NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
  Kerkelijk Jaar
Hoofddienst   Getijden   Devotie   Uitingsvormen  

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis


Kunstgeschiedenis

Prehistorie, Oudheid en Vroege Middeleeuwen
Middeleeuwen
Renaissance
Barok en Rococo
Negentiende Eeuw
Twintigste Eeuw



Psalm 33.
Gods woord, Gods raad, Gods oog.
Deze hymne, die hier en daar overgaat in den toon van een danklied, prijst God in heerlijke woorden. Zijn woord, Zijn raad, Zijn oog worden bezongen en hoogelijk verheven. De taal is eenvoudig, doch krachtig en levendig, en hier worden diepe waarheden uitgesproken, die den geestelijken rijkdom van Gods gemeente aller eeuwen uitmaken. Of liever: ze worden niet uitgesproken, maar uitgezongen. Van begin tot einde is het een Te Deum Laudamus (_ wij prijzen U, o God!).
De Bijbel doet trouwens op geen enkele bladzijde iets anders clan God prijzen.
Wij hebben elken dag veel op Hem en op Zijn bestuur aan te merken; elkander steken wij nog wel eens in de hoogte, maar als het God betreft, valt het voor
188
velen heel moeilijk Hem en Zijn bestuur ongeveinsd te prijzen.
De Bijbel plaatst echter den mensch heelemaal onderaan en God bovenaan:
Wij loven U, o God, wij prijzen Uwen Naam.
Dit loflied is een weeskind, dat wil zeggen dat alle opschrift ontbreekt. In de Grieksche vertaling wordt David als dichter genoemd; nieuwe onderzoekers denken wel aan een leerling van Jesaja, dus drie eeuwen later dan David. Het is echter niet van belang wiens naam erboven zou kunnen staan; dit is in zekeren zin een onpersoonlijk lied. En wij mogen het op de lippen nemen, mits we ermee instemmen. De psalm vertoont een regelmatigen kunstigen bouw. Eerst vermaant iemand, ik neem aan: een priester, de gemeente om God te loven. Daarna volgt een viervoudige geloofsbelijdenis. In een drievoudigen koorzang worden vervolgens Gods woord, Zijn raad en Zijn oog bezongen, terwijl het lied sluit met een verzekering van vertrouwen ( priesterzang? ) .
De priester spreekt:
1. Zingt vroolijk tot des Heeren eer, gij rechtvaardigen;
lofprijzing betaamt den oprechten.
2. Looft en dankt den Heere met de citer,
zingt Hem ter eere met de tiensnarige harp. 3. Zingt Hem ter eere blijde een nieuw lied;
speelt luide met heerlijk jubelgeschal!
Viervoudige geloolsbelijdenis der gemeente:
4. Voorwaar: betrouwbaar is des Heeren woord,
en al Zijn werk is waarachtig;
5. Hij heeft gerechtigheid en recht lief;
de aarde is vol van de goedertierenheid des Heeren.
Koorzang: GODS WOORD.
6. Door het woord des Heeren zijn de hemelen gemaakt,
en door den geest Zijns monds al hun heir.
7. Hij verzamelt de wateren der zee als in ee.i lederea zak. Hij legt de groote wateren in schatkameren.
8. De geheele aarde moet voor den Heere vreezen, alle wereldbewoners moeten vrees voor Hem koesteren,
9. Want Hij spreekt en het wordt, Hij gebiedt en het blijft bestaan.
Vervolg van den koorzang: GODS RAAD.
10. De Heere vernietigt den raad der heidenen,
Hij verijdelt de plannen der volkeren.
11. Maar de raad des Heeren -- die bestaat eeuwig,
de gedachten Zijns harten tot in alle geslachten.
12. Heil het volk, welks God de Heere is.
het volk, dat Hij Zich ten erve verkoren heeft
Vervolg van den koorzang: GODS OOG.
13. Van uit den hemel schouwt de Heere neder,
Hij slaat alle kinderen der menschen gade.
14. Van uit Zijn vaste woonplaats blikt Hij neer
naar alle aardbewoners,
15. Hij, die alleen hun hart formeert,
die al hunne werken doorgrondt.
16. Geen koning behaalt de zege door groote kracht,
geen held wordt geeerd door groote sterkte;
17. het paard stelt teleur, als het gaat om overwianing,
en zijn groote kracht helpt niet om te ontkomen.
18. Ziet, des Heeren oog rust op degenen, die Hem vreezen
op degenen, die op Zijne goedertierenheid hopen,
19. ten einde hunne ziel van den dood te redden
en hen in het leven te behouden in tijd van hongers nood.
Priesterzang:
20. Onze ziel verbeidt den Heer;
Hij is onze hulp en ons schild.
21. Waarlijk, in Hem verheugt zich ons hart,
omdat wij vertrouwen op Zijn heiligen naam.
22. Uwe goedertierenheid, Heere, moge over ons uitgespreid zijn,
gelijk wij op U hopen.

Eenige opmerkingen mogen dezen psalm, welks verklaring geene moeilijkheden biedt, hier en daar eenigszins toelichten.
In het eerste vers heet de gemeente oprechten, rechtvaardigen. Dat beteekent niet, dat de leden dier gemeente zonder feil of smet waren, doch dat ze bereid waren zich te houden aan het verbond Gods. Het nieuwe lied van vers 3 is de psalm, die straks volgt: vers 6 v.v., en die wordt ingeluid met bazuingeschal (vers 3 ) .
In de geloofsbelijdenis (vers 4 en 5) spreekt de gemeente uit, dat God een God is, waarop men kan vertrouwen; bij Hem is geen plaats voor willekeur. Wat Hij denkt en doet, is goed. Het laatste deel van vers 5: De aarde is vol van de goedertierenheid des Heeren doet denken aan het engelenlied van Jesaja 6.3:
Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen, Zijne heerlijkheid vervult de gansche aarde!
Dit behoort tot het allerheerlijkste en allerhoogste wat iemand ooit van God kan zeggen. De belijdenis stamt dan ook uit den hemel; als wij ze uitspreken, spreken wij ze na. Dat de aarde inderdaad, niettegenstaande alles wat daartegen schijnt te pleiten, vol is van de goedertierenheid des Heeren, wordt nader betuigd en uitgewerkt in de verzen 6-19, het kernstuk van den psalm, waarschijnlijk gezongen door een koor. Dit koor, afbeelding en representant van het hemelsche engelenkoor, zingt van drieerlei: van Gods woord, van Gods raad, van Gods oog.

De verzen 6-9, die zingen van Zijn scheppend woord, herinneren sterk aan het scheppingsverhaal
191 uit Genesis 1. De scheppende en ordenende macht is hier het woord Gods. Dit woord is tegelijk een daad, het doet iets, het is een drager van krachten, die scheppen, vormen en ordenen. Er staat geschreven, dat het woord Gods nooit ledig wederkeert, doch dat het iets groots doet en "voorspoedig is bij alles waartoe God het zendt." 1) Gods woord schept, het richt, het geneest, het roept menschen tot Zijn dienst. Van dit alles weet onze dichter af, en hij weet ook, dat God alles schept en ordent zonder moeite. Spelenderwijze verzamelt Hij de wateren der zee en legt de groote wateren, dat zijn de oceanen en rivieren, in schatkameren, dat is: Hij bepaalt voor die alle de plaatsen en de grenzen. De Rijn, de Schelde, de Noordzee en de regenwolken, over die alle heerschte en heerscht God. Hij schiep ze en Hij houdt ze in toom. Schepping en onderhouding worden bedoeld in het bekende 9de vers, dat gewoonlijk niet geheel juist wordt vertaald. Hij spreekt en het wordt (of: het ontstaat - hier is de schepping bedoeld ), Hij gebiedt en het blijft bestaan (dat is de voorzienigheid, de onderhouding van alle dingen ). De voorzienigheid is immers "de almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods, door welke Hij hemel en aarde mitsgaders alle schepselen als met Zijne hand onderhoudt, en alzoo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede en alle dingen, ons niet bij geval maar van Zijne vaderlijke hand ons toekomen."
Gods raad wordt bezongen in de verzen 10-12. Het zou mogelijk kunnen zijn dat de dichter in vers 10
1) Jesaja 55: 11.

doelt op een overwinning, door Israel op vijanden behaald, maar dit is onzeker en lijkt mij niet erg waarschijnlijk; in elk geval zijn de termen (evenals in 16 v.v. ) zeer algemeen. Tegenover den raad van menschen (,,der volkeren") stelt de dichter den eeuwigen raad Gods, die de geschiedenis beheerscht. Er is slechts Een, die aan het roer zit, en alle koningen en machthebbers zijn nooit meer en anders dan de dienstknechten en uitvoerders van Zijn raad. In den diepsten grond kan de geschiedenis slechts worden verstaan van God uit. Heil het volk, dat op Hem vertrouwt en aan Zijn hand durft te gaan, al moet het ook dikwijls met gesloten oog!

Het slot van den koorzang gaat over de alwetendheid
(13-15) en de almacht Gods (16-19). Dit is saamgevat in een zang op "des Heeren oog" (vers 18), dat over alles gaat. De psalmist vindt hier gelegenheid om het valsche en het ware vertrouwen tegenover elkander te stellen. Valsch vertrouwen bouwt op koningen, op helden, op paarden; het ware geloof wacht alleen op God.
· Deze laatste gedachte wordt opgevangen en uitgewerkt in den priesterzang, waarmede de psalm sluit, vers 20-22. Daar ziet men een venster naar de toekomst geopend, waar de Heere van goedertierenheid en recht de helper in allen nood zal zijn. Het zou schoon zijn en van groote beteekenis voor ons geheele leven, indien het manmoedige geloofsvertrou^ wen, waarvan deze psalmist zoo onbevangen en geestdriftig getuigt, ook ons deel werd. Wij zouden sterk en blijde worden in God zooals Hij inderdaad
P 13 193 is: een God, sterk van woord, wijs van raad en met een alziend oog.
Deze God van psalm 33 wil ook onze God zijn. Slechts een ding vraagt Hij van ons: absoluut vertrouwen, algeheele overgave des geloofs. Een geloof, dat alleen maar luistert en ziet, en dat handelt naar Zijn geboden en naar de leiding van Zijn Geest. Een geloof, dat ontvangt ook zonder te vragen.
Is het u wel opgevallen> dat de dichter van psalm 33 niets aan God vraagt? Hij was toch ook een mensch in nood, doch geen enkele vraag komt over zijn lippen. Hij aanbidt alleen maar, hij zingt, hij jubelt. Hij is zoo blijde en zoo sterk in God, dat hij Hem alleen maar prijzen, danken en loven kan. Misschien kunnen wij dit oak van den psalmist leeren; de les is niet gemakkelijk, want de mensch is altijd geneigd naar de golven te zien. Maar God is immers Koning en wij zijn, als wij Hem verwachten, veilig bij Hem, ook al klagen wij niet en vragen wij niet. Als Gemeente van Jezus Christus mogen wij het gelooven en eruit leven en ook erbij sterven: ,>dat ik met lichaam en ziel, beide in leven en in sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben",
die mijns harten vrede zijt en de eenig ware ruste.