NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
  Kerkelijk Jaar
Hoofddienst   Getijden   Devotie   Uitingsvormen  

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis


Kunstgeschiedenis

Prehistorie, Oudheid en Vroege Middeleeuwen
Renaissance
Barok en Rococo
Negentiende Eeuw
Twintigste Eeuw

 



BEELDHOUWKUNST VAN DE 20STE EEUW Ook de beeldhouwer van onze tijd bezint zich op de specifieke mogelijkheden van zijn kunst. De in de renaissance aangevangen vrijheids
strijd tegen het middeleeuwse dienende karakter daarvan eindigde met een volledige onafhankelijkheid. Als steeds kwam echter met de vrijheid de vraag: `Wat doen we ermee?' Men gaat zich afvragen wat de functie van de beeldhouwkunst is, welke rol de natuur mag spelen, welke materialen en technieken moeten worden gebruikt. Het besef groeit dat een beeld een voorwerp in de ruimte is, dat met die ruimte verband moet houden en dat die ruimte haar eigen eisen stelt. Bouwwerk, straat, tuin of plein stellen hun wetten ten aanzien van afmeting, materiaal, beeldingswijze enz. Bewuster ook wordt met de geestelijke functie van het beeldhouwwerk rekening gehouden. Minder dan de bouwmeester en meer dan de schilder is de beeldhouwer ten aanzien van de uitvoering van de hem verleende opdracht afhankelijk van zijn opdrachtgever. Ook zijn materiaal speelt een grote rol.
De impressionistische beeldhouwers `schilderden' in klei, waren meer picturaal dan sculpturaal. Nu tracht men zich weer meer met beeldhouwkundige middelen uit te drukken. Het materiaal, waarin het werk wordt uitgevoerd, kiest men weer gaarne in overeenstemming met bet karakter van bet beeld, men gaat zelfs vaak van bet materiaal uit. Oude materialen als hout, glas, ijzer worden op nieuwe mogelijkheden onderzocht. Nieuwe materialen als beton en plastic vinden voor het eerst toepassing. Nieuwe taken, zoals de industriele vormgeving, verruimen het terrein van de beeldende kunstenaar.
De rol die de natuur bij de vormgeving aan een beeld speelt, wordt aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen. Volledige imitatie van de natuur is de mens niet gegeven. Iedere kunstenaar moet, of hij wil of niet, op de een of andere wijze van de natuur afwijken. De vraag is hoever men gaan moet in de navolging of verwerping daarvan. Alle mogelijkheden tussen de meest reele en de meest abstracte vormen worden dan afgetast. Velen sluiten zich nauw bij de natuur aan, hou
den zich aan proporties en anatomie en beperkten zich tot een vereenvoudigen van de natuurvormen en bet weglaten of versterken van bepaalde details. Anderen gaan een stap verder en offeren de natuurlijke gelijkenis op wanneer dit de expressie ten gcede kan komen. Men stileert de natuur, legt ze aan banden, vervormt haar om tot een heviger werking te komen. Weer anderen verlaten het herkenbare beeld geheel om hun gedachten en gevoelens, ongestoord door de zintuiglijke waarneming, vorm te geven, zij werken `abstract'. Zo vindt iedere beeldhouwer zijn eigen realiteit ergens tussen de natuur en de abstractie in.
Het zelfonderzoek van de kunstenaar voert hem tot een sterke bewustheid van zijn creatieve mogelijkheden. De een komt tot de meest individuele zelfexpressie, de ander onderwerpt zich aan de eisen van maatschappij of traditie. Sommigen verwerpen iedere traditie, anderen weten de geest van het verleden ook nu nog levend en trachten deze een nieuwe gestalte te geven. Tot overnemen van de uiterlijke vormen van bet verleden komt men zelden meer. Wel is duidelijk een invloed van primitieve en vreemde volken waar te nemen. Ook `abstracte' vormen uit de natuur, zoals stronken en stenen e.d., worden veel gebruikt. Maar men probeert deze op een persoonlijke wijze te verwerken.
De keuze van de uitdrukkingsmiddelen is zeer verschillend. Prefereert de een de lijn, de ander geeft de voorkeur aan bet vlak. Geen eclfter kan ontkomen aan de volumen, zelfs niet voor het meest irreele beeld. Juist de vorm wordt door veel beeldhouwers weer herkend als hun specialiteit. Om de grote vorm niet te schaden krassen sommigen de noodzakelijke details erin. Anderen zijn zo verrukt van de nieuwe mogelijkheden, dat zij in de ruimte willen tekenen en alles wat vlak of vorm is verwaarlozen (draadplastieken). Ook bet negatief van de vorm, de holte, het gat, de ruimte in bet beeld wordt bewust gebruikt. Sommigen passen de beweging in hun beelden toe. Het licht, als reactie op bet impressionisme door de pioniers verwaarloosd, komt soms als onontbeerlijk onderdeel, in de vorm van in bet beeld geplaatste lampen, terug. De lang verguisde kleur vindt hier en daar weer toepassing. De techniek wordt soms verwaarloosd, dan weer tot grote hoogte opgevoerd. Kunst en kunde worden weer als verschillende polen gezien. Frankrijk. In Frankrijk werken de invloeden van Rodin en zijn zeer begaafde leerling A rr T o I x E B O u R D E L L E (1861-1929) nog lang na. Maar ARISTIDE MAILLOL (1861-1944) en CHARLES DESr I A u (1874-1946) keren tot eon vaster en geslotener beeld dan bet impressioriistische terug. Zonder daarmee echter de realistische kijk te verliezen.
Nieuwere richtingen in de schilderkunst laten ook de beeldhouwer niet onberoerd. Invloed had P A B L O P I c A s s o (geb. 1881), die trouwens ook een begaafd beeldhouwer bleek te zijn. Hij paste voor het eerst de
regels van het kubisme op de beeldhouwkunst toe. De samengestelde natuurvormen herleidt hij tot eenvoudige volumen. Naast prachtige portretten en dierbeelden maakte hij ontwerpen voor zeer grote abstracte monumenten.
H E N R I L A u R E N s (1885-1954) gaat van het kubisme uit en bouwt zijn beelden uit massieve bollen en vlakken op, die door scherpe hoeken van elkaar zijn gescheiden. Hij maakt vooral grillige, als arabesken in de ruimte staande nimfen en sterk vervormde, met de grond vergroeide vrouwenfiguren.
C O N S T A N T I N B R A N C U S I (1876-1957) komt tot nog eenvoudiger en abstracter vormen. Zijn Nieuwgeborene heeft de vorm van een gevoelig gepolijst, niet geheel voltooid ei. Wel heel ver verwijdert hij zich daarbij van Rodin, die vrijwel dezelfde gedachte, `het ontwaken der mensheid' in een van de realiteit bijna niet te onderscheiden jongensfiguur uitbeeldde..
PABLO GARGALLO (1881-1938) en JULIO GONZALES (1H761942) onderzoeken alle mogelijkheden van het ijzer. Zij gieten dit niet, maar smeden stangen en platen tot meer of minder aan de natuur ontleende vormen om. Soms bereiken zij de grenzen van de beeldhouwen schilderkunst door nog slechts met metalen lijnen in de ruimte te tekenen.
H A N S A R r (geb. 1888) voelt zich tot het dadaisme en het surrealisme aangetrokken. Hij gebruikte graag hout en deed experimenten met kleur. Zijn abstracte vormen lijken nergens op de natuur, maar sluiten zich daarbij toch zeer goed aan.
O S S I P Z A n x I N E (geb. 1890) is wel een van de invloedrijkste beeldhouwers van de laatste tijd. Hij gaat van zijn materialen nit. De boom blijft in een houten beeld altijd herkenbaar. Hij gebruikt de natuur wel, maar vervormt deze waar de expressie dat vereist. Holten in het beeld moeten ruimte en volumen sterker suggereren. Hij is een dergenen, die, om de grote volumen niet door details te verstoren, deze in het oppervlak krassen. Bekend is zijn suggestieve beeld De Gevangene en zijn prachtige monumentale beeld Verwoeste stad voor Rotterdam (z. afb. 48).
JACQuES LIPCHITZ laat door perforaties en holten in zijn beelden bet omringende licht een grote rol spelen. Zijn vormen zijn nog met moeite herkenbaar. Telkens weer zoekt hij nieuwe wegen. Hij onderging de invloed van het kubisme en de negerplastiek.
ALBERTO GIACOMETTI (geb. 1901) en GERMAINE RICHIER (1904-1959) gaan vaak van het gips als grondstof voor hun beelden uit. Het druipen daarvan langs de ijzeren constructie geeft hun werk vaak een spookachtig uiterlijk.
Italie, met zijn grote beeldhouwkundige traditie, zoekt het niet als Frankrijk in uitersten maar komt op bezonkener wijze tot een vernieuwing.
A R T U R O M A R T I N I (1889-1947) is een der eersten, die van de nieuwe zakelijkheid uitgaan. Hij komt echter later tot een persoonlijke beeldingswijze.
M A R I N O M A R I N I (geb. 1901) ontleent de gespannen vormen van zijn interessante portretten en paarden aan het kubisme, maar verwerkt het op een eigen, nooit ver van de natuur afdwalende, wijze. Groot bewonderaar van de Chinese, Egyptische, Etruskische en Romaanse kunst komt hij toch nimmer tot een uiterlijke gelijkenis daarmee. Maar innerlijk worden zijn vormen uit dezelfde geest geboren.
G I A c o M o M A N z u (geb. 1908) is de grote vernieuwer van de katholieke kunst in Italie. Zonder te experimenteren komt hij tot een sterke expressie in zijn beminnelijke, nooit theatrale portretten.
Engeland. In Engeland is JACOB E r s T E I N (1880-1959) degeen, die exclusieve, maar toch naar de natuur gemaakte portretten en meer abstracte, goed bij de architectuur aansluitende en originele beelden maakt.
H E N R Y M o o R E (geb. 1898) is hier echter de grote figuur, die zeer bewust nieuwe vormen zocht en vond en een grote invloed, ook op het buitenland uitoefent. Hij heeft vele uitgangspunten: de trouw aan het materiaal, het driedimensionale karakter van de beeldhouwkunst, de door de natuur gegeven oervorm en de geestelijke vitaliteit, die meer omvat dan alleen maar schoonheid. Hij componeert massa's in de ruimte en laat de ruimte in deze massa's doordringen. Zijn zeer abstracte figuren lijken niet op de natuur, maar gehoorzamen aan natuurlijke wetten. In een feilloze techniek geeft hij niet de uiterlijke maar de innerlijke dynamiek van de volumen.
Amerika. ALEXANDER A R C H I P E N K O (geb. 1887) gaat in Amerika zijn sculpturen van binnen uit verlichten. Hij tracht een byzantijnse schittering te verkrijgen door gebruik te maken van lichtbrekingen, absorptie en reflectie van kristallen en andere materialen. De mogelijkheden van de klassieke beeldhouwersopgave, de torso, worden door hem opnieuw onderzocht. Hij deed ook pogingen een middenweg te vinden tussen schilder- en beeldhouwkunst door alle mogelijke materialen als glas, steen, metaal e.d. tot een geheel samen te stellen. ALEXANDER STIRLING CALDER (1898-1945) mqakte de eerste werkelijk bewegende sculptures. Zijn op een samensteliing van weegschalen gelijkende mobiles zijn zo goed uitgebalanceerd, dat zij bij de geringste aanraking in een sierlijke beweging komen.
Duitsland. In Duitsland past de Rus N A u M G A s o (geb. 1888) ook de beweging toe. Hij maakt samenstellingen van gekleurde glasplaten; die hun betekenis aan de weerkaatsing van het licht ontlenen. R u - D 0 L F B E L L I N G (geb. 1886) tracht zonder werkelijke beweging deze
toch in een stilstaand beeld door abstracte vormen te suggereren. Zijn later werk is realistischer.
In Spanje zijn F E R R A N T en J U A N M I R O (geb. 1893) de bekendste vernieuwers. In Oostenrijk gaat F R I T Z W G T R U B A (geb. 1905) van het kubisme uit en in Joegoslavie zoekt I v A N M E S T R O V I C (18831962) het meer in de stilering.
Belgie. In Belgie vertoont het werk van OSCAR J E S P E R S (geb. 1887) expressionistische trekken. CHARLES L E r L A E (1903-1961) gaat meer van het materiaal uit en komt soms tot bijna surrealistische vormen. C A I L L E, verknocht aan de ceramiek, maakt voor de verwezenlijking van zijn visioenen een sterk gebruik van de kleur. Op het gebied van de godsdienstige sculptuur maakt de Deen H A R R Y E L - s T R e M (geb. 1906) zich hier bijzonder verdienstelijk.
Nederland. J o z E r H M E N D E s D A COSTA (1863-1939) is het in Nederland die naar een nieuwe `stijl', welke weer bij de bouwkunst zou aansluiten, zoekt. Dit bracht hem van een aanvankelijk impressionistische tot een meer expressionistische werkwijze. Bekend is zijn monument voor Christiaan de Wet op de Hoge Veluwe. Ook anderen zochten, onder invloed van de architect Berlage, naar een nauwe aansluiting bij de bouwkunst. Genoemd moet het werk van H. A. V A N D E N E Y ND E aan het voor de eerste decennia der 20ste eeuw zo representatieve Scheepvaarthuis te Amsterdam.
Geheel nieuwe experimenten deed men in Nederland weinig. Zelfs'het kubisme had hier geen invloed van betekenis. -Na de eerste wereldoorlog Waren het O.a. JOHN RADECKER (1885-1956) en FREDERIK JAN VAN HALL (1899-1944) die tot een persoonlijke expressie wisten te komen. Na de tweede wereldoorlog ontworstelde M A R I U S A N D R I E S S E N (geb. 1897) zich aan kerkelijke opdrachten en maakte voortreffelijke verzetsmonumenten. Zijn Dokwerker is het meest suggestieve beeld in Amsterdam (z. afb. 49)
Grote bekendheid kreeg ook C O U Z I J N, o.a. door zijn Belichaamde Eenl:eid te Rotterdam (1963).
De vele opdrachten voor verzetsmonumenten getuigen in Nederland van een ongekende belangstelling voor de beeldhouwkunst. De resultaten daarvan wettigen de verwachting, dat de ogen van ons schildersland voorgoed zijn geopend voor de mogelijkheden van de klei, die er zo overvloedig aanwezig is.