|
|
|
GOTISCHE
BOUWKUNST In de bouwkunst van de gotiek maakt de gesloten bouwmassa van
de Romaanse kerk geleidelijk plaats voor een meer open geheel. Gestreefd
wordt naar een telkens grotere ruimte, die zoveel mogelijk met de buitenwereld
in verbinding staat. Het muurvlak is niet meer van belang. De horizontale
lijnen verminderen in betekenis. De verticale lijnen worden geaccentueerd.
Zij gaan het bouwwerk volledig beheersen. Alleen de meest rationele constructie
komt in aanmerking. Het materiaal mag de geest niet in zijn hoge vlucht
belemmeren. Zelden gebruikte men zijn materialen zo efficient, zelden
werd een idee zo constructief vertolkt. Dit
nieuwe, het logisch gebruik van de spitsboog met al zijn gevolgen (steunberen,
luchtbogen enz.), is het meest kenmerkende voor de gotiek.
Het
grondplan van de gotische kerk wordt nu niet meer uit losse, vierkante
eenheden samengesteld, maar als een geheel ontworpen. Naast elke smallere,
rechthoekige travee van de middenbeuk komt nu ook slechts een travee van
de zijbeuken. Het aantal zijbeuken wordt vaak vier. Deze worden achter
het transept, aan weerszijden van het koor, nog voortgezet. Het koor wordt
vergroot en de kooromgang verdubbeld. Een krans van kapellen hierom wordt
regel. Eerst 5, later 7 tot zelfs 13. Door deze vergrotingen van de kerkruimte
steekt het transept nog slechts weinig uit. Koor en transept met omgeving
zijn dikwijls groter dan de rest van de kerk. Zo wordt, nog veel duidelijker
dan in het Romaans, alles om het koor gegroepeerd.
De spitsboog liet toe het gewelf over een rechthoekig en zelfs onregelmatig
grondplan te spannen. Door de breedte van de spitsbogen te varieren werd
het mogelijk de nokken van de verschillende gewelven horizontaal te houden.
In het begin werd vrij algemeen het zesdelige kruisgewelf, zoals dat in
Normandie was uitgevonden, gebruikt. Vrij snel echter ging men ook dit
weer onderverdelen en door meer ribben economischer bouwen. Door de vele
ribben konden de gewelfvelden dunner en van lichtere steensoorten worden.
Zo ontstaat het gotische waaiergewelf waarin alle technische moeilijkheden
geheel zijn overwonnen. De ribben zelf worden telkens fijner geprofileerd.
Niet alleen ter verfraaiing, maar ook ter besparing van onnodig gewicht.
Door al deze factoren verminderden de verticale en zijdelingse druk sterk.
Gevolg hiervan was, dat ook de muren minder zwaar konden zijn. Zij verdwenen
uiteindelijk bijna geheel en werden door enorme ramen vervangen. De verticale
druk van de gewelven wordt dan opgevangen door pijlers in de vorm van
zuilen, omgeven door een bundel van halve zuilen, die de gewelfribben
steunen. Deze zuilenbundels, die door de rechthoekige grondslag van het
gewelf vrij dicht bij elkaar komen te staan, dragen veel bij tot het verticalisme
van de gotische kathedraal. De kapitelen worden minder belangrijk om het
omhoogstreven van de zuilenbundels niet te veel te storen. Daar hun functie
bij de boogbouw toch nooit zo duidelijk was als bij de architraafbouw
moesten zij uiteindelijk verdwijnen. Boven de arcadenrijen komt een triforium,
een dienstgang met kleinere arcaden langs de wand van het middenschip.
Illustraties: Doorsnede en grondplan van Gotische kerk: 1. triforium,
2. luchtbogen, 3. steunbeer, 4. pinakel, 5. middenbeuk, 6. zijbeuken,
7, kapellen, 8. transept, 9. koor, 10. koorgang.
De door de grotere hoogte van de spitsboog verminderde zijdelingse druk
werd buiten het schip opgevangen door luchtbogen en steunberen. Deze luchtbogen
reiken dan van de top van de steunberen over de zijbeuken been naar de
voet van het gewelf van de middenbeuk. Ook het koorgewelf werd op deze
wijze gesteund. De steunberen staan loodrecht op de muurrichting.
Het exterieur van de kerk ondergaat een grote verandering. Ook hier maakt
een horizontale geslotenheid geleidelijk plaats voor een verticale openheid.
De verticale lijnen van de twee torens aan de westgevel beheersen het
gebouw. Zij worden steeds hoger en meer opengewerkt. Bij deze gevel zijn
drie (soms vijf) portalen in de dikte van de muur uitgespaard of wel aangebouwd.
De tympanen hiervan krijgen de spitsboogvorm. Midden in de gevel komt
een groot roosvenster van soms niet minder dan tien meter middellijn.
Aan zijgevels en koor wordt door sterk uitspringende steunberen bet verticale
karakter gegeven. Op de stenen sokkel daartussen zijn de wanden bijna
geheel uit glas opgetrokken. Het dynamische van de gotische kathedraal
komt wellicht het best nit in de luchtbogen om bet koor, met bun onrustige
silhouet.
De bogen werden aanvankelijk spitser, tot zij bun functionele karakter
verloren en zuiver decoratieve vormen kregen. De bekendste zijn de elliptische,
gedrukte boog en de ezelsrugboog, een accoladevormige. Deze zijn bijna
weer geheel vlak. De oorspronkelijk geometrische raamen muurtraceringen
worden op het laatst vlamvormig. Dan wordt van flamboyantstijl gesproken.
Boven de laatgotische spitsboog van raam en portaal komt een wimberg,
een topgevelvormig ornament. Op uitspringende bouwdelen komen pinakels,
versierde spitsen. Toppen van pinakels en torens worden bekroond met kruisbloemen.
Hogels, bladvormige ornamenten, geven de gehele kathedraal een kartelige
silhouet. Door waterspuwers in de vorm van mensen, dieren of duivels wordt
bet gootwater afgevoerd.
Ook de burgerlijke bouwkunst wint aan betekenis. Het stadhuis vertolkt
de groeiende macht van de burgers. De benedenverdieping daarvan heeft
voor ieder toegankelijke hallen. Op de bovenverdieping is de grote raadzaal.
Het geheel wordt bekroond door een prachtige toren, vaak midden op bet
gebouw. Naast bet raadhuis heeft de burger zijn gildehuizen, de adel zijn
burchten en paleizen. Maar al deze bouwwerken vertonen de stijlkenmerken
van de kathedraal.
FRANKRIJK. Voor Frankrijk geldt bovenstaande ontwikkeling bijna geheel.
Aan de kathedralen van St.-Denis, Sens, Noyon, Senlis, Soissons, Chartres,
Parijs, Reims, Amiens, Bourges, Le Mans, Beauvais enz. kunnen wij haar
volgen. Zij behoren tot de schoonste voortbrengselen van de christelijke
bouwkunst.
ENGELAND. Engeland nam al zeer vroeg gotische vormen van Frankrijk over.
Het koor van de kathedraal van Canterbury werd door de architect van de
kathedraal van Sens gebouwd. Spoedig kreeg echter de gotiek hier een uitgesproken
eigen karakter. Daarin worden drie perioden onderscheiden.
HET EARLY ENGLISH tot ca. 1250. Dit behield nog het Romaanse sobere en
zware karakter. De zuiltjes die het gewelf steunen vormen hier geen bundel,
maar staan los om de grote pijler. Het gewelf krijgt meer ribben. Een
duidelijk voorbeeld hiervan is de kathedraal van Salisbury.
DE DECORATED STYLE, tot 1350, zoekt een grotere hoogte en ruimte. De gewelven
worden door waaier- en stervormige ribben gedragen. Vroeger dan op het
vasteland komen hier flamboyant-motieven voor. De gewelven zijn meest
van hout. In het koor komt slechts een groot raam. Begonnen wordt verticale
geledingen te gebruiken. De kathedraal van Exeter is hiervoor typerend.
DE PERPENDICULAR STYLE Wordt gekenmerkt door een tot bet uiterste doorgevoerde
verticale geleding. De gewelven worden vlakker of door een balkenzoldering
vervangen. De spitsboog verliest zijn functie, krijgt de accoladevorm
en wordt dan Tudorboog genoemd. Het triforium vervalt, waardoor de zijbeuken
hoger konden worden opgetrokken. Goede voorbeelden hiervan zijn de kapellen
in bet King's College te Cambridge en in de Westminster Abbey. Tot in
het midden van de 16de eeuw beheerst deze stijl het Engelse bouwen. Nog
lang daarna echter oefent hij zijn invloed uit.
DUITSLAND. Duitsland neemt pas in de 13de eeuw de gotische vormen van
Frankrijk over. Van een ontwikkeling uit het Romaans is hier dus geen
sprake. Het koor krijgt iets minder de nadruk. Het verticalisme wordt
nog sterker dan in Frankrijk. Het roosvenster wordt door een spitsboogvenster
vervangen. Aan de torens wordt veel zorg besteed. Vaak concentreert men
de aandacht op een zeer grote toren in bet midden van de westgevel, zoals
in Ulm en Freiburg. Het hallenkerktype is zeer geliefd. Het grote voorbeeld
hiervan is de dom te Keulen, onder Franseinvloed gebouwd.
BELGIE. Van de eerste gotische abdijkerken in Belgie (Orval, Villers en
Aulne) bleven aanzienlijke delen over. Het koor van de kathedraal te Doornik
is echter de eerste grote zegepraal van de Franse gotiek in dit land.
Later is dit verwezenlijkt in de kerken van Tongeren, Dinant, Walcourt,
Hoei en St. Huhert. Maar tijdens deze periode zal Brabant vooral een eigen
stijl en ontwikkeling vertonen met achtereenvolgens de kerken te Brussel
(St. Goedele en Kapellekerk), Mechelen (.St. Romhaut en O. L. Vrouw over
de Dijle) en Antwerpen (kathedraal) enz. Van hieruit was de invloed groot,
getuige de kerken St. Waltrud te Bergen, St. Baafs en St. Michiel te Gent
en St. Jan te 's-Hertogenbosch.
De burgerlijke gebouwen zijn, naast merkwaardige hallen (leper en Leuven),
de fiere belforten (Doornik, Gent) en gedurfde stadhuistorens (Brugge,
Brussel, Leuven, Oudenaarde). Zelfs de Brugse baksteenhuizen moeten voor
deze tijd vermeld worden.
NEDERLAND. In Nederland blijft de gotiek eenvoudiger. Het koor blijft
belangrijk, maar verliest vaak zijn kapellenkrans. Ook het triforium blijft
achterwege. De weinig vaste bodem en het ontbreken van natuursteen waren
een grote handicap. De gewelven moesten daarom vaak van hout worden gebouwd,
zoals in de St. Bavo te Haarlem. Het ornament werd niet zo overvloedig
aangebracht. De St. Jan te 's-Hertogenbosch is een van de best bewaard
gebleven gotische bouwwerken.
ITALIE. In Italie kreeg de gotiek evenals in Engeland een eigen karakter.
Zij werd in de 12de eeuw uit Frankrijk geimporteerd, maar nooit geheel
aanvaard. Antieke en byzantijnse tradities waren er te sterk. Ook paste
het gespannen karakter van deze stijl niet bij de Italiaanse volksaard.
Deze is meer met de aarde verbonden, zoekt meer breedte dan hoogte. De
rationele constructie van de gotiek werd nooit aanvaard. Evenals bij de
Romeinen werd deze achter de decoratie verborgen, zonder daarmede een
eenheid te vormen.
De traveeen van het schip zijn vierkant, waardoor bet aantal steunpunten
minder wordt en de kerk ruimer lijkt. Het ingewikkelde pijleren schoorstelsel
ontbreekt. Ook de gecompliceerde kooraanleg van de gotiek wordt niet overgenomen.
Boven de viering komt in de 15de eeuw vaak een koepel. De kerk heeft geen
torens. Wel staat, los daarnaast, een klokketoren. Prachtige voorbeelden
zijn de op het eind van de 13de eeuw begonnen domkerken van Orvieto, Siena,
Florence. Andere belangrijke kerken voor de Italiaanse gotiek zijn: Sta
Maria Novella te Florence en Sta Maria sopra Minerva te Rome.
Ook in de vele Italiaanse paleizen komt de gotische ornamentiek tot haar
recht. De Ca' d'Oro en het Dogenpaleis te Venetie geven daarvan het bewijs.
Zij hebben overigens een zeer vrij en open karakter.
De raadhuizen daarentegen, zoals die van Florence, Siena, Perugia enz.,
zijn breed en massief, in tegenstelling met die in Vlaanderen. Hun horizontale
karakter wordt nog geaccentueerd door een zeer slanke, hoge, vierkante
wachttoren.
|
|
|