 

 

 

 

Engeland. In Engeland ontwikkelde zich pas in de 18de eeuw een eigen schilderkunst. In het begin inspireert men zich daar sterk op de Hollanders van de 17de eeuw. Voor bet portret speciaal op Van Dijck. Maar al spoedig gaat men bewust de impressionistische tendens van de barok verder ontwikkelen.
WILLIAM HOGARTH (1697-1764) is de eerste grote Engelse schilder, die spontane en goede portretten maakt, geheel gebaseerd op toonen kleurwaarden. Het visuele beeld wordt door hem met vlotte, luchtige streken genoteerd. Grote roem verwierf hij zich met zijn moraliserend grafisch werk, zoals zijn Gesclaiedenis van een Losbol.
Ook andere Engelse portrettisten als GEORGE ROMNEY (1734-1802), HENRY RAEBURN (1756-1823) en THOMAS LAWRENCE (1769-1830) weten met brede streken een atmosfeer te suggereren. JOSHUA REYNOLDS (1723-1792) schildert in warme kleuren levendige portretten van de aristocratie. De portretten van THOMAS GAINSBOROUGH (1727-1788) zijn koeler maar spontaner. Zij verraden de invloed van Van Dijck. Bekend is zijn Blue Boy. Van belang is hij echter vooral om zijn impressionistische opvatting van bet landschap, dat hij zeer verfijnd van kleur en toon weet te schilderen. Minder verfijnd maar realistischer zijn de landschappen van JOHN CROME (1768-1821), die sterk het buiten-zijn suggereren. Het is deze schildering van de atmosfeer van een landschap, die voor het 19de-eeuwse impressionisme het uitgangspunt zal zijn.