NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
  Kerkelijk Jaar
Hoofddienst   Getijden   Devotie   Uitingsvormen  

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis



LIMA RAPPORT

Doop, Eucharistie en Ambt
Verklaring van de Commissie voor Geloof en Kerkorde van de Wereldraad van Kerken (BEM-rapport)
Lima, Peru, januari 1982


Voorwoord

De Wereldraad van Kerken is 'een gemeenschap van kerken die de Heer Jezus Christus belijden als God en Heiland volgens de Schriften en die daarom hun gemeenschappelijke roeping gezamenlijk willen vervullen, tot eer van de ene God, Vader, Zoon en Heilige Geest' (Constitutie).

De wereldraad wordt hier duidelijk gedefinieerd. Het is niet een orgaan met universeel gezag om erop toe te zien wat christenen moeten geloven en doen. Na slechts drie decennia is het echter al een opmerkelijke gemeenschap van zo'n driehonderd leden geworden. Deze kerken vertegenwoordigen een rijke verscheidenheid van culturele achtergronden en tradities, ze houden hun erediensten in tientallen talen en ze leven onder zeer verschillende politieke stelsels. Toch zetten ze zich allemaal in voor een nauwe samenwerking op het gebied van christelijk getuigen en dienen. Tegelijkertijd ook streven ze er gezamenlijk naar om het doel van de zichtbare eenheid te verwerkelijken.

De Commissie voor Geloof en Kerkorde van de wereldraad wil de kerken op weg naar dit doel theologisch helpen. De commissie heeft van de lidkerken de opdracht gekregen om hen te blijven herinneren aan de verplichting die ze op zich genomen hebben om te streven naar een grotere zichtbare door God gegeven eenheid van de kerk.
Daarom luidt het doel van de commissie 'de eenheid van de kerk van Jezus Christus te verkondigen en de kerken op te roepen om te komen tot zichtbare eenheid in één geloof en één tafelgemeenschap, die tot uitdrukking komt in de eredienst en het gemeenschappelijk leven in Christus, opdat de wereld gelove' (nadere bepalingen).

Als de verdeelde kerken de zichtbare eenheid die zij zoeken willen bereiken, dan is een van de wezenlijke voorwaarden daartoe dat zij het fundamenteel met elkaar eens moeten zijn over doop, eucharistie en ambt. Uiteraard heeft de Commissie voor Geloof en Kerkorde daarom veel aandacht besteed aan het overwinnen van dogmatische verschillen op dit terrein. Gedurende de afgelopen vijftig jaar heeft op de meeste conferenties één van deze onderwerpen centraal gestaan bij de besprekingen.

De volgende drie verklaringen zijn het resultaat van vijftig jaar studie vanaf de eerste conferentie van Geloof en Kerkorde te Lausanne in 1927. Het materiaal is besproken en herzien door de Commissie voor Geloof en Kerkorde in Accra (1974), Bangalore (1978) en Lima (1982). Tussen de vergaderingen van de voltallige commissie door hebben de Standing Commission en haar redactiegroep voor doop, eucharistie en ambt onder voorzitterschap van broeder Max Thurian van de gemeenschap van Taizé verder gewerkt aan het ontwerp.

Deze oecumenische documenten zijn ook de neerslag van het voortdurend overleg en de samenwerking tussen de leden van de commissie (wier benoeming is goedgekeurd door hun kerken) en de plaatselijke kerken zelf. De vijfde assemblee van de wereldraad (Nairobi 1975) keurde de verspreiding van een eerder ontwerp ter bestudering door de kerken (Faith and Order Paper n. 73) goed. Het wil heel wat zeggen dat meer dan honderd kerken uit praktisch alle delen van de wereld en uit iedere kerkelijke traditie uitvoerig commentaar hebben gestuurd. Deze zijn zorgvuldig geanalyseerd op een consultatie in 1977 te Cret-Bérard.

Ondertussen werden speciale problemen ook besproken op aparte oecumenische consultaties over kinderdoop en doop op belijdenis in Louisville, 1978 (Faith and Order Paper n. 97), en over episkopè (opzicht) en het bisschopsambt in Genève, 1979 (Faith and Order Paper n. 102).

De ontwerptekst werd ook beoordeeld door vertegenwoordigers van de Orthodoxe Kerken in Chambésy, 1979. Tenslotte kreeg de Commissie voor Geloof en Kerkorde weer toestemming van het Centraal Comité van de Wereldraad van Kerken (Dresden, 1981) om het definitieve document (de Lima-tekst van 1982) te zenden naar de kerken met het verzoek om een officieel antwoord, als wezenlijke stap in het oecumenische proces van aanvaarding (receptio).

Dit resultaat is niet het werk van de Commissie voor Geloof en Kerkorde alleen. De drie thema's: doop, eucharistie en ambt zijn in vele oecumenische dialogen besproken. De bilaterale en multilaterale dialogen - de twee belangrijkste vormen van het interkerkelijke gesprek - bleken elkaar aan te vullen en elkaar te bevorderen. Dit is duidelijk te zien aan de drie rapporten van het Forum over Bilaterale Gesprekken: 'Concepts of Unity' (1978), 'Consensus or Agreed Statements' (1979) en 'Authority and Reception' (1980), daarna ook gepubliceerd als Faith and Order Paper n. 107. Daarom heeft de Commissie voor Geloof en Kerkorde in haar eigen multilaterale behandeling van de drie thema's geprobeerd zoveel mogelijk voort te bouwen op de resultaten van de bilaterale gesprekken. Het is immers één van de taken van de commissie om na te gaan wat de betekenis van al deze initiatieven is voor de oecumenische beweging in haar geheel.

Bij het tot stand komen van deze tekst heeft ook het getuigenis van reeds geünieerde plaatselijke kerken een rol gespeeld. Zij hebben immers het proces van eenwording dwars door confessionele grenzen heen reeds meegemaakt. Het is belangrijk te erkennen dat het zoeken naar kerkelijke eenheid op het plaatselijke vlak en het zoeken naar een wereldwijde consensus nauw met elkaar verbonden zijn.

Misschien zijn de veranderingen in het leven van de kerken zelf van nog meer invloed dan de officiële studies. We leven op een cruciaal moment in de geschiedenis van de mensheid. Naarmate de kerken één worden, rijst de vraag hoe hun opvatting en praktijk inzake doop, eucharistie en ambt zich verhouden tot hun opdracht om de menselijke samenleving te vernieuwen en om gerechtigheid, vrede en verzoening te bevorderen. Zo hangt onze opvatting over doop, eucharistie en ambt wezenlijk samen met de verlossende en bevrijdende zending van Christus, die Hij door de kerken in de moderne wereld vervult.

Als resultaat van bijbelse en patristische studie, gepaard gaande met de liturgische vernieuwing en de behoefte aan een gezamenlijk getuigenis, is een oecumenische gemeenschap ontstaan die vaak dwars door de confessionele grenzen heen gaat en waarin vroegere verschillen nu in een nieuw licht worden gezien. Hoewel het taalgebruik van de tekst overwegend klassiek is gehouden waar het erom gaat om historische tegenstellingen te overbruggen, toch hebben ook contextuele en eigentijdse motieven een rol gespeeld. Dit karakter van de tekst zal naar wij hopen ertoe bijdragen dat veel eigentijdse vertalingen en herformuleringen tot stand komen.

Waar hebben deze pogingen toe geleid? Zoals duidelijk wordt uit de Lima-tekst, hebben we al een opmerkelijke mate van overeenstemming bereikt. We hebben zeker nog geen volledige 'consensus' (consentire) bereikt in de zin van die levende ervaring en geloofsexpressie, die nodig zijn om de zichtbare eenheid van de kerk te verwezenlijken en te handhaven. Consensus in deze zin berust op communio die gebouwd is op Jezus Christus en het getuigenis van de apostelen. Als gave van de Heilige Geest komt deze consensus tot stand als een gemeenschappelijke ervaring, voordat hij door gemeenschappelijke inspanningen in woorden kan worden geformuleerd. Volledige consensus kan slechts afgekondigd worden nadat de kerken het punt bereikt hebben waarop ze samen in eenheid leven en handelen.
Op weg naar het doel van zichtbare eenheid zullen de kerken echter verschillende stadia moeten doorlopen. Allereerst is het hun tot zegen geweest naar elkaar te luisteren en gezamenlijk terug te keren tot de primaire bronnen, namelijk 'de Traditie van het Evangelie, betuigd in de heilige Schrift, overgeleverd in en door de Kerk, door de kracht van de Heilige Geest' (Wereldconferentie voor Geloof en Kerkorde, 1963).
Door de felle controversen achter zich te laten zijn de kerken begonnen veelbelovende convergenties te ontdekken in hun gemeenschappelijke overtuiging en perspectieven. Deze convergenties geven de verzekering dat, ondanks het verschil in theologische uitdrukkingswijze, de kerken veel gemeen hebben in hun verstaan van het geloof. De hier voorgelegde tekst zal hopelijk bestanddeel worden van een trouwe en toereikende afspiegeling van de christelijke traditie wat de wezenlijke elementen van de christelijke gemeenschap betreft. Bij het proces van het in wederzijds vertrouwen naar elkaar toegroeien, moeten de kerken deze leerstellige toenadering stap voor stap ontwikkelen, tot zij tenslotte in staat zijn om samen te verklaren dat zij in communio met elkaar leven in continuïteit met de apostelen en het onderricht van de universele kerk.

Deze Lima-tekst geeft de belangrijke theologische toenadering weer die Geloof en Kerkorde heeft geconstateerd en geformuleerd. Wie weet hoezeer de kerken het oneens zijn geweest over hun leer en praktijk inzake doop, eucharistie en ambt, zal het belang van de grote overeenstemming die hier is bereikt, beseffen. Vrijwel alle confessionele tradities zijn vertegenwoordigd onder de leden van de commissie. Dat theologen van zulke uiteenlopende tradities in staat zijn zo eendrachtig te spreken over doop, eucharistie en ambt, is zonder precedent in de moderne oecumenische beweging. Speciale vermelding verdient het feit dat ook theologen van de Rooms-Katholieke Kerk en andere kerken die niet tot de wereldraad zelf behoren, volledig lid van de commissie zijn.

Bij een kritische evaluatie moet het primaire doel van deze oecumenische tekst in gedachten worden gehouden. Lezers moeten niet verwachten dat ze een complete theologische behandeling van doop, eucharistie en ambt zullen aantreffen. Dat is hier niet nodig en zelfs niet wenselijk. De overeengekomen tekst beperkt zich tot die aspecten die direct of indirect in verband staan met de problemen van wederzijdse erkenning die voorwaarde voor de eenheid is.
De tekst zelf laat de belangrijkste terreinen van toenadering zien; de toegevoegde commentaren wijzen hetzij op historische verschillen die overwonnen zijn, of op meningsverschillen die nog verder onderzocht en verzoend moeten worden.

In het licht van al deze ontwikkelingen biedt de Commissie voor Geloof en Kerkorde nu deze Lima-tekst (1982) aan de kerken aan. We doen dat met diepe overtuiging, want we zijn ons in toenemende mate bewust geworden van onze eenheid in het lichaam van Christus. We zijn ons met recht gaan verheugen over de herontdekking van de rijkdom van onze gemeenschappelijke erfenis in het evangelie. We geloven dat de Heilige Geest ons geleid heeft tot deze tijd, een kairos van de oecumenische beweging, waarop kerken die helaas verdeeld zijn, in staat worden gesteld tot wezenlijke theologische overeenstemmingen te komen. We geloven dat een enorme vooruitgang mogelijk is als we in onze kerken moedig en inventief genoeg zijn om Gods gaven van kerkelijke eenheid van harte te aanvaarden.

William H. Lazareth
Directeur van het Secretariaat voor Geloof en Kerkorde

Nikos Nusiotis
Moderator van de Commissie voor Geloof en Kerkorde

Doop

I De instelling van de doop
1. De christelijke doop vindt zijn oorsprong in het dienstbare leven van Jezus van Nazaret, in zijn dood en zijn opstanding. De doop is inlijving in Christus, die de gekruisigde en verrezen Heer is, en is toetreding tot het Nieuwe Verbond tussen God en zijn volk. De doop is een gave van God en wordt bediend in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Matteüs verhaalt dat de verrezen Heer zijn leerlingen, toen Hij ze de wereld in zond, de opdracht gaf om te dopen (Mt. 28, 18-20). Dat de doop van begin af aan de algemene praktijk van de apostolische kerk was, betuigen ons de nieuwtestamentische brieven, de Handelingen der Apostelen en de geschriften van de kerkvaders. De kerken zetten deze praktijk heden ten dage voort als een teken van overgave aan de Heer, die zijn genade verleent aan zijn volk.

II De betekenis van de doop

2. De doop is het teken van het nieuwe leven door Jezus Christus. De doop verenigt de gedoopte met Christus en met zijn volk. De nieuwtestamentische geschriften en de kerkelijke liturgie ontvouwen de betekenis van de doop in verschillende beelden, die de rijkdom van Christus en zijn heilsgaven uitdrukken. Deze beelden worden soms verbonden met het symbolische gebruik van water in het Oude Testament. De doop betekent een deelname aan Christus' dood en verrijzenis (Rom. 6, 3-5; Kol. 2, 12); afwassing van zonden (1 Kor. 6, 11); wedergeboorte (Joh. 3, 5); verlichting door Christus (Ef. 5, 14); bekleed worden met Christus (Gal. 3, 27); vernieuwing door de Heilige Geest (Tit. 3, 5); de ervaring van redding uit de zondvloed (1 Petr. 3, 20-21); een uittocht uit de slavernij (1 Kor. 10, 1-2) en een bevrijding tot nieuw menszijn waarin scheidsmuren worden overwonnen, of die nu bepaald zijn door sekse, ras of sociale status (Gal. 3, 27-28; 1 Kor. 12, 13). De beelden zijn velerlei, maar de werkelijkheid is één.

A Deelneming aan Christus' dood en opstanding

3. De doop betekent: deelneming aan het leven, de dood en de opstanding van Jezus Christus. Jezus daalde af in de rivier de Jordaan en werd gedoopt in verbondenheid met zondaren om alle gerechtigheid te vervullen (Mt. 3, 15). Deze doop voerde Jezus op de weg van de lijdende Knecht des Heren zoals blijkt uit zijn lijden, dood en opstanding (Mc. 10, 38-40, 45). Door hun doop worden christenen ondergedompeld in de bevrijdende dood van Christus, waarin hun zonden worden begraven, waarin de 'oude Adam' wordt gekruisigd met Christus en waarin de macht van de zonde wordt gebroken. Aldus zijn gedoopten niet langer slaven van de zonden, maar vrij. Volledig vereenzelvigd met de dood van Christus worden zij met Hem begraven en hier en nu opgewekt tot een nieuw leven in de kracht van de opstanding van Jezus Christus, met het vertrouwen dat zij uiteindelijk één met Hem zullen zijn als zij opstaan zoals Hij (Rom. 6, 3-11; Kol. 2, 13; 3, 1; Ef. 2, 5-6).

B Bekering, vergeving, reiniging

4. De doop, die christenen laat delen in het mysterie van de dood en opstanding van Christus, houdt schuldbelijdenis en ommekeer in. De doop, zoals die bediend werd door Johannes, was zelf een doop van bekering tot vergeving der zonden (Mc. 1, 4). Het Nieuwe Testament legt nadruk op de ethische implicaties van de doop door deze voor te stellen als een afwassing die het lichaam met zuiver water wast, een reiniging van het hart van alle zonden en een daad van rechtvaardigheid (Hebr. 10, 22; 1 Petr. 3, 21; Hand. 22, 16; 1 Kor. 6, 11). Aldus worden de gedoopten vergeven, gereinigd en geheiligd door Christus en als onderdeel van hun doopervaring wordt hun, onder de leiding van de Heilige Geest, een nieuwe ethische oriëntatie gegeven.

C De gave van de Geest
5. De Heilige Geest werkt in het leven van mensen vóór, tijdens en na hun doop. Het is dezelfde Geest, die Jezus als de Zoon openbaarde (Mc. 1, 10-11) en die de leerlingen met pinksteren kracht gaf en hen verenigde (Hand. 2). God verleent aan alle gedoopten de zalving en de belofte van de Heilige Geest, drukt zijn zegel op hen en legt het eerste onderpand van hun erfenis als zonen en dochters van God in hun hart. De Heilige Geest voedt het geloofsleven tot aan de uiteindelijke bevrijding, wanneer ze de volle erfenis zullen ontvangen tot lof van Gods heerlijkheid (2 Kor. 1, 21-22; Ef. 1, 13-14).

D Inlijving in het lichaam van Christus

6. Bediend in gehoorzaamheid aan onze Heer is de doop een teken en zegel van ons gemeenschappelijk leerling-zijn. Door hun doop worden christenen verenigd met Christus, met elkaar en met de kerk van alle tijden en alle plaatsen. Onze gemeenschappelijke doop, die ons met Christus in geloof verenigt, is dus een fundamentele band van eenheid. Wij zijn één volk en zijn geroepen om één Heer te belijden en te dienen, overal over de hele wereld. De gemeenschap met Christus, waaraan wij allen door de doop deel hebben, heeft belangrijke gevolgen voor de christelijke eenheid. 'Er is... één doop, één God en Vader van ons allen' (Ef. 4, 4-6). Als deze eenheid in de doop zijn zichtbare uitdrukking vindt in één, heilige, katholieke, apostolische kerk, is een volwaardig christelijk getuigenis van de helende en verzoenende liefde van God mogelijk. Daarom vormt onze ene doop in Christus een oproep aan de kerken om hun verschillen te overwinnen en hun gemeenschap zichtbaar te maken.

Commentaar

Het feit dat de kerken niet in staat zijn om elkaars dooppraktijken wederzijds te erkennen als uitdrukking van de ene doop, en het feit dat zij feitelijk verdeeld blijven, zelfs wanneer zij elkaars doop wederzijds erkennen, maken op dramatische wijze zichtbaar dat het christelijke getuigenis gebroken is. Dat de kerken in sommige plaatsen en tijden hebben toegestaan dat verschillen van sekse, ras of sociale status het lichaam van Christus verdelen, heeft de echte eenheid van de christelijke gemeenschap in de doop eens te meer in twijfel gesteld (Gal. 3, 27-28) en het christelijk getuigenis zeer ongeloofwaardig gemaakt. De noodzaak om de eenheid van de doop te herwinnen is een kerntaak van de oecumene omdat dit centraal staat bij het verwezenlijken van echt partnerschap binnen de christelijke gemeenschappen.

E Het teken van het koninkrijk

7. De doop is het begin van de verwerkelijking van het nieuwe leven, geschonken midden in de huidige wereld. De doop geeft deel aan de gemeenschap van de Heilige Geest. Het is een teken van het rijk van God en van het toekomstige leven. Door de gaven van geloof, hoop en liefde heeft de doop een dynamiek die het hele leven omvat, zich uitstrekt tot alle volken en vooruitloopt op de dag wanneer alle tong zal belijden dat Jezus Christus Heer is tot eer van God de Vader.

III Doop en geloof

8. De doop is zowel gave Gods als ons menselijk antwoord op deze gave. De doop is gericht op de groei naar de maat van de wasdom der volheid van Christus (Ef. 4, 13). Alle kerken erkennen dat geloof nodig is voor het ontvangen van het heil dat in de doop vervat en aangezegd is. Persoonlijke overgave is nodig om een verantwoordelijk lid van het lichaam van Christus te zijn.

9. De doop heeft niet slechts te maken met de ervaring van één moment, maar betekent een levenslange groei in Christus. De gedoopten zijn geroepen om de heerlijkheid des Heren te weerspiegelen naarmate zij door de kracht van de Heilige Geest naar zijn beeld veranderd worden van heerlijkheid tot heerlijkheid (2 Kor. 3, 18). Het christelijk leven kan niet anders zijn dan een leven van voortdurende strijd, maar ook een leven van voortdurende genade-ervaring. In deze nieuwe verbondenheid leven de gedoopten terwille van Christus, terwille van zijn kerk en van de wereld, die Hij liefheeft, terwijl zij hoopvol wachten op de openbaring van Gods nieuwe schepping en op de tijd dat God alles in allen zal zijn (Rom. 8, 18-24; 1 Kor. 15, 22-28; 49-57).

10. Naarmate de gedoopte gelovigen in het christelijk geloofsleven groeien, laten ze zien dat de mensheid tot nieuw leven gebracht en bevrijd kan worden. Zij hebben, hier en nu, een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid om gezamenlijk te getuigen van het Evangelie van Christus, de bevrijder van alle mensen. De context van dit gemeenschappelijk getuigen is de kerk en de wereld. Binnen een gemeenschap van getuigenis en dienst leren christenen de volle betekenis van de ene doop als Gods gave voor heel zijn volk zien. Zo erkennen zij ook dat de doop, als doop in Christus' dood, ethische implicaties heeft die niet alleen vragen om persoonlijke heiliging, maar christenen ook motiveren om op alle terreinen van het leven te trachten de wil van God te vervullen (Rom. 6, 9 vv.; Gal. 3, 27-28; 1 Petr. 2, 21 - 4, 6).

IV De dooppraktijk

A Doop op belijdenis en kinderdoop

11. Hoewel de mogelijkheid dat ook de kinderdoop in de apostolische tijd voorkwam niet uitgesloten kan worden, is dopen op grond van persoonlijke belijdenis het best betuigde patroon in de nieuwtestamentische geschriften. In de loop van de geschiedenis heeft de dooppraktijk zich in verschillende vormen ontwikkeld. Sommige kerken dopen kleine kinderen, die gebracht worden door ouders of voogden, die bereid zijn om in en met de kerk de kinderen in het christelijk geloof op te voeden. Andere kerken praktiseren uitsluitend de doop van gelovigen die in staat zijn een persoonlijke geloofsbelijdenis af te leggen. Sommige van deze kerken moedigen het aan dat zuigelingen of kinderen opgedragen en gezegend worden in een dienst waarin gewoonlijk God gedankt wordt voor het kind en waarin de vader en moeder zich verplichten tot christelijk ouderschap. Alle kerken dopen gelovigen die uit andere godsdiensten komen of die gelovig waren, als zij het christelijk geloof aannemen en deelnemen aan catechetisch onderricht.

12. Zowel de doop op belijdenis als de kinderdoop vinden plaats in de kerk als geloofsgemeenschap. Wanneer iemand die zelf kan antwoorden wordt gedoopt, zal een persoonlijke geloofsbelijdenis een wezenlijk onderdeel van de doopdienst vormen. Wanneer een kind wordt gedoopt zal het persoonlijke antwoord op een later tijdstip in het leven gegeven worden. In beide gevallen zal de gedoopte moeten groeien in het verstaan van het geloof. Voor degenen die gedoopt zijn na eigen geloofsbelijdenis blijft er de noodzaak van voortdurende groei van een persoonlijk geloofsantwoord. Wanneer men als kind gedoopt is, wordt een persoonlijke belijdenis op een later tijdstip verwacht en de christelijke opvoeding is erop gericht het kind tot deze belijdenis te brengen. Elke doop vindt haar wortels in en verkondigt Christus' trouw tot in de dood. De doop vindt plaats in het leven en het geloof van de kerk en verwijst, door het getuigen van de hele kerk, naar de trouw van God, de bron van alle geloofsleven. Bij elke doop bevestigt de hele gemeente opnieuw haar geloof in God en verplicht zich een klimaat van getuigenis en dienst te scheppen. De doop moet daarom altijd gevierd en waar gemaakt worden te midden van de christelijke gemeente.

Commentaar

Wanneer de uitdrukking 'kinderdoop' en 'doop op belijdenis' worden gebruikt, moet men bedenken dat het werkelijke verschil ligt tussen diegenen die mensen van welke leeftijd dan ook dopen en diegenen die alleen mensen dopen die in staat zijn zelf een geloofsbelijdenis af te leggen. Het onderscheid tussen kinderdoop en doop op belijdenis wordt minder groot wanneer men erkent dat in beide vormen aan dopen zowel Gods eigen initiatief in Christus als ook het geloofsantwoord te midden van de geloofsgemeenschap vervat ligt.

De praktijk van de kinderdoop legt de nadruk op het geloof van de gemeenschap en het geloof dat het kind deelt met zijn ouders. Het kind wordt in een gebroken wereld geboren en deelt in haar gebrokenheid. Door de doop worden de belofte en aanspraak van het evangelie op het kind gelegd. Het persoonlijk geloof vn de dopeling en trouw deelnemen aan het kerkelijk leven zijn nodig voor het volledig vrucht dragen van de doop.

De praktijk van de doop op belijdenis legt de nadruk op de uitdrukkelijke belijdenis van de persoon die, in en door de geloofsgemeenschap, antwoordt op de genade van God en die de doop wenst.
Beide vormen van doop vragen gelijkelijk een verantwoordelijke instelling inzake de christelijke opvoeding. De herontdekking van het feit dat de christelijke opvoeding levenslang doorgaat, kan de wederzijdse aanvaarding van de verschillende initiatiepraktijken vergemakkelijken.

In sommige kerken waarin de praktijk van kinderdoop en de doop op belijdenis samen voorkomen, is het mogelijk gebleken de kinderdoop, later gevolgd door geloofsbelijdenis en doop op belijdenis, voorafgegaan door het opdragen en zegenen van het kind, als twee gelijkwaardige mogelijkheden te beschouwen. Wellicht zouden andere kerken evenzo vergelijkbare alternatieven kunnen erkennen bij hun herenigingsgesprekken en in hun onderlinge betrekkingen.

13. De doop is een handeling die niet herhaald kan worden. Elk gebruik dat uitgelegd zou kunnen worden als 'wederdoop' moet worden vermeden.

Commentaar

Kerken, die vasthouden aan een bepaalde dooppraktijk of die de authenticiteit van de sacramenten en de ambten van andere kerken in twijfel trekken, hebben soms van mensen die uit andere kerkelijke tradities kwamen, verlangd dat ze zich zouden laten dopen voordat ze als volledig communicerend lid geaccepteerd werden. Naarmate de kerken elkaar meer en meer begrijpen en aanvaarden en nauwere banden aangaan in getuigenis en dienst, zullen ze bereid zijn af te zien van elke praktijk die de sacramentele integriteit van andere kerken in twijfel zou kunnen trekken of die afbreuk zou doen aan de onherhaalbaarheid aan het sacrament aan de doop.

B Doop-zalving met chrismaconfirmatie

14. In Gods heilswerk is het paasmysterie van Christus' dood en opstanding onverbrekelijk verbonden met de uitstorting van de Heilige Geest op het pinksterfeest. Zo is ook deelname in Christus' dood en opstanding onverbrekelijk verbonden met het ontvangen van de Heilige Geest. In zijn volle betekenis betekent en bewerkt de doop beide. Christenen verschillen van mening waar het teken van de Geestesgave te vinden is. Verschillende handelingen zijn met deze Geestesgave in verband gebracht. Voor sommigen is het de rite van de doop met water. Voor anderen is het de zalving met chrisma en/of de handoplegging die in veel kerken confirmatie of vormsel heet. Voor nog weer anderen is het alle drie, omdat ze de Heilige Geest werkzaam zien in de hele handeling. Allen zijn het erover eens dat de christelijke doop een doop is in water én de Heilige Geest.

Commentaar

a. Sommige tradities leren dat, zoals de doop ons gelijkvormig maakt aan Christus die is gekruisigd, begraven en opgestaan, christenen evenzo door zalving de gave van de Geest van pinksteren ontvangen van de gezalfde Zoon.
b. Indien de doop, als inlijving in het lichaam van Christus door zijn aard reeds verwijst naar het eucharistische deel krijgen aan het lichaam en bloed van Christus, rijst de vraag of nog een afzonderlijke handeling tussen doop en toelating tot de Maaltijd geschoven mag worden. Die kerken die wel kinderen dopen, maar ze niet toelaten tot de Maaltijd, voordat zo'n handeling heeft plaatsgevonden, zouden zich kunnen afvragen of ze de implicaties van de doop wel volledig hebben overzien en aanvaard.
c. De doop moet voortdurend opnieuw bevestigd worden. De meest duidelijke vorm van zo'n bevestiging is het vieren aan de eucharistie. De vernieuwing van de doopbeloften kan ook plaatsvinden bij zulke gelegenheden als de jaarlijkse viering van het paasmysterie of bij de doop van anderen.

C Op weg naar een wederzijdse dooperkenning

15. De kerken erkennen in toenemende mate elkaars doop als de ene doop in Christus, wanneer de dopeling Jezus Christus als Heer belijdt of, in het geval van de kinderdoop, wanneer de belijdenis wordt afgelegd door de kerk (ouders, voogden, peetouders en gemeente) en later wordt bevestigd door persoonlijk geloof en overgave. Wederzijdse dooperkenning wordt beschouwd als een belangrijk teken en middel om de eenheid die Christus in de doop gegeven heeft, uit te drukken. De kerken zouden, waar maar mogelijk, wederzijds elkaars doop uitdrukkelijk moeten erkennen.

16. Diegenen die de doop op belijdenis toepassen en diegenen die kinderen dopen zouden, teneinde hun verschillen te overwinnen, bepaalde aspecten van hun praktijk opnieuw moeten bekijken. De eerste groep kan misschien proberen meer zichtbaar uit te drukken dat kinderen onder de bescherming van Gods genade staan. De tweede groep moet oppassen voor een schijnbaar al te lichtvaardig dopen zonder onderscheid en zijn verantwoordelijk voor het opvoeden van gedoopte kinderen tot een volwassen keuze voor Christus.

V De viering van de doop

17. De doop wordt bediend met water in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

18. Bij het vieren van de doop dient het tekenkarakter van het water goed tot uitdrukking te komen en niet tot een minimum te worden teruggebracht. De onderdompeling kan het feit dat de christen in de doop deel krijgt aan de dood, begrafenis en opstanding van Christus aanschouwelijk maken.

Commentaar

Zoals we in sommige theologische tradities zien, duidt het gebruik van water, met al zijn positieve associaties met leven en heil, de continuïteit aan tussen de oude en de nieuwe schepping; het maakt op die manier duidelijk wat de betekenis is van de doop, niet alleen voor de mens maar ook voor de hele kosmos. Tegelijkertijd stelt het gebruik van water een reiniging van de schepping voor, een afsterven van datgene wat negatief en destructief is in de wereld: degenen die worden gedoopt in het lichaam van Christus krijgen deel aan een nieuw bestaan.

19. Zoals het geval was in de eerste eeuwen, kan de gave van de Heilige Geest in de doop op nog meer manieren uitgedrukt worden, bijvoorbeeld door het teken van de handoplegging en door zalving met chrisma. Het teken van het kruis herinnert aan de beloofde gave van de Heilige Geest, die het handgeld en onderpand is van wat nog komen gaat, wanneer God hen die Hij verworven heeft volledig verlost heeft (Ef. 1, 13-14). Men kan verwachten dat het herstel van zulke aanschouwelijke tekenen de liturgie zal verrijken.

20. In een volledige doopliturgie moeten tenminste de volgende onderdelen een plaats hebben: de verkondiging van de Schriften over de doop; het aanroepen van de Heilige Geest; het verzaken van het kwade; een belijdenis van het geloof in Christus en de Heilige Drie-eenheid; het gebruik van water; het verklaren dat de gedoopten een nieuwe identiteit hebben verworven als zonen en dochters van God en als leden van de kerk, geroepen om getuigen te zijn van het Evangelie. Sommige kerken menen dat de christelijke initiatie niet volledig is zonder verzegeling van de gedoopte met de gave van de Heilige Geest en deelname aan de Maaltijd.
21. Het is aan te bevelen om in het kader van de doopdienst de betekenis van de doop uit te leggen zoals die uit de Schriften blijkt (dat wil zeggen, de deelname aan Christus' dood en opstanding, bekering, vergeving en reiniging, gave van de Heilige Geest, inlijving in het lichaam van Christus en teken van het koninkrijk).

Commentaar

Blijkens recente discussies moeten we meer aandacht geven aan misverstanden, die door de sociaal-culturele context waarin de doop plaatsvindt, worden veroorzaakt.
a. In sommige delen van de wereld heeft het geven van een naam in de doopliturgie tot verwarring geleid tussen de doop en gebruiken die met naamgeving te maken hebben. Deze verwarring is vooral schadelijk wanneer aan de dopelingen in overwegend niet-christelijke culturen gevraagd wordt doopnamen aan te nemen, die niet uit hun eigen culturele traditie stammen. Bij het opstellen van doopvoorschriften moeten de kerken erop letten, dat de nadruk blijft liggen op de werkelijk christelijke betekenis van de doop en vermijden om de dopelingen onnodig te vervreemden van hun eigen cultuur, door hun vreemde namen op te leggen. Een naam die uit de eigen cultuur stamt, verbindt de dopeling met die cultuur en is tevens een teken van de universaliteit van de doop: deze is immers inlijving in de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk die zich uitstrekt over alle volkeren der aarde.
b. In veel grote Europese en Noord-Amerikaanse kerken wordt de kinderdoop vaak op het eerste gezicht al te lichtvaardig zonder onderscheid bediend. Dit maakt kerken die de doop op belijdenis praktiseren nog huiveriger om de geldigheid van de kinderdoop te erkennen; dit feit zou deze grote kerken moeten aansporen zich kritischer op de betekenis van de doop te bezinnen.
c. Sommige Afrikaanse kerken praktiseren de doop in de Heilige Geest zonder water door middel van handoplegging, terwijl ze de doop van andere kerken wel erkennen. Deze praktijk en hoe zij zich verhoudt tot de doop met water, zou nader moeten worden bestudeerd.

22. Normalerwijze wordt de doop bediend door een officiële kerkelijke ambtsdrager, hoewel anderen onder bepaalde omstandigheden ook mogen dopen.

23. Omdat de doop nauw verbonden is met het gemeenschappelijk leven en de eredienst van de kerk, moet deze normalerwijze in een gewone kerkdienst bediend worden, zodat de gemeenteleden aan hun eigen doop herinnerd kunnen worden en zij de dopelingen die zij in het christelijk geloof moeten opvoeden in hun midden kunnen verwelkomen. Het is passend dit sacrament te vieren op belangrijke feestdagen zoals pasen, pinksteren en epifanie, zoals het de gewoonte was in de oude kerk.


Eucharistie

I De instelling van de Maaltijd des Heren

1. De kerk ontvangt de eucharistie als een geschenk van de Heer. Paulus schreef: 'Want zelf heb ik van de Heer de overlevering ontvangen, die ik u op mijn beurt heb doorgegeven, dat de Heer Jezus, in de nacht waarin Hij werd overgeleverd, brood nam, de dankzegging uitsprak, het brak en zeide: 'Dit is mijn lichaam voor u. Doet dit tot mijn gedachtenis' (anamnesis). Evenzo ook de beker, nadat de maaltijd afgelopen was, en Hij zeide: 'Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed. Doet dit, elke keer dat gij hem drinkt, tot mijn gedachtenis' (1 Kor. 11, 23-25; vgl. Mt. 26, 26-27; Mc. 14, 22-25; Lc. 22, 14-20).

De maaltijden waarvan vermeld wordt dat Jezus ze gedurende zijn optreden op aarde hield met anderen, verkondigen en bewerken de nabijheid van het Koninkrijk van God waarvan de wonderbare broodvermenigvuldiging een teken is. Bij zijn laatste maaltijd ging de gemeenschap van het Koninkrijk hand in hand met de dreiging van zijn lijden dat voor de deur stond. Na zijn opstanding maakte de Heer zijn aanwezigheid aan zijn leerlingen bekend door het breken van het brood. Zo zet de eucharistie deze maaltijden van Jezus tijdens zijn aardse leven en na zijn opstanding voort, altijd als teken van het Koninkrijk. Christenen zien een voorafbeelding van de eucharistie in het paasmaal, de gedachtenis van Israëls bevrijding uit het land der slavernij, en in de verbondsmaaltijd op de berg Sinaï (Ex. 24). Het is het nieuwe paasmaal van de kerk, de maaltijd van het Nieuw Verbond, dat Christus aan zijn leerlingen gaf als de anamnesis van zijn dood en opstanding, als een vooruitgrijpen op het bruiloftsmaal van het Lam (Apok. 19, 9). Christus gaf zijn leerlingen de opdracht Hem zo te gedenken en te ontmoeten in deze sacramentele maaltijd, als het blijvende Godsvolk, tot zijn wederkomst. De laatste maaltijd die door Jezus gevierd werd, was een liturgische maaltijd, waarbij hij symbolische woorden en handelingen gebruikte. Dus is de eucharistie een sacramentele maaltijd waarin ons door zichtbare tekenen Gods liefde in Jezus Christus wordt meegedeeld, de liefde waarmee Jezus de zijnen liefhad 'ten einde toe' (Joh. 13, 1). Deze maaltijd heeft vele namen gekregen: bijvoorbeeld de Maaltijd des Heren, het Breken van het Brood, de Heilige Communie, de Goddelijke Liturgie, de Mis. Het vieren ervan blijft het centrum van de eredienst van de kerk.

II De betekenis van de eucharistie

2. De eucharistie is wezenlijk het sacrament van de gave die God ons schenkt in Christus door de kracht van de Heilige Geest. Elke christen ontvangt deze heilsgave doordat hij deelneemt aan het lichaam en bloed van Christus. In de maaltijd der dankzegging, in het eten van het brood en het drinken van de wijn schenkt Christus gemeenschap met zichzelf. God is zelf aan het werk, Hij geeft leven aan het lichaam van Christus en vernieuwt elk lid. In overeenstemming met Christus' belofte ontvangt elk gedoopt lid van het lichaam van Christus in de eucharistie de verzekering van de vergeving van zonden (Mt. 26, 28) en het onderpand van eeuwig leven (Joh. 6, 51-58). Hoewel de eucharistie wezenlijk één geheel is, zullen we hier de volgende aspecten ervan bespreken: dankzegging aan de Vader, gedachtenis van Christus, aanroeping van de Heilige Geest, gemeenschap der gelovigen, maaltijd van het Koninkrijk Gods.

A De eucharistie als dankzegging aan de Vader

3. De eucharistie, steeds Woord en sacrament omvattend, is een verkondiging en viering van het werk van God. Het is de grote dankzegging aan de Vader voor alles wat Hij gedaan heeft in schepping, verlossing en heiliging en voor alles wat Hij nu in de kerk en de wereld aan het doen is, ondanks de zonden der mensen, en voor alles wat Hij zal doen om zijn Koninkrijk tot vervulling te brengen. Zo is de eucharistie de lofprijzing (berakah) waarmee de kerk haar dank betuigt aan God voor al zijn weldaden.

4. De eucharistie is het grote dankoffer waarin de kerk spreekt namens de hele schepping. Want de wereld die God met zich heeft verzoend, is tegenwoordig bij elke eucharistie: in het brood, in de wijn, in de aanwezige gelovigen en in de gebeden die zij voor zichzelf en alle mensen aanbieden. Christus verenigt de gelovigen met zich en neemt hun gebeden op in zijn eigen voorspraak zodat de gelovigen worden getransfigureerd en hun gebeden aangenomen. Dit dankoffer is alleen mogelijk door, met en in Christus. Het brood en de wijn, vruchten van de aarde en van menselijke arbeid, worden in geloof en onder dankzegging aan de Vader aangeboden. Zo is de eucharistie een teken van wat de wereld gaat worden: een offergave en lofzang aan de Schepper, een wereldwijde gemeenschap in het lichaam van Christus, een koninkrijk van gerechtigheid, liefde en vrede in de Heilige Geest.

B De eucharistie als anamnesis of gedachtenis van Christus

5. De eucharistie is de gedachtenis van de gekruisigde en verrezen Christus, dat wil zeggen, het levende en werkzame teken van zijn offer dat eens en voor al is volbracht aan het kruis, en dat nog altijd van kracht is voor alle mensen. De bijbelse notie van gedenken, zoals deze in de eucharistie functioneert, wijst op deze actuele kracht van Gods werk hier en nu, wanneer dit gevierd wordt door zijn volk in de eredienst.

6. Met alles wat Christus voor ons en de hele schepping heeft gedaan (in zijn menswording, knechtschap, openbare optreden, onderricht, lijden, offer, opstanding, hemelvaart en zending van de Heilige Geest) is Hij zelf aanwezig in deze anamnesis waarin Hij ons gemeenschap met zichzelf schenkt. De eucharistie is ook de voorsmaak van zijn wederkomst en van het uiteindelijke Koninkrijk.

7. De anamnesis waarin Christus handelt door de vreugdevolle viering van zijn kerk is dus zowel representatie als anticipatie. Het is meer dan een voor de geest halen van het verleden en zijn betekenis. Het is de werkzame verkondiging door de kerk van Gods machtige daden en beloften.

8. Deze representatie en anticipatie vinden hun uitdrukking in dankzegging en voorspraak. De kerk herinnert zich dankbaar Gods machtige daden van verlossing en bidt Hem ieder mens in deze weldaden te laten delen. In dankzegging en voorspraak is de kerk één met de Zoon, haar grote Hogepriester en Voorspreker (Rom. 8, 34; Hebr. 7, 25). De eucharistie is het sacrament van het unieke offer van Christus die eeuwig leeft om onze Voorspreker te zijn. Het is de gedachtenis van alles wat God gedaan heeft voor het heil van de wereld. Wat God heeft willen bewerken in de menswording, het leven, de dood, de opstanding en hemelvaart van Christus, herhaalt Hij niet. Dit alles is uniek en kan niet herhaald noch voortgezet worden. Maar in de gedachtenis van de eucharistie biedt de kerk haar voorbede en voorspraak aan in gemeenschap met Christus, onze grote Hogepriester.

Commentaar

Vanuit het verstaan van de eucharistie als voorspraak wordt de aanduiding van de eucharistie als zoenoffer in de katholieke theologie misschien wat meer begrijpelijk: dat er slechts één verzoening is, namelijk het unieke kruisoffer, dat geactualiseerd wordt in de eucharistie en voor God gesteld wordt in de voorspraak van Christus en de voorbeden van de kerk voor de hele mensheid. Het zou goed zijn als de kerken hun oude meningsverschillen over de theologie aan het 'offer' in het licht van het bijbelse begrip gedachtenis opnieuw zouden overwegen en daardoor misschien meer begrip zouden krijgen voor het feit dat andere tradities deze term hebben gebruikt dan wel verworpen.

9. De anamnesis van Christus is de grond en de bron van alle christelijk gebed. Ons gebed is dus gebaseerd op en is verbonden met de voortdurende voorspraak van de verrezen Heer. In de eucharistie machtigt Christus ons om met Hem te leven, met Hem te lijden en door Hem te bidden als gerechtvaardigde zondaars, die vol vreugde en vrijelijk zijn wil doen.

10. In Christus bieden wij onszelf in ons dagelijks leven aan als een levend en heilig offer (Rom. 12, 1; 1 Petr. 2, 5); deze geestelijke eredienst, die Gode welgevallig is, wordt in de eucharistie gevoed, doordat we geheiligd en in liefde verzoend worden, om dienaars van verzoening te zijn in de wereld.

11. Verenigd met onze Heer en in gemeenschap met alle heiligen en martelaren worden we vernieuwd in het verbond dat door het bloed van Christus is bezegeld.

12. Omdat het in prediking en eucharistie beide gaat om de anamnesis van Christus, versterken ze elkaar. Tot de viering van de eucharistie hoort dus de verkondiging van het Woord.

13. Wat Christus zei en deed bij de instelling van de eucharistie, vormt het hart van de viering; de eucharistische maaltijd is het sacrament van het Lichaam en Bloed van Christus, het sacrament van zijn werkelijke tegenwoordigheid. Christus vervult op verschillende manieren zijn belofte dat Hij altijd met de zijnen zal zijn tot het einde der wereld. Maar de manier waarop Christus aanwezig is in de eucharistie is uniek. Jezus sprak over het brood en de wijn in de eucharistie: 'Dit is mijn lichaam... dit is mijn bloed'. Wat Christus gezegd heeft, is waar en wordt telkens opnieuw vervuld als de eucharistie wordt gevierd. De kerk belijdt dat Christus werkelijk, levend en actief tegenwoordig is in de eucharistie. Ofschoon de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in de eucharistie niet afhangt van het geloof van de enkeling, is er volgens allen geloof nodig om het lichaam en het bloed van Christus te onderscheiden.

Commentaar

Vele kerken geloven dat door de woorden van Jezus en door de kracht van de Heilige Geest het eucharistisch brood en de wijn werkelijk doch geheimnisvol het lichaam en bloed van de verrezen Christus worden, dat wil zeggen van de levende Christus die in al zijn volheid aanwezig is. Onder de tekenen van brood en wijn gaat het ten diepste om het hele zijn van Christus die tot ons komt om ons te voeden en ons hele bestaan om te vormen. Sommige andere kerken leggen niet zo'n nauw verband tussen Christus' aanwezigheid en de tekenen van brood en wijn, hoewel ze wel een werkelijke aanwezigheid van Christus in de eucharistie aanvaarden. Het is aan de kerken om te beslissen of dit verschil van opvatting te verenigen is met de convergentie zoals die in deze tekst is geformuleerd.

C De eucharistie als aanroeping van de Heilige Geest

14. De Heilige Geest stelt de gekruisigde en verrezen Christus werkelijk voor ons tegenwoordig in de eucharistische maaltijd, daarmee de belofte van de instellingswoorden vervullend. De aanwezigheid van Christus staat duidelijk centraal in de eucharistie en de belofte van de instellingswoorden is daarom van fundamenteel belang voor de viering. Toch is de Vader de oorsprong en de vervulling van de eucharistie. De mensgeworden Zoon van God, door wie en in wie de eucharistie zich voltrekt, is het levende centrum. De Heilige Geest is de onmetelijke kracht van liefde die dit gebeuren mogelijk maakt en zorgt dat het werkzaam blijft. Het verband tussen de eucharistische viering en het mysterie van de drie-enige God laat zien dat het de rol van de Heilige Geest is om de historische woorden van Jezus tegenwoordig te stellen en levend te maken. De kerk bidt tot de Vader om de Heilige Geest vanuit de zekerheid van Jezus' belofte in de instellingswoorden, dat dit gebed zal worden verhoord, opdat het eucharistisch gebeuren werkelijkheid zal worden: de werkelijke tegenwoordigheid van de gekruisigde en verrezen Christus die zijn leven geeft voor de hele mensheid.

Commentaar

We zeggen dit niet om de tegenwoordigheid aan Christus in de eucharistie te spiritualiseren, maar om de onverbrekelijke eenheid tussen de Zoon en de Heilige Geest te bevestigen. Deze eenheid maakt duidelijk, dat de eucharistie geen magische of mechanische handeling is, maar een gebed, gericht tot de Vader, waarin de totale afhankelijkheid van de kerk wordt benadrukt. Er is een innerlijk verband tussen de instellingswoorden, Christus' belofte en de epiclese, de aanroeping van de Heilige Geest in de liturgie. De epiclese staat in de diverse tradities op een verschillende plaats ten opzichte van de instellingswoorden. In de vroegchristelijke liturgie zag men de hele viering als de verwerkelijking van Christus' belofte. De Heilige Geest werd zowel over de gemeenschap als over de elementen van brood en wijn aangeroepen. Herontdekking van dit verstaan zou ons kunnen helpen de problemen die we hebben met een speciaal consecratiemoment te overwinnen.

15. Dankzij het levende woord van Christus en in de kracht van de Heilige Geest worden brood en wijn de sacramentele tekens van het lichaam en bloed van Christus. Zij blijven dat om gegeten en gedronken te worden.

Commentaar

In de geschiedenis van de kerk zijn verscheidene pogingen ondernomen om het mysterie van de werkelijke en unieke tegenwoordigheid van Christus in de eucharistie te begrijpen. Sommigen volstaan ermee deze tegenwoordigheid te belijden zonder er een verklaring voor te zoeken. Anderen willen eraan vasthouden dat de Heilige Geest en de woorden van Christus een verandering bewerken, waardoor er niet langer gewoon brood en wijn is maar het lichaam en bloed van Christus. Weer anderen hebben een verklaring ontwikkeld voor de werkelijke tegenwoordigheid die het mysterie wil behoeden voor een uitleg die daaraan afbreuk doet, maar die geen uitputtende verklaring ervan wil geven.

16. De hele viering van de eucharistie heeft een epicletisch karakter, omdat ze afhankelijk is van het werk van de Heilige Geest. In de woorden van de liturgie wordt op verschillende wijzen uitdrukking gegeven aan dit aspect van de eucharistie.

17. De kerk als gemeenschap van het nieuwe verbond roept de Heilige Geest vol vertrouwen aan, opdat zij geheiligd en vernieuwd mag worden en geleid in alle gerechtigheid, waarheid en eenheid en opdat zij de kracht mag ontvangen om haar zending in de wereld te vervullen.

18. De Heilige Geest geeft door de eucharistie een voorsmaak van het Koninkrijk van God: de kerk ontvangt het leven van de nieuwe schepping en de verzekering van de wederkomst des Heren.

D De eucharistie als gemeenschap der gelovigen

19. De eucharistische gemeenschap met Christus, die het leven van de kerk voedt is tegelijkertijd gemeenschap binnen het Lichaam van Christus, dat de Kerk is. Waar christenen delen in het ene brood en dezelfde beker wordt daardoor hun eenheid met Christus zichtbaar gemaakt en bewerkt, als ook hun eenheid met allen die er in delen, waar ook ter wereld en door alle tijden heen. Juist in de eucharistie wordt de gemeenschap van Gods volk volledig zichtbaar. Eucharistievieringen hebben altijd te maken met de hele kerk en de hele kerk is betrokken bij elke plaatselijke viering van de eucharistie. Wil een kerk een gestalte van de universele kerk zijn, dan moet zij haar leven zo regelen, dat de belangen en zorgen van andere kerken ernstig worden genomen.

Commentaar

Van oudsher is de doop opgevat als het sacrament waardoor de gelovigen in het lichaam van Christus worden ingelijfd en met de Heilige Geest worden begiftigd. Zolang gedoopte gelovigen en hun voorgangers die het recht hebben om deel te nemen aan en voor te gaan in de eucharistievieringen van hun eigen kerk, dat niet mogen doen in andere kerken, is de katholiciteit van de eucharistie minder zichtbaar. Ook staat in veel kerken momenteel de toelating van gedoopte kinderen tot de Maaltijd des Heren ter discussie.

20. De eucharistie omvat alle aspecten van het leven. Het is een daad van dankzegging en offerande die geschiedt namens de hele wereld. De eucharistieviering vraagt om verzoening en solidariteit van allen die elkaar erkennen als broeders en zusters van het ene huisgezin van God en is een voortdurende uitdaging bij het zoeken naar de rechte verhoudingen in het sociale, economische en politieke leven (Mt. 5, 23 v.; 1 Kor. 10, 16 v.; 1 Kor. 11, 20-22; Gal. 3, 28). Allerlei vormen van onrecht, racisme, apartheid en gebrek aan vrijheid worden radicaal onder kritiek gesteld, wanneer we het lichaam en bloed van Christus delen. Door de eucharistie doordringt en herstelt Gods alles vernieuwende genade de mens en zijn waardigheid. De eucharistie neemt de gelovige op in het centrale gebeuren van de wereldgeschiedenis. Als we deelnemen aan de eucharistie zijn we daarom inconsequent, tenzij we een actieve bijdrage leveren aan de voortdurende verbetering van de wereldsituatie en de levensomstandigheden van de mens. De eucharistie maakt ons ervan bewust hoezeer ons gedrag achterblijft bij Gods eigen verzoenend handelen in de menselijke geschiedenis: wij vallen onder Gods oordeel, zolang er alle mogelijke onrechtvaardige verhoudingen in onze samenleving blijven bestaan, zolang hoogmoed, belangentegenstellingen en machtspolitiek ons verdeeld houden, en bovenal, zolang wij koppig vasthouden aan onverantwoorde confessionele tegenstellingen binnen het lichaam van Christus.

21. Solidariteit in de eucharistische gemeenschap van het lichaam van Christus en verantwoordelijke zorg van christenen voor elkaar en voor de hele wereld krijgen in de diverse liturgieën uitdrukkelijk aandacht: in de wederzijdse vergeving der zonden; de vredeskus; voorbede voor allen; het samen eten en drinken; het brengen van brood en wijn naar zieken en gevangenen; of het vieren van de eucharistie met hen. Al deze uitingen van liefde in de eucharistie staan in nauw verband met het eigen getuigenis van Christus als dienstknecht, aan wiens dienst christenen deelnemen. Zoals God in Christus ons menselijk bestaan heeft willen delen, zo is de liturgie de mensen nabij in hun concrete levenssituatie. In de vroege kerk was het ambt van diaken en diakones speciaal bedoeld om dit aspect van de eucharistie uit te drukken. Hun plaats tussen tafel en armen is een passend getuigenis van de verlossende tegenwoordigheid van Christus in de wereld.

E De eucharistie als maaltijd van het Koninkrijk

22. In de eucharistie beginnen we te zien wat het betekent dat God regeert, zoals dat beloofd is als de uiteindelijke vernieuwing van de schepping en krijgen wij er een voorsmaak van. Tekenen van deze vernieuwing zijn in de wereld aanwezig overal waar de genade van God zichtbaar wordt en mensen werken aan gerechtigheid, liefde en vrede. De eucharistie is het feest waarbij de kerk God dankt voor deze tekenen en vol vreugde de komst van het Koninkrijk in Christus viert en erop vooruitgrijpt (1 Kor. 11, 26; Mt. 26, 29).

23. De wereld waaraan vernieuwing is beloofd, is in de hele viering van de eucharistie tegenwoordig. De wereld is tegenwoordig in het dankzeggen aan de Vader, waar de kerk namens de hele schepping spreekt; in de gedachtenis van Christus, waar de kerk, verenigd met haar grote Hogepriester en Voorspreker, voor de hele wereld bidt; en in het gebed om de gave van de Heilige Geest, waarin de kerk vraagt om heiliging en herschepping.

24. Op grond van hun verzoening in de eucharistie zijn de leden van het lichaam van Christus geroepen om dienaren te zijn van de verzoening onder alle mensen en om getuigen te zijn van de vreugde over de opstanding. Zoals Jezus tijdens zijn leven tollenaars en zondaars opzocht en tafelgemeenschap met hen had, zo zijn christenen in de eucharistie geroepen om solidair te zijn met de verworpenen en om tekenen te worden van de liefde van Christus, die voor allen leefde en zich offerde en die zich nu in de eucharistie geeft.

25. Zo vaak de kerk de eucharistie viert, neemt zij deel aan Gods opdracht voor de wereld. Dit deelnemen krijgt iedere dag weer gestalte in de evangelieverkondiging, de dienst aan de naaste en de trouwe aanwezigheid in de wereld.

26. Daar de eucharistie geheel en al Gods gave is, brengt de eucharistie in onze geschiedenis een nieuwe werkelijkheid binnen, die christenen omvormt tot het beeld van Christus en hen daardoor tot zijn daadwerkelijke getuigen maakt. De eucharistie is kostbaar voedsel voor missionarissen, brood en wijn voor pelgrims op hun apostolische reis. De eucharistische gemeenschap wordt gevoed en gesterkt om in woord en daad de Heer Jezus Christus te belijden, die zijn leven gaf voor de verlossing van de wereld. Zoals de eucharistievierende gemeente één volk wordt door het delen in de maaltijd van de ene Heer, zo moet zij willen verzamelen degenen die nu nog buiten haar zichtbare grenzen zijn: Christus heeft immers allen voor wie Hij stierf op zijn feest genodigd. In zoverre christenen zich niet in volledige gemeenschap rond dezelfde tafel kunnen verenigen om hetzelfde brood te breken en uit dezelfde beker te drinken, wordt hun missionaire getuigenis verzwakt, zowel op het niveau van enkelingen als van de gemeenschap.

III De viering van de eucharistie

27. De liturgie van de eucharistie vormt wezenlijk één geheel, en bestaat vanouds uit de volgende elementen in verschillende volgorde en van uiteenlopend belang:
- lofliederen
- schuldbelijdenis
- zondenvergeving
- verkondiging van Gods woord in verschillende vormen
- geloofsbelijdenis (credo)
- voorbeden voor de hele kerk en voor de wereld
- het gereed maken van brood en wijn
- dankzegging aan de Vader voor de wonderen van schepping, verlossing en heiliging (teruggaand op de joodse traditie van de berakah)
- de nieuwtestamentische instellingswoorden
- anamnesis of gedachtenis van de grote daden van verlossing, lijden, dood, opstanding, hemelvaart en pinkstergebeuren die de kerk in leven hebben geroepen
- aanroeping van de Heilige Geest over de gemeenschap en over de gaven van brood en wijn (epiclese, hetzij vóór de instellingswoorden of na de gedachtenis, of beide of een andere verwijzing naar de Heilige Geest, waardoor het 'epicletisch' karakter van de eucharistie voldoende tot uitdrukking komt)
- toewijding van de gelovigen aan God
- verwijzing naar de gemeenschap der heiligen
- gebed om de wederkomst des Heren en het uiteindelijk zichtbaar worden van zijn Koninkrijk
- het Amen van de hele gemeenschap
- het gebed des Heren
- de vredeskus, teken van verzoening en vrede
- breken van het brood
- eten en drinken in gemeenschap met Christus en met ieder lid van de kerk
- afsluitende lofprijzing
- zegen en wegzending

28. De beste weg tot eenheid in de eucharistische viering en gemeenschap loopt via de vernieuwing van de eucharistie, wat betreft leer en liturgie in de afzonderlijke kerken. De kerken moeten hun liturgieën toetsen aan de thans groeiende overeenstemming over de eucharistie. De liturgische vernieuwingsbeweging heeft de kerken nader tot elkaar gebracht in de wijze waarop de Maaltijd des Heren wordt gevierd. Maar een zekere liturgische verscheidenheid die verenigbaar is met ons gemeenschappelijk geloof ten aanzien van de eucharistie wordt erkend als gezond en verrijkend. Het instemmen met het gemeenschappelijk geloof inzake de eucharistie houdt geen uniformiteit in liturgie of praktijk in.

Commentaar

De kerk heeft vanaf de nieuwtestamentische tijd steeds zeer veel belang gehecht aan het gebruik van brood en wijn zoals Jezus dat deed bij het laatste avondmaal. In bepaalde delen van de wereld waar brood en wijn niet gebruikelijk of niet verkrijgbaar zijn, is men nu soms de mening toegedaan dat plaatselijk voedsel en plaatselijke drank beter dienst kunnen doen om de eucharistie in het dagelijks leven te verankeren. Verdere studie is nodig over de vraag welke aspecten van de Maaltijd des Heren door Jezus zijn ingesteld en niet mogen worden veranderd en over welke aspecten de kerk de bevoegdheid heeft te beslissen.

29. Bij het vieren van de eucharistie vergadert, onderwijst en voedt Christus de kerk. Het is Christus die uitnodigt tot de maaltijd en die de leiding ervan heeft. Hij is de herder die het volk van God leidt, de profeet die het woord van God verkondigt, de priester die het mysterie van God viert. Ten teken daarvan gaat in de meeste kerken een officiële ambtsdrager voor. Degene die in naam van Christus voorgaat bij de viering van de eucharistie, maakt duidelijk dat de rite niet de schepping of het bezit van de gemeente zelf is; de eucharistie wordt ontvangen als een gave van Christus die in zijn kerk leeft. De bedienaar van de eucharistie is de gezant, die het goddelijk initiatief vertegenwoordigt en de band van de plaatselijke gemeenschap met andere plaatselijke gemeenschappen in de wereldwijde kerk tot uitdrukking brengt.

30. Het christelijk geloof wordt verdiept door het vieren van de Maaltijd des Heren. Daarom moet de eucharistie veelvuldig worden gevierd. Veel theologische, liturgische en praktische verschillen houden verband met de verschillende frequentie waarmee de Maaltijd des Heren wordt gevierd.

31. Daar de eucharistie het feest is van de opstanding van Christus, zou deze tenminste elke zondag moeten worden gevierd. Omdat het de nieuwe sacramentele maaltijd van Gods volk is, moet elke christen aangemoedigd worden vaak aan te zitten aan de Maaltijd des Heren.

32. Sommige kerken leggen er de nadruk op dat Christus' tegenwoordigheid in de geconsacreerde elementen ook na de viering voortduurt. Andere benadrukken vooral het gebeuren van de viering zelf en het nuttigen van de elementen bij het communiceren. De manier waarop met de elementen wordt omgegaan vraagt speciale aandacht. Wat betreft het bewaren van de elementen: elke kerk moet in deze de gebruiken en de vroomheid van de andere respecteren. Gegeven de verschillende praktijken van de kerken en bij de huidige stand van het convergentieproces kunnen wij het volgende suggereren:
- dat men aan de ene kant voor ogen houdt, vooral in preken en catechetisch onderricht, dat het eerste oogmerk van het bewaren van de elementen, de uitdeling ervan onder de zieken en afwezigen is, en
- dat men aan de andere kant erkent, dat de beste manier om respect te tonen voor de elementen die in de viering van de eucharistie worden gebruikt, het nuttigen ervan is, zonder echter het gebruik ervan voor de ziekencommunie uit te sluiten.

33. Het toegenomen wederzijds begrip, zoals dat uit deze verklaring naar voren komt, zal misschien sommige kerken in staat stellen een grotere mate van onderlinge eucharistische gemeenschap te bereiken en zo de dag verhaasten waarop het verdeelde volk van Christus zichtbaar verenigd zal zijn rondom de tafel des Heren.


Ambt

I De roeping van het gehele volk van God

1. In een gebroken wereld roept God de gehele mensheid om Gods volk te worden. Voor dat doel koos Hij Israël uit en sprak daarna op een unieke en beslissende manier door Jezus Christus, zijn Zoon. Jezus identificeerde zich met de natuur, de situatie en de zaak van het hele menselijke geslacht, zichzelf gevend als offer voor allen. Jezus' dienstbare leven, zijn dood en zijn opstanding zijn het fundament van een nieuwe gemeenschap die altijd door wordt opgebouwd door het goede nieuws van het evangelie en de gaven van de sacramenten. De Heilige Geest maakt hen die Jezus Christus volgen tot één lichaam en zendt hen als getuigen de wereld in. Kerklid zijn betekent leven in gemeenschap met God, door Jezus Christus, in de Heilige Geest.

2. Het leven van de kerk is gebaseerd op de overwinning op de machten van het kwaad en de dood, die Christus eens voor al heeft behaald. Christus schenkt vergeving, nodigt tot berouw en bevrijdt van de ondergang. Door Christus worden mensen in staat gesteld om zich lofprijzend tot God te keren en hun naasten te dienen. In Christus vinden zij de bron van een nieuw leven in vrijheid, wederzijdse vergeving en liefde. Door Christus worden hun hart en ziel gericht op de vervulling van het rijk Gods, waar Christus' overwinning openbaar en alle dingen nieuw zullen worden. Het is Gods plan dat in Jezus Christus alle mensen deel krijgen aan deze gemeenschap.

3. De kerk leeft door de bevrijdende en vernieuwende kracht van de Heilige Geest. Dat de Heilige Geest op Jezus rustte, wordt betuigd door zijn doop, en na de opstanding werd diezelfde Geest gegeven aan allen die geloofden in de opgestane Heer om hen te herscheppen tot het lichaam van Christus. De Geest roept mensen tot geloof, heiligt hen door vele gaven, geeft hen kracht om van het evangelie te getuigen en stelt hen in staat om in hoop en liefde te dienen. De Heilige Geest bewaart de kerk in de waarheid en leidt haar ondanks alle zwakheid van haar leden.

4. De kerk is geroepen om het rijk van God te verkondigen en een voorafbeelding ervan te zijn. Zij doet dit door de wereld het evangelie te verkondigen en door haar bestaan als lichaam van Christus. In Jezus kwam Gods rijk onder ons. Hij begenadigde zondaars. Hij bracht aan armen het evangelie, aan gevangenen vrijlating, aan blinden het gezicht en aan de verdrukten bevrijding (Lc. 4, 19). Christus opende een nieuwe toegang tot de Vader. Levend in deze gemeenschap met God zijn alle leden van de kerk geroepen hun geloof te belijden en rekenschap af te leggen van de hoop die in hen is. Zij moeten meeleven met alle mensen in hun vreugde en hun lijden vanuit hun opdracht in zorgzame liefde getuigenis te geven. De leden van het lichaam van Christus moeten samen met de verdrukten strijden voor die vrijheid en waardigheid die met de komst van het rijk van God zijn beloofd. Deze opdracht moet onder verschillende politieke, sociale en culturele omstandigheden worden uitgevoerd. Om deze opdracht getrouw uit te voeren, zullen zij in elke situatie zoeken naar adequate vormen van getuigenis en dienst. Door dat te doen, geven ze de wereld een voorsmaak van de vreugde en heerlijkheid van Gods rijk.

5. De Heilige Geest geeft de gemeenschap verschillende elkaar aanvullende gaven. Deze zijn bestemd voor het welzijn van het hele volk en komen tot uiting in het dienstbetoon in kerk en wereld. Het kunnen gaven zijn van de overdracht van het evangelie in woord en daad, gaven van genezing, gaven van gebed, gaven van onderricht en studie, gaven van dienst, gaven van voorgaan en volgen en gaven van inspiratie en visie. Alle leden zijn geroepen met de hulp van de gemeente, de gaven die ze ontvangen hebben te ontdekken en te gebruiken voor de opbouw van de kerk en voor de dienst aan de wereld tot welke de kerk gezonden is.

6. De kerken zijn het in grote lijnen wel eens over de roeping van het volk van God, maar zij verschillen van mening over de wijze waarop het leven van de kerk geordend moet worden, met name over de betekenis en gestalte van het kerkelijk ambt. Willen de kerken deze verschillen overwinnen, dan zullen ze moeten uitgaan van de roeping van het hele volk van God. Samen zullen zij een antwoord moeten vinden op de volgende vraag: hoe moet het leven van de kerk verstaan en ingericht worden volgens Gods wil en onder de leiding van de Heilige Geest, opdat het evangelie wordt verspreid en de gemeente in liefde wordt opgebouwd?

II Kerk en ambt

7. Het gaat in deze discussie ook om verschillen in terminologie. Om verwarring te voorkomen in het gesprek over het kerkelijk ambt, moeten we helder omschrijven hoe we de verschillende termen in de volgende paragrafen zullen gebruiken.
a. Het woord charisma duidt de gaven aan die door de Heilige Geest worden verleend aan elk lid van het lichaam van Christus voor de opbouw van de gemeenschap en het vervullen van haar roeping.
b. Het woord dienst in de breedste zin van het woord staat voor de taak waartoe het hele volk van God is geroepen, hetzij als individu of als plaatselijke gemeente of als universele kerk. De termen dienst of diensten kunnen ook slaan op de bijzondere institutionele vormen die deze taak kan aannemen.
c. De term kerkelijk ambt heeft betrekking op mensen die een charisma hebben ontvangen en die de kerk door ordinatie voor hun taak aanstelt onder aanroeping van de Geest en handoplegging.
d. Vele kerken gebruiken het woord priester ter aanduiding van bepaalde ambtsdragers. Dit gebruik is niet algemeen. Daarom zal dit rapport de belangrijkste vragen daaromtrent in paragraaf 17 behandelen.

A Het kerkelijk ambt

8. Om haar opdracht te vervullen heeft de kerk mensen nodig, die er officieel en blijvend verantwoordelijk voor zijn om haar te wijzen op haar fundamentele afhankelijkheid van Jezus Christus en die daardoor te midden van de vele gaven, het centrum van haar eenheid vormen. Het ambt van zulke mensen, die al vanaf de eerste tijd werden geordineerd, is bepalend voor het leven en getuigenis van de kerk.

9. De kerk is nooit zonder mensen geweest die een speciaal gezag en speciale verantwoordelijkheid hadden. Jezus koos en zond zijn leerlingen uit om getuigen van het koninkrijk te zijn (Mt. 10, 1-8). Aan de Twaalf werd beloofd dat zij zouden 'zitten op tronen om de Twaalf stammen van Israël te oordelen' (Lc. 22, 30). Aan de Twaalf werd binnen de gemeenschappen van de eerste generatie een bijzondere rol toegekend. Zij zijn de getuigen van het leven en de opstanding van de Heer (Hand. 1, 21-26). Zij leiden de gemeenschap in gebed, onderricht, het breken van het brood, de verkondiging en de dienst (Hand. 2, 42-47; 6, 2-6, enz.). Het bestaan van de Twaalf en de andere apostelen bewijst dat er van meet af verschil in functie was in de gemeenschap.

Commentaar

In het Nieuwe Testament wordt de term 'apostel' op verschillende manieren gebruikt. Hij wordt gebruikt voor de Twaalf, maar ook voor een wijdere kring van leerlingen. Hij wordt op Paulus en op anderen toegepast, waar zij door de verrezen Christus worden uitgezonden om het evangelie te verkondigen. De rol van de apostelen is: fundament te zijn en de zending van de kerk te behartigen.

10. Jezus roep de Twaalf om vertegenwoordigers van het vernieuwde Israël te zijn. Op dat ogenblik representeren zij het hele volk van God en hebben tegelijkertijd een speciale rol daarbinnen. Na de opstanding behoren zij tot de leiders van de gemeenschap. Men kan zeggen dat de apostelen zowel een voorafbeelding zijn van de kerk als geheel als ook van hen die in deze kerk belast zijn met een speciaal gezag en speciale verantwoordelijkheid. De rol van de apostelen als getuigen van de opstanding van Christus is uniek en onherhaalbaar. Er bestaat daarom een verschil tussen de apostelen en de kerkelijke ambtsdragers, wier ambt is gebaseerd op dat van de apostelen.

11. Zoals Christus de apostelen uitkoos en uitzond, zo blijft Christus door de Heilige Geest mensen voor het kerkelijk ambt kiezen en roepen. Als herauten en gezanten zijn kerkelijke ambtsdragers vertegenwoordigers van Jezus Christus tegenover de gemeenschap en verkondigen zij zijn boodschap van verzoening tegenover de gemeenschap. Als leiders en leraren roepen zij de gemeenschap op om zich te onderwerpen aan het gezag van Jezus Christus, dé leraar en profeet in wie de wet en de profeten zijn vervuld. Als pastores onder Jezus Christus, de grote herder, verzamelen en leiden zij het verstrooide volk van God, vooruitgrijpend op de komst van het koninkrijk.

Commentaar

De essentie van het kerkelijk ambt was er vanaf het begin (vgl. par. 8). Maar de feitelijke vormen van ordinatie en kerkelijk ambt zijn ontstaan in een ingewikkeld historisch proces (vgl. par. 19). De kerken moeten daarom vermijden hun bijzondere vormen van kerkelijk ambt direct terug te voeren op de opdracht en instelling van Jezus Christus.

12. Alle leden van de geloofsgemeenschap, of ze nu geordineerd zijn of niet, zijn met elkaar verbonden. Enerzijds heeft de gemeenschap ambtsdragers nodig. Hun aanwezigheid herinnert de gemeente aan het initiatief van God en haar afhankelijkheid van Jezus Christus, die de bron is van haar zending en de grondslag van haar eenheid. Zij zijn ervoor om de gemeenschap in Christus op te bouwen en haar getuigenis te versterken. In hen zoekt de kerk een voorbeeld van heiligheid en liefdevolle zorg. Aan de andere kant kan er geen kerkelijk ambt bestaan los van de gemeenschap. Ambtsdragers kunnen hun roeping alleen in en voor de gemeenschap vervullen. Zij kunnen niet zonder de erkenning, de steun en de bemoediging van de gemeenschap.

13. Het is de voornaamste verantwoordelijkheid van het kerkelijk ambt om het lichaam van Christus bijeen te brengen en op te bouwen door het woord van God te verkondigen en te onderrichten, door de sacramenten te vieren en door het leven van de gemeenschap te leiden in haar eredienst, haar zending en haar dienstbetoon.

Commentaar

Het zijn niet alleen de ambtsdragers die deze taken vervullen. Aangezien de ambtsdragers en de gemeenschap onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, nemen alle leden deel aan het vervullen van deze functies. In feite dient elk charisma om het lichaam van Christus bijeen te brengen en op te bouwen. Elk lid van het lichaam kan deelnemen aan de verkondiging en het onderricht van het woord van God en kan aan het sacramentele leven van het lichaam bijdragen. Het kerkelijk ambt vervult deze functies op een representatieve manier en vormt aldus het centrum voor de eenheid van het leven en getuigenis van de gemeenschap.

14. Vooral in de viering van de eucharistie is het kerkelijk ambt het zichtbare centrum van de diepe en alles omvattende gemeenschap tussen Christus en de leden van zijn lichaam. In de viering van de eucharistie vergadert, onderricht en voedt Christus de kerk. Hij is het, die tot de maaltijd nodigt en deze leidt. Om dit aan te geven en Christus te vertegenwoordigen gaat in de meeste kerken een kerkelijk ambtsdrager voor.

Commentaar

Het Nieuwe Testament zegt erg weinig over de gang van zaken bij de eucharistie. Er zijn geen duidelijke teksten over wie er voorging bij de eucharistie. Al spoedig echter is het duidelijk dat een kerkelijk ambtsdrager de viering leidt. Als het ambt een centrum voor de eenheid van het leven en getuigen van de kerk wil zijn, dan is het passend dat een kerkelijk ambtsdrager deze taak vervult. Dit hangt samen met het leiding geven aan de gemeenschap, dat wil zeggen met het opzicht over haar leven (episkopè) en het versterken van haar waakzaamheid in zake de waarheid van de apostolische boodschap en de komst van het Koninkrijk.

B Ambt en gezag

15. Het gezag van de kerkelijke ambtsdrager vindt zijn oorsprong in Jezus Christus, die zijn gezag van de Vader ontvangen heeft (Mt. 28, 18) en die het verleent door de Heilige Geest door de handeling van ordinatie. Deze vindt plaats binnen een gemeenschap die daarmee officiële erkenning aan een bepaald persoon geeft. Jezus kwam als één die dient (Mc. 10, 45; Lc. 22, 27); daarom betekent het verlenen van een speciale positie een opdracht tot dienst. Omdat ordinatie wezenlijk betekent het verlenen van een speciale positie onder gebed om de gave van de Heilige Geest, mag het gezag van het ambt niet worden verstaan als het bezit van de ambtsdrager, maar als een gave voor de voortdurende opbouw van het lichaam, waarbinnen en waarvoor de ambtsdrager zijn ordinatie heeft ontvangen. Gezag wordt gekenmerkt door verantwoordelijkheid jegens God en wordt uitgeoefend in samenwerking met de hele gemeenschap.

16. Daarom mogen ambtsdragers geen alleenheersers of onpersoonlijke functionarissen zijn. Ze moeten weliswaar op een wijze en liefdevolle manier leiding geven op grond van het woord van God, maar zij kunnen dit slechts doen, verbonden met de gelovigen in voortdurende wisselwerking met hen. Alleen wanneer zij de weerklank en de erkenning van de gemeenschap zoeken, kan hun gezag gevrijwaard blijven tegen verwordingen door isolement en overheersing. De ambtsdragers maken het gezag van Christus zichtbaar en oefenen het uit op de wijze waarop Christus zelf Gods gezag openbaarde aan de wereld; namelijk door hun leven in te zetten voor de gemeenschap. Het gezag van Christus is uniek. 'Hij leerde hen als gezaghebbende en niet als de schriftgeleerden' (Mt. 7, 29). Dit gezag laat zich door liefde voor de 'schapen die geen herder hebben' (Mt. 9, 36) leiden. Dit blijkt in zijn leven van dienst en vooral in zijn dood en opstanding. Gezag in de kerk kan alleen authentiek zijn wanneer het aan zijn voorbeeld beantwoordt.

Commentaar

Twee gevaren moeten hier worden vermeden. Gezag kan niet uitgeoefend worden zonder rekening te houden met de gemeenschap. De apostelen sloegen acht op de ervaring en het oordeel van de gelovigen. Aan de andere kant mag het gezag van de ambtsdragers niet zo beperkt worden, dat zij afhankelijk worden van de algemene opinie van de gemeenschap. Hun gezag ligt in hun verantwoordelijkheid om de wil van God in de gemeenschap tot uitdrukking te brengen.

C Ambt en priesterschap

17. Jezus Christus is de unieke priester van het nieuwe verbond. Hij gaf zijn leven als offer voor allen. Dientengevolge kan de kerk als geheel beschreven worden als een priesterschap. Alle leden zijn geroepen om zich als 'een levend offer' aan God te geven en om voorbede te doen voor de kerk en het heil van de wereld. Ambtsdragers zijn, evenals alle christenen, verbonden met zowel het priesterschap van Christus als met het priesterschap van de kerk. Maar men kan hen terecht priester noemen, omdat zij een bijzondere priesterlijke dienst vervullen, doordat zij het koninklijk en profetisch priesterschap van de gelovigen versterken en opbouwen door woord en sacrament, door hun voorbeden en door hun pastorale leiding van de gemeenschap.

Commentaar

De term 'priesterschap' of 'priester' (hiereus) wordt nergens in het Nieuwe Testament gebruikt voor het kerkelijk ambt of de kerkelijke ambtsdragers. In het Nieuwe Testament wordt de term slechts enerzijds gebruikt voor het unieke priesterschap van Jezus Christus en anderzijds voor het koninklijk en profetisch priesterschap van alle gedoopten. Het priesterschap van Christus en het priesterschap van de gedoopte leden hebben elk op hun manier de betekenis van offer en voorbede. Zoals Christus zichzelf geofferd heeft, zo offeren christenen hun hele leven 'als een levend offer'. Zoals Christus voorbede doet bij de Vader, doen christenen voorbede voor de kerk en het heil van de wereld. Niettemin mogen de verschillen tussen deze beide vormen van priesterschap niet over het hoofd worden gezien. Terwijl Christus zichzelf als een uniek offer eens en voor al gegeven heeft voor het heil van de wereld, zijn gelovigen erop aangewezen telkens weer dat wat Christus voor hen gedaan heeft, als een gave van God te ontvangen.
In de vroege kerk begon men de termen 'priesterschap' en 'priester' te gebruiken als aanduiding van het kerkelijk ambt en de ambtsdrager bij het voorgaan in de eucharistie. Ze onderstrepen het feit dat het kerkelijk ambt met de priesterlijke werkelijkheid van Jezus Christus en die van de hele gemeenschap is verbonden. Wanneer de termen gebruikt worden in verband met het kerkelijk ambt, verschilt de betekenis ervan respectievelijk van het offerpriesterschap van het Oude Testament, van het unieke verlossende priesterschap van Christus en van het gemeenschappelijke priesterschap van Gods volk. Paulus kon zijn ambt noemen 'de priesterlijke dienst van het evangelie Gods, opdat de offergave der heidenen (Gode) welgevallig zou wezen, geheiligd door de Heilige Geest' (Rom. 15, 16).

D De dienst van mannen en vrouwen in de kerk

18. Waar Christus aanwezig is, worden menselijke grenzen doorbroken. De kerk is geroepen om de wereld het beeld van een nieuwe mensheid te laten zien. Er is in Christus geen man of vrouw (Gal. 3, 28). Zowel vrouwen als mannen moeten met elkaar hun bijdragen aan de dienst van Christus in de kerk ontdekken. De kerk moet leren zien welke dienst vrouwen en welke dienst mannen kunnen verrichten. Een beter begrip voor de omvang van de dienst die de onderlinge afhankelijkheid van mannen en vrouwen weerspiegelt, moet in het leven van de kerk op grotere schaal blijken.

Over de noodzaak hiervan zijn alle kerken het eens, maar zij trekken daaruit verschillende conclusies, als het gaat over de toelating van de vrouw tot het kerkelijk ambt. Steeds meer kerken hebben vastgesteld dat er geen bijbelse of theologische bezwaren zijn tegen de ordinatie van vrouwen en vele zijn er daarna toe overgegaan. Toch zijn veel kerken van mening dat de traditie van de kerk in dit opzicht niet veranderd mag worden.

Commentaar

Die kerken, die vrouwen toelaten tot het ambt, doen dat vanuit hun verstaan van het evangelie en het ambt. Dat berust voor hen op de diepgewortelde theologische overtuiging dat het kerkelijk ambt de volheid mist wanneer het tot één sekse wordt beperkt. Deze theologische overtuiging is bevestigd door hun jarenlange ervaring met de toelating van vrouwen tot het ambt. Ze hebben ontdekt dat de gaven van vrouwen even breed en gevarieerd zijn als die van mannen en dat hun ambtsbediening net zo rijk gezegend wordt door de Heilige Geest als die van mannen. Geen enkele kerk heeft aanleiding gevonden om op haar besluit terug te komen. De kerken die geen vrouwen toelaten tot het ambt menen, dat het gezag van negentien eeuwen traditie die tegen de toelating van vrouwen spreekt, niet genegeerd mag worden. Zij menen dat deze traditie niet gediskwalificeerd mag worden als gebrek aan respect voor de deelneming van vrouwen in de kerk. Zij geloven dat er theologische opvattingen over het wezen van de mens en de christologie in het geding zijn, die aan hun overtuiging en hun opvatting over de rol van de vrouw in de kerk ten grondslag liggen. De discussie over deze praktische en theologische vragen binnen de afzonderlijke kerken en christelijke tradities zou moeten worden aangevuld door gezamenlijke studie en reflectie binnen de oecumenische gemeenschap van alle kerken.

III De verschillende vormen van het kerkelijk ambt

A Bisschoppen, presbyters en diakens

19. Het Nieuwe Testament beschrijft niet één bepaald patroon van ambt als blauwdruk of blijvende norm voor elk toekomstig ambt in de kerk. Veeleer blijkt uit het Nieuwe Testament een verscheidenheid van vormen, die op verschillende plaatsen en in verschillende tijden bestonden. Onder de voortdurende bijstand van de Heilige Geest die de kerk in haar leven, eredienst en zending leidt, ontwikkelden zich bepaalde elementen uit deze vroege verscheidenheid en kristalliseerden zich in een meer algemeen aanvaard patroon van ambten. In de tweede en derde eeuw vond een drievoudig patroon van bisschop, presbyter en diaken ingang als hét patroon van het ambt in de hele kerk. In de eeuwen daarop onderging het ambt van bisschop, presbyter en diaken aanzienlijke veranderingen in de manier waarop het werd uitgeoefend. Op sommige kritieke ogenblikken in de kerkgeschiedenis werden de blijvende ambtelijke taken hier en daar anders verdeeld dan volgens het heersende drievoudige schema. Soms werd een beroep gedaan op het Nieuwe Testament om deze afwijkende patronen te rechtvaardigen. In andere gevallen was men van mening dat de herstructurering van het ambt tot de bevoegdheid van de kerk behoorde, namelijk om zich te kunnen aanpassen aan de veranderde omstandigheden.

20. Het is belangrijk om zich bewust te zijn van de veranderingen die het drievoudig ambt heeft ondergaan in de kerkgeschiedenis. De oudste teksten die melding maken van het drievoudige ambt hebben betrekking op de plaatselijke eucharistie-vierende gemeenschap. De bisschop was de leider van de gemeenschap. Hij was geordineerd en aangesteld om het woord te verkondigen en voor te gaan bij het vieren van de eucharistie. Hij werd omringd door een college van presbyters en door diakens die hem bij zijn taken hielpen. In deze samenhang was het ambt van bisschop een centrum van eenheid binnen de hele gemeenschap.

21. A1 gauw kwamen er verschuivingen in deze functies. Steeds meer begonnen de bisschoppen episkopè uit te oefenen over verschillende plaatselijke gemeenten tegelijk. In de eerste generatie hadden apostelen episkopè uitgeoefend in de wijdere ruimte van de kerk. Later wordt vermeld dat Timoteüs en Titus een episkopè-functie uitoefenden in één bepaald gebied. Nog later wordt deze apostolische taak op een nieuwe manier door bisschoppen uitgevoerd. Zij vormen een centrum voor de eenheid van leven en getuigenis in bepaalde gebieden waartoe een groter aantal eucharistische gemeenschappen behoren. Dientengevolge krijgen presbyters en diakens nieuwe rollen toebedeeld. De presbyters worden de leiders van de plaatselijke eucharistische gemeenschap en de diakens ontvangen, als helpers van de bisschoppen, verantwoordelijkheden in het grotere gebied.

Commentaar

De vroege kerk kende zowel het ambt van reizende zendelingen, zoals Paulus, als het plaatselijke ambt, daar waar het evangelie reeds was aangenomen. Op het plaatselijke vlak schijnen de organisatiepatronen al naargelang van de omstandigheden verschillend te zijn geweest. De Handelingen van de Apostelen noemen voor Jeruzalem de twaalf en de zeven en later Jacobus en de oudsten; en voor Antiochië profeten en leraren (Hand. 6, 1-6; 15, 13-22; 13, 1). De brieven van Paulus aan de Korinthiërs spreken over apostelen, profeten en leraren (1 Kor. 12, 28) evenals de brief aan de Romeinen, die ook spreekt over diakens of helpers (Rom. 16, 1). In Filippi kwamen de termen episkopoi en diakonoi in algemene zin nog tezamen voor als aanduiding van de christelijke ambtsdragers (Fil. 1, 1). Verscheidene van deze ambten werden zowel aan mannen als aan vrouwen toegekend. Terwijl sommigen aangesteld werden door handoplegging blijkt daarvan in andere gevallen niets. Hoe deze ambten ook genoemd werden, het doel ervan was Gods woord te verkondigen, de oorspronkelijke inhoud van het evangelie over te dragen en te bewaken, het geloof, de tucht en de dienst van de christelijk gemeenschappen te bevorderen en de interne en onderlinge eenheid te beschermen en te bevorderen. Dit zijn de constante taken van het ambt geweest, dwars door alle ontwikkelingen en crises van de kerkgeschiedenis heen.

22. Hoewel er niet één exclusief nieuwtestamentisch patroon is, hoewel de Heilige Geest er meermalen toe heeft geleid om het ambt aan te passen aan de behoeften van de situatie en hoewel andere vormen van kerkelijk ambt met de gaven van de Heilige Geest gezegend zijn, zou toch het drievoudige ambt van bisschop, presbyter en diaken in onze tijd kunnen dienen als uitdrukking van de eenheid die we zoeken en ook als middel om deze te bereiken. Uit historisch oogpunt gezien is het juist om te zeggen dat het drievoudig ambt het algemeen aanvaarde patroon in de kerk van de eerste eeuwen is geworden en dat dit tot op de huidige dag door vele kerken behouden is. De kerken hebben bij het uitvoeren van hun zending en dienst mensen nodig die op verschillende manieren de taken van het kerkelijk ambt in zijn diaconale, presbyterale en episcopale aspecten en functies tot uitdrukking brengen en uitvoeren.

23. De kerk als lichaam van Christus en als het eschatologische volk van God, wordt opgebouwd en in stand gehouden door de Heilige Geest via een verscheidenheid van gaven of ambten. Tot deze gaven behoort een ambt van episkopè om uitdrukking te geven aan de eenheid van het lichaam en deze eenheid veilig te stellen. Elke kerk heeft dit ambt van eenheid in enigerlei vorm nodig teneinde de kerk van God te zijn, het ene lichaam van Christus, een teken van de eenheid van allen in het koninkrijk.

24. Het drievoudige patroon van het ambt is duidelijk aan hervorming toe. In sommige kerken is aan de collegialiteit van het leiderschap in de eucharistische gemeenschap afbreuk gedaan. In andere kerken is de functie van diaken teruggebracht tot een assisterende rol bij het vieren van de liturgie; zij vervullen geen enkele rol meer in het diaconaal getuigenis van de kerk. De verhouding van presbyteraat en episcopaat en de mate waarin de presbyter deelneemt in het episcopale ambt is alle eeuwen door overal een punt van discussie geweest en is voor velen nog altijd een onopgelost probleem van groot oecumenisch belang. In sommige gevallen hebben kerken die formeel het drievoudig ambt niet hebben behouden, toch in feite bepaalde aspecten ervan bewaard.

25. Het traditionele drievoudige patroon roept dus voor alle kerken vragen op. Kerken die het drievoudige patroon handhaven, zullen zich moeten afvragen hoe de mogelijkheden ervan volledig tot hun recht komen voor een zo effectief mogelijk getuigen van de kerk in deze wereld. Aan deze taak moeten de kerken die het drievoudige patroon niet kennen ook deelnemen. Zij zullen zich verder moeten afvragen of er niet zwaarwegende redenen zijn om het drievoudige patroon zoals dat zich ontwikkeld heeft, alsnog te aanvaarden.

B Richtlijnen voor de ambtsuitoefening in de kerk

26. In dit verband zijn drie overwegingen van belang. Het kerkelijk ambt moet op een persoonlijke, collegiale en communale manier uitgeoefend worden. Persoonlijk, omdat de verwijzing naar de tegenwoordigheid van Christus temidden van zijn volk het best kan geschieden door die persoon die geordineerd is om het evangelie te verkondigen en de gemeente op te roepen om de Heer te dienen in de eenheid van leven en getuigen. Collegiaal, omdat er een college nodig is van kerkelijke ambtsdragers die de gemeenschappelijke taak delen om de belangen van de gemeenschap te vertegenwoordigen. Tenslotte moet de nauwe band tussen het ambt en de gemeenschap uitgedrukt worden in een communale dimensie, waarin de uitoefening van het kerkelijk ambt geworteld is in het leven van de gemeenschap en die om de daadwerkelijke deelneming van de gemeenschap vraagt bij het ontdekken van Gods wil en de leiding van de Heilige Geest.

Commentaar

Deze drie aspecten moeten bijeen gehouden worden. In verschillende kerken is op één ervan te veel nadruk komen te liggen ten koste van de andere twee. In sommige kerken dreigt de persoonlijke dimensie van het ambt afbreuk te doen aan de collegiale en communale dimensies. In andere kerken vragen de collegiale en communale dimensies zoveel aandacht, dat het ambt zijn persoonlijke dimensie verliest. Elke kerk moet zichzelf afvragen waarin haar ambtsuitoefening in de loop aan de geschiedenis tekort is geschoten.

Het is de erkenning van deze drie dimensies die achter een aanbeveling van de eerste wereldconferentie van Geloof en Kerkorde in Lausanne 1927 ligt: 'Gezien (I) de plaats die het episcopaat, de raad van presbyters en de vergadering van de gelovigen respectievelijk hadden in de kerkorde van de vroege kerk, en (II) het feit, dat elk van deze bestuurssystemen, de episcopale, presbyterale en congregationele, kan bogen op aanvaarding doorgrote christelijke tradities in heden en verleden, en (III) het feit, dat elk van deze patronen velen telt die geloven dat ze wezenlijk zijn voor de juiste inrichting van de kerk, erkennen wij dat elk van deze elementen een passende plaats toekomt bij de ordening van het kerkelijke leven van een herenigde kerk onder voorwaarden, die nadere studie vereisen…'

27. Het kerkelijke ambt moet in de kerk officieel en kerkordelijk opgezet en uitgeoefend worden, op een dusdanige wijze, dat aan elk van deze drie dimensies adequaat uitdrukking wordt gegeven. Op het vlak van de plaatselijke eucharistische gemeenschap is een kerkelijk ambtsdrager nodig, die optreedt binnen een collegiaal orgaan. Sterke nadruk moet gelegd worden op de actieve deelneming van alle leden aan het leven en de besluitvorming van de gemeente. Op het regionale vlak is op zijn beurt behoefte aan een ambtsdrager die de dienst van eenheid verricht. De collegiale en communale dimensies zullen uitgedrukt worden in regelmatige representatieve synodale bijeenkomsten.

C Functies van bisschoppen, presbyters en diakens

28. Wat is er te zeggen over de functies en zelfs de benamingen van bisschop, presbyter en diaken? Een uniform antwoord op deze vraag is niet vereist voor de wederzijdse erkenning van het kerkelijk ambt. De volgende overwegingen over deze functies worden hier echter gegeven als een poging tot zo'n antwoord.

29. Bisschoppen prediken het woord, leiden de sacramentsbediening en oefenen tucht uit als representatieve pastorale bedienaren van opzicht, continuïteit en eenheid in de kerk. Ze hebben pastoraal opzicht over het gebied waarvoor ze zijn aangesteld. Zij dienen de apostoliciteit en de eenheid van het onderricht, de eredienst en het sacramentele leven van de kerk. Zij zijn de verantwoordelijke leiders van de zending van de kerk. Zij leggen het verband tussen de christelijke gemeenschap in hun gebied en het wijdere kerkverband, en tussen de universele kerk en hun eigen gemeenschap. In gemeenschap met de presbyters en diakens en de hele geloofsgemeenschap zijn zij verantwoordelijk voor de legitieme overdracht van de ambtsvolmacht in de kerk.

30. Presbyters zijn pastorale bedienaars van het woord en de sacramenten in een plaatselijke eucharistische gemeenschap. Zij zijn verkondigers en leraars van het geloof, oefenen pastorale zorg uit en zijn verantwoordelijk voor de handhaving van de tucht in de gemeenschap, opdat de wereld mag geloven en alle leden van de kerk vernieuwd, gesterkt en toegerust mogen worden in hun bediening. Presbyters zijn in het bijzonder verantwoordelijk voor de voorbereiding van de kerkleden voor hun leven en dienst als christenen.

31. Diakens stellen de kerk haar roeping als dienstknecht in de wereld voor ogen. Door in Christus' naam te worstelen met de talloze maatschappelijke en persoonlijke noden staan de diakens model voor de wisselwerking van eredienst en dienst in het leven van de kerk. Zij hebben een taak in de eredienst van de gemeente: bijvoorbeeld door het lezen van de Schrift, door te prediken en door voor te gaan in gebed. Zij helpen bij het onderricht van de gemeenschap. Zij oefenen een liefdesdienst in de gemeenschap uit. Zij vervullen bepaalde administratieve taken en kunnen gekozen worden om bepaalde bestuurlijke verantwoordelijkheden op zich te nemen.

Commentaar

In veel kerken bestaat tegenwoordig grote onzekerheid over de behoefte aan de motivering voor de status en functies van diakens. In welke zin kan het diaconaat beschouwd worden als kerkelijk ambt? Waarin verschilt het van andere functies in de kerk (catecheten, musici, enz.)? Waarom zouden diakens geordineerd moeten worden, terwijl deze andere functionarissen geen ordinatie ontvangen? Als ze geordineerd worden, ontvangen ze dan een ordinatie in de volle betekenis van het woord of is hun ordinatie alleen de eerste stap op weg naar de ordinatie tot presbyter? In veel kerken bestaat momenteel de neiging het diaconaat als kerkelijk ambt voor het leven, met zijn eigen waardigheid, te herstellen. Naarmate de kerken naar elkaar toegroeien, kunnen een aantal functies die nu in velerlei vorm en onder verschillende benamingen bestaan, in dit ambt samenvloeien. Verschillende gestalten van het diakenambt mogen niet een belemmering vormen voor de wederzijdse erkenning van de kerkelijke ambten.

D Verscheidenheid van charismata

32. De gemeenschap die in de kracht van de Geest leeft, wordt gekenmerkt door een verscheidenheid van chrarismata. De Geest geeft verschillende gaven die het leven van de gemeente verrijken. Om de doelmatigheid van haar werkzaamheid te vergroten zal de gemeenschap bepaalde Geestesgaven officieel erkennen. Terwijl sommige blijvend nodig zijn voor het leven van de gemeenschap, zullen andere tijdelijk van aard zijn. Religieuzen, mannen en vrouwen, vervullen een dienst die van bijzonder belang is voor het leven van de kerk. Het kerkelijk ambt, dat zelf ook een charisma is, mag deze charismata in hun verscheidenheid niet hinderen. Integendeel, het ambt zal de gemeenschap helpen om de gaven die de Heilige Geest haar geeft te ontdekken en het zal de leden van het lichaam toerusten voor verschillende vormen van dienst.

33. In de geschiedenis van de kerk zijn er tijden geweest dat de waarheid van het evangelie alleen door profetische en charismatische leiders bewaard kon blijven. Vaak konden nieuwe aanzetten alleen op ongebruikelijke wijze hun weg vinden naar het leven van de kerk. Soms waren er terwille van hervormingen buitengewone bedieningen nodig. De kerkelijke ambtsdragers en de hele geloofsgemeenschap zullen attent moeten zijn op het belang van zulke buitengewone bedieningen.

IV Opvolging in de apostolische traditie

A Apostolische traditie in de kerk

34. In het credo belijdt de kerk van zichzelf dat ze apostolisch is. De kerk leeft in continuïteit met de apostelen en hun verkondiging. Dezelfde Heer, die de apostelen uitzond, blijft aanwezig in de kerk. De Geest houdt de kerk in de apostolische traditie tot de vervulling van de geschiedenis in het rijk van God. Apostolische traditie in de kerk betekent continuïteit in de blijvende kenmerken van de kerk van de apostelen: getuigenis van het apostolische geloof, verkondiging en telkens nieuwe interpretatie van het evangelie, viering van doop en eucharistie, het overdragen van ambtsverantwoordelijkheden, gemeenschap in gebed, liefde, vreugde en lijden, dienst aan zieken en armen, eenheid van de plaatselijke kerken en de uitwisseling van de gaven die de Heer aan ieder heeft gegeven.

Commentaar

De apostelen, de oorspronkelijke boden die het evangelie overleverden en die Jezus' woorden van heil, die het leven van de kerk uitmaken, doorgaven, zijn door Christus gezonden als getuigen van zijn leven en opstanding. Deze apostolische traditie gaat voort in de geschiedenis en verbindt de kerk met haar oorsprong in Christus en het apostelcollege. Binnen deze apostolische traditie bestaat een apostolische successie van het ambt terwille van de continuïteit van de kerk als levend in Christus, en terwille van haar trouw aan de woorden en daden van Jezus, overgeleverd door de apostelen. De ambtsdragers, aangesteld door de apostelen, en nadien de episkopoi van de kerken waren de eerste hoeders van deze overdracht van de apostolische traditie; zij waren de getuigen van de apostolische ambtssuccessie, die werd voortgezet door de bisschoppen van de vroege kerk in collegiale gemeenschap met de presbyters en diakens binnen de christelijke gemeenschap. Daarom moet onderscheid gemaakt worden tussen de apostolische traditie van de hele kerk en de successie van het apostolische ambt.

B De successie aan het apostolische ambt

35. De apostolische successie wordt allereerst zichtbaar in de apostolische traditie van de kerk in haar geheel. De successie drukt het blijvend karakter en daardoor de continuïteit van Christus' eigen zending uit, waarin de kerk deelt. Binnen de kerk heeft het kerkelijk ambt de speciale taak om het apostolisch geloof te bewaren en te actualiseren. De rechtmatige overdracht van het kerkelijk ambt drukt daarom de continuïteit van de kerk door de geschiedenis heen duidelijk uit. Het benadrukt tevens de roeping van de kerkelijke ambtsdragers als hoeder van het geloof. Waar kerken weinig belang hechten aan zulk een rechtmatige overdracht van het ambt, zouden zij zich moeten afvragen of ze hun opvattingen over de continuïteit van de apostolische traditie niet moeten wijzigen. Aan de andere kant moeten die kerken waarin het kerkelijk ambt onvoldoende in dienst staat van de verkondiging van het apostolisch geloof zich afvragen of hun ambtsstructuren niet hervormd moeten worden.

36. In de bijzondere historische situatie van de groeiende kerk van de eerste eeuwen werd de successie van bisschoppen, naast de overdracht van het evangelie en het leven van de gemeente, één van de vormen waarin de apostolische traditie van de kerk tot uitdrukking kwam. Men zag in deze successie een dienst aan en een symbool en een garantie van de continuïteit van het apostolisch geloof en de onderlinge gemeenschap.

Commentaar

In de vroege kerk werd de band tussen episcopaat en apostolische gemeenschap op twee manieren opgevat. Clemens van Rome koppelde de zending van de bisschop aan de zending van Christus door de Vader en aan de zending van de apostelen door Christus (Kor. 42, 44). Dit maakte de bisschop tot opvolger van de apostelen, waardoor de continuïteit van de apostolische zending in de kerk werd verzekerd. Het is Clemens allereerst te doen om de wegen waarlangs, dankzijde apostolische successie, de historische continuïteit van Christus' tegenwoordigheid in de kerk is verzekerd. Voor Ignatius aan Antiochië (Magn. 6, 1; 3, 1-2; Trall. 3, 1) is het Christus, omringd door de twaalf, die in de figuur van de bisschop, omringd door de presbyters, blijvend aanwezig is. In de christelijke gemeenschap, verzameld rond de bisschop temidden van presbyters en diakens, wordt volgens Ignatius telkens opnieuw de apostolische gemeenschap in de Geest zichtbaar. Het teken van de apostolische successie wijst dus niet alleen op historische continuïteit, maar is ook de manifestatie van de actuele werkelijkheid aan de Geest.

37. In kerken die de episcopale successie handhaven, wordt steeds meer erkend dat in de andere kerken, die de vorm van het historisch episcopaat niet hebben behouden, wel een continuïteit in het apostolisch geloof, de eredienst en de zending bewaard is gebleven. Deze erkenning wordt nog gestaafd door het feit dat in veel van deze kerken het wezen en de functie van het episcopale ambt bewaard zijn, met of zonder de titel 'bisschop'. Zo wordt in die kerken bijvoorbeeld alleen geordineerd door die mensen, die de kerk bevoegd acht om het ambt door te geven.

38. Deze overwegingen doen niets af aan het belang van het episcopale ambt. Integendeel, zij stellen die kerken, die het bisschopsambt niet hebben bewaard in staat om de apostolische successie te waarderen als een teken van, zij het geen garantie voor, de continuïteit en eenheid van de kerk. In onze tijd geven kerken, waaronder kerken die bij herenigingsgesprekken betrokken zijn, te kennen dat ze bereid zijn om de episcopale successie te aanvaarden als een teken van de apostoliciteit van het leven van de gehele kerk. Tegelijkertijd wijzen ze echter elke suggestie af als zou het ambt, zoals dat in hun eigen traditie wordt uitgeoefend, ongeldig zijn, zolang het zich niet heeft ingevoegd in een bestaande lijn van bisschoppelijke successie. De aanvaarding van de episcopale successie door deze kerken zal des te meer effect hebben voor de eenheid van de hele kerk, als deze onderdeel is van een breder proces waarin ook de episcopale kerken zelf hun verloren eenheid herwinnen.

V Ordinatie

A De betekenis van de ordinatie

39. De kerk ordineert bepaalde leden voor het ambt in de naam van Christus onder aanroeping van de Heilige Geest en onder handoplegging (1 Tim. 4, 14; 2 Tim. 1, 6); door dit te doen wil de kerk de zending van de apostelen voortzetten en trouw blijven aan hun onderricht. De ordinatie door mensen die daarvoor zijn aangesteld, geeft er blijk van dat de kerk haar band met Jezus Christus en het apostolisch getuigenis wil bewaren in het besef, dat het de verrezen Heer zelf is, die ordineert en de ambtsgave verleent. Door te ordineren draagt de kerk, onder de inspiratie van de Heilige Geest, zorg voor de getrouwe verkondiging van het evangelie en voor de nederige dienst in de naam van Christus. De handoplegging is het teken van het verlenen van de Geest en van het feit dat het ambt was ingesteld bij openbaring door Christus en herinnert de kerk eraan dat ze zich naar Hem moet richten als de bron van haar opdracht. Deze ordinatie kan daarbij een verschillende strekking hebben, al naar gelang het gaat om de specifieke taken van bisschoppen, presbyters en diakens, zoals de liturgieën van de ordinatie die aangeven.

Commentaar
Het is duidelijk dat de kerken een verschillende ordinatiepraktijk kennen en het zou onjuist zijn één hiervan als de enig geldige te beschouwen. Maar als kerken elkaar willen erkennen in het teken van de apostolische successie, zoals hierboven is beschreven, dan volgt daaruit dat zij de oude traditie, waarin het de bisschop is die met deelneming van de gemeenschap ordineert, eveneens erkennen en handhaven.

40. Nauwkeurig omschreven betekent ordinatie dus een handeling van God en de gemeenschap, waarbij de geordineerden door de Geest gesterkt worden voor hun taak en gesteund worden door de erkenning en gebeden van de gemeente.

Commentaar

De oorspronkelijke termen die in het Nieuwe Testament gebruikt worden voor ordinatie zijn eenvoudig en beschrijvend van aard. Het feit van de aanstelling wordt vermeld. De handoplegging wordt genoemd. Er wordt gebeden om de Geest. Verschillende tradities hebben op deze gegevens verschillende interpretaties gebouwd.
Het is duidelijk dat er verschil is tussen de impliciete culturele achtergrond van het Griekse cheirotonein en het Latijnse ordo of ordinare. In het nieuwtestamentisch gebruik van de eerstgenoemde term klinkt de profane grondbetekenis van 'aanstelling' (Hand. 14, 23; 2 Kor. 8, 19) mee, die zelf ontleend is aan de oorspronkelijke betekenis van 'de hand uitstrekken'; hetzij om iemand aan te wijzen of om zijn stem uit te brengen. Sommige geleerden zien in 'cheirotonein' een echte oplegging van handen, op basis van de letterlijke beschrijving daarvan in, naar het schijnt, gelijkgerichte teksten als Hand. 6, 6; 8, 17; 13, 3; 19, 6; 1 Tim. 4, 14; 2 Tim. 1, 6. Daarentegen zijn de termen 'ordo' en 'ordinare' ontleend aan het Romeinse recht, waar ze slaan op de speciale status van een groep die van het gewone volk onderscheiden is, zoals in de uitdrukking 'ordo clarissimus' voor de Romeinse senaat. Het uitgangspunt van ieder theologisch systeem dat deze uitdrukkingen gebruikt zal sterk bepalend zijn voor wat in theorie en praktijk daaruit volgt en als vanzelfsprekend wordt aangenomen.

B De handeling van de ordinatie

41. Volgens een lange en oude christelijke traditie vindt de ordinatie in de samenhang van de eredienst en in het bijzonder van de eucharistie plaats. Dit kader voor de ordinatie houdt het besef levend dat de ordinatie een zaak is van de hele gemeenschap en niet van een bepaalde groep daarbinnen of alleen van degene die geordineerd wordt. Het verrichten van de ordinatie onder handoplegging door degenen die daartoe aangesteld zijn, is tegelijkertijd: aanroeping van de Heilige Geest (epiklesis); sacramenteel teken; erkenning van gaven en inzet.

42. a. Ordinatie is een bede tot God dat aan de nieuwe ambtsdrager de kracht van de Heilige Geest moge geschonken worden in de nieuwe band die geschapen wordt tussen deze nieuwe ambtsdrager en de plaatselijke gemeenschap en in beginsel, de universele kerk. Het 'tegenover' van Gods initiatief, waarvan het kerkelijk ambt een teken is, wordt hier erkend in het ordineren zelf. 'De Geest waait waar Hij wil' (Joh. 3, 3): de aanroeping van de Geest betekent de volledige afhankelijkheid van God voor de verhoring van het gebed van de kerk. Dit wil zeggen dat de Geest nieuwe krachten in beweging kan brengen en nieuwe mogelijkheden kan scheppen, 'oneindig veel meer dan wij bidden of beseffen' (Ef. 3, 20).

43. b. Ordinatie is een teken van de verhoring van dit gebed door de Heer, die de gave van het kerkelijk ambt schenkt. Hoewel de vervulling van de epiklese van de kerk afhankelijk blijft van de vrijmacht van God, ordineert de kerk in het vertrouwen dat God, die trouw is aan zijn belofte in Christus, op sacramentele wijze in contigente historische vormen van banden tussen mensen doordringt en ze voor zijn doel gebruikt. Ordinatie is een teken dat gesteld wordt, in het geloof dat de bedoelde geestelijke band aanwezig is in, met en door de gesproken woorden, de gebezigde gebaren en de gebruikte vormen.

44. c. Ordinatie is een erkenning door de kerk van de gaven van de Geest in degene die geordineerd wordt en een gebeuren, waarbij de kerk en degene die geordineerd wordt zich verplichten zich voor deze nieuwe band in te zetten. Door bij de ordinatie de nieuwe ambtsdrager te aanvaarden, erkent de gemeente de gaven van de ambtsdrager en verplicht zij zich om daarvoor open te staan. Evenzo bieden de geordineerden hun gaven aan de kerk aan en verplichten zij zich om de lasten en kansen van hun nieuwe taak en gezag op zich te nemen. Tegelijkertijd gaan zij een nieuwe collegiale band aan met andere ambtsdragers.

C De voorwaarden voor ordinatie

45. Op verschillende wijzen worden mensen tot het kerkelijk ambt geroepen. Er is een innerlijk bewustzijn dat men door de Heer geroepen is om zich aan het kerkelijk ambt te wijden. Deze roeping kan men gewaar worden door persoonlijk gebed en bezinning, of door middel van suggesties, voorbeeld, bemoediging, advies van familieleden, vrienden, de gemeente, leraren en andere kerkleiders. Deze roeping moet in zijn echtheid bevestigd worden door de kerkelijke erkenning van de natuurlijke en geestelijke gaven en talenten van zo iemand, die nodig zijn voor de uitoefening van het ambt. God kan zowel ongehuwden als gehuwden voor het kerkelijk ambt gebruiken.

46. Men kan van het kerkelijk ambt zijn volle beroep maken, in die zin dat men zijn salaris van de kerk ontvangt. De kerk kan ook mensen ordineren die in andere beroepen werkzaam blijven.

47. Kandidaten voor het kerkelijk ambt hebben een passende voorbereiding nodig door studie van bijbel en theologie, gebed en spiritualiteit, en door inzicht in de sociale en menselijke problematiek van de moderne wereld. Deze voorbereiding hoeft niet persé te bestaan in een langdurige, academische studie. Gedurende de opleiding wordt de roeping van de kandidaat getoetst, bevorderd en bevestigd, of kan zij in een andere richting worden geleid.

48. Normaal gesproken stelt men zich voor het kerkelijk ambt beschikbaar zonder voorbehoud en voor onbepaalde tijd. Toch is verlof uit de ambtelijke dienst niet in strijd met de ordinatie. Als men de ambtsuitoefening weer wil hervatten is toestemming van de kerk nodig, maar geen nieuwe ordinatie. Vanwege de erkenning, dat het ambts-charisma door God gegeven is, wordt bij geen van de ambten de ordinatie ooit herhaald.

49. Wat in één kerk geldt als voorwaarde voor de ordinatie mag niet als overal geldig worden beschouwd en het mag niet worden gebruikt als reden om het ambt in andere kerken niet te erkennen.

50. Kerken die kandidaten niet in aanmerking voor het ambt laten komen op grond van een handicap of omdat ze bijvoorbeeld tot een bepaald ras of sociologische groep behoren, moeten hun praktijk opnieuw bezien. Deze herbezinning is nu bijzonder nodig, nu er zo vele experimenten met nieuwe ambtsvormen zijn waarmee de kerken de moderne wereld benaderen.

VI Op weg naar wederzijdse erkenning van de kerkelijke ambten

51. Om te komen tot wederzijdse erkenning van de ambten moet er doelbewust te werk worden gegaan. Alle kerken moeten hun vormen van kerkelijk ambt onderzoeken en nagaan in hoeverre zij trouw zijn aan de oorspronkelijke bedoeling ervan. Kerken moeten bereid zijn om hun opvattingen over en hun praktijk van het kerkelijk ambt te vernieuwen.

52. Eén van de vragen waaraan de kerken op weg naar wederzijdse erkenning van elkaars ambten moeten werken is van bijzonder belang: de kwestie van de apostolische successie. Kerken die in oecumenisch gesprek zijn met elkaar kunnen hun kerkelijke ambten over en weer erkennen als ze overtuigd zijn van elkaars intentie om het ambt van woord en sacrament in continuïteit met de apostolische tijd door te geven. Dat doorgeven moet gestalte krijgen in overeenstemming met de apostolische traditie, wat aanroeping van de Geest en handoplegging inhoudt.

53. Om wederzijdse erkenning te bereiken, moeten sommige kerken deze, andere weer die stappen ondernemen.
Bijvoorbeeld:
a. Van kerken die de bisschoppelijke successie bewaard hebben, wordt gevraagd om zowel het apostolische gehalte te erkennen van het kerkelijk ambt zoals het functioneert in kerken die deze successie niet hebben bewaard als ook te erkennen dat er in deze kerken een ambt van episkopè bestaat in diverse gestalten.
b. Kerken die geen bisschoppelijke successie hebben en die leven in gelovige continuïteit met het apostolisch geloof en de apostolische zending, hebben een ambt van woord en sacrament, zoals blijkt uit het geloof, de praktijk en het leven van deze kerken. Van deze kerken wordt gevraagd zich de diepe betekenis voor de continuïteit te realiseren die in de ononderbroken handoplegging door bisschoppen gelegen is en te bedenken dat, ook al ontbreekt het hun niet aan de continuïteit van de apostolische traditie, dit teken deze continuïteit zal versterken en verdiepen. Ze moeten misschien het teken van de episcopale successie opnieuw ontdekken.

54. Sommige kerken ordineren zowel mannen als vrouwen, andere ordineren alleen mannen. Verschillen op dit punt vormen een belemmering voor de wederzijdse erkenning van de ambten. Maar deze belemmeringen mogen niet beschouwd worden als een echt struikelblok voor verdere pogingen tot wederzijdse erkenning. Als kerken voor elkaar openstaan kan het gebeuren dat de Geest tot één kerk spreekt door de inzichten van een andere kerk. Uit overwegingen van oecumenische toenadering zou men de openlijke bespreking van dit probleem moeten bevorderen in plaats van het te verhinderen.

55. De wederzijdse erkenning van kerken en hun ambten houdt in dat de bevoegde instanties een besluit daarover nemen en dat er een liturgische viering plaatsvindt, die het hervinden van de eenheid openlijk markeert. Er zijn verschillende suggesties voor zo'n viering gedaan: wederzijdse handoplegging; het concelebreren van de eucharistie; een plechtige kerkdienst zonder een bijzondere rite van erkenning, het lezen van een tekst van eenwording gedurende een viering. Geen van deze liturgische vormen is persé noodzakelijk, maar in elk geval moet het bereiken van wederzijdse erkenning officieel worden afgekondigd. Het gezamenlijk vieren van de eucharistie zou zeker dé aangewezen plaats daarvoor zijn.