NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
  Kerkelijk Jaar
Hoofddienst   Getijden   Devotie   Uitingsvormen  

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis


Kunstgeschiedenis

Prehistorie, Oudheid en Vroege Middeleeuwen
Renaissance
Barok en Rococo
Negentiende Eeuw
Twintigste Eeuw

 



BOUWKUNST VAN DE 20STE EEUW
In de moderne bouwkunst komt in de laatste jaren vo6r de 20ste eeuw, vooral in Engeland, Nederland, Duitsland en Scandinavie, een algemeen verzet tegen het traditionele bouwen. Toch is het aantal duidelijk aanwijsbare stromingen betrekkelijk gering. Het zakelijk karakter van de bouwkunst behoedt voor al te grote excessen. Wat minder stromingen lopen wat meer door elkaar. Een streven naar groter eerlijkheid en oorspronkelijkheid hebben zij echter alle gemeen.
Reeds de Engelsen J o x x R u s x i x (1889-1900), de schilder en filosoof, en W i L L i n M M O R R I S (1834-1896), schrijver, sierkunstenaar en sociale hervormer, bezonnen zich op een eerlijker kunst.
Zij kantten zich fel tegen de machinale en oneerlijke imitaties van het ambachtelijke werkstuk. Maar in plaats van de machine te gaan gebruiken naar haar eigen aard, wit men haar uitschakelen en terugkeren naar het oude ambacht. Dat geeft wel groter eerlijkheid maar weinig vooruitgang. Het zijn vooral het Engelse landhuis en de kunstnijver-
heidsprodukten, die van dit streven profiteren. Ook de decoratie ondergaat een grote verandering en knoopt weer meer bij de natuur aan. De produkten van de hieruit in Duitsland ontstane Jugendstil zijn wel nieuw maar niet altijd even mooi. De architecten willen de noodzakelijke constructie en de echtheid van de materialen niet meer verbergen en meer rekening houden met het doel waarvoor wordt gebouwd. HENDRIK PETRUS BERLAGE (1856-1934) is het die de nieuwe principes in Nederland in praktijk brengt. Zijn Beurs te Amsterdam is een prachtig staal van het streven naar groter eerlijkheid in de architectuur. En zulks ondanks een invloed van het Romaans. De door hem toegepaste materialen verborg hij niet, zij kregen een decoratieve werking. A1 hun ambachtelijke mogelijkheden werden uitgebuit om aan de romantische geest, die hij ongetwijfeld nog bezat, op een eerlijke wijze vorm te geven. Zijn `naakte waarheden',.zoals de ongepleisterde bakstenen binnenmuren, wekten veel verzet, maar oefenen toch tot op heden hun invloed uit.
De Amsterdamse school ontstaat in Nederland naast Berlage, onder invloed van het expressionisme. Deze legt sterk de nadruk op de individuele expressie van de bouwmeester. Wonderlijke, hoewel ambachtelijk zuivere, fantasterijen versieren dikwijls de door zijn aanhangers ontworpen arbeiderswoningcomplexen.
Bouwdoel en constructie werden daarbij minder geacht, zij dienden slechts om de fantasie van de architect vorm te geven. Het resultaat was soms zeer `artistiek' maar woningbouwkundig niet altijd verantwoord. Vooral in Duitsland vond dit bouwen een grote weerklank. Het ontaardde daar soms echter in een soort boetseren, dat met niet eea zakelijk motief meer rekening hield.
De Delftse school, onder leiding van Granpre Moliere, bouwde tussen de wereldoorlogen weinig origineel, o.a. raadhuizen in archaiserende trant.
De nieuwe tijd komt met nieuwe eisen. Industrie en verkeer vragen steeds grotere overspanningen. Het verlangen naar meer licht, reeds zo duidelijk in de schilderkunst, vraagt grotere vensters. Station en warenhuis, brug en bioscoop maken lichtere constructies noodzakelijk dan met bak- en natuursteen mogelijk is. De architect moet nieuwe materialen zoeken om aan al deze nieuwe eisen te voldoen. Het ijzer en het gewapend beton blijken daartoe in staat te zijn.
Het ijzer, door Napoleon reeds gezien als mogelijk bouwmateriaal, werd in de 19de eeuw reeds een enkele maal bij het bouwen toegepast. Echter niet naar zijn eigen aard, maar als vervangingsmiddel voor steen. De gietijzeren Dorische zuilen van de Moskouse poort in Leningrad dragen gietijzeren friezen met gietijzeren versieringen. Alles keurig in steenkleur geschilderd. Bij de centrale hatlen van Parijs en vooral het Cristal Palace te Londen schaamt men zich echter nog maar weinig voor het nieuwe materiaal.
De Brooklyn Bridge en de Eiffeltoren overtuigen de bouwmeesters voorgoed van de bruikbaarheid van het ijzer: 's Werelds hoogste gebouw, het Empire State Building te New York (380 m) heeft een stalen skelet. Dat men met dit materiaal een esthetisch effect kan bereiken, bewijzen ons vele nieuwe Nederlandse bruggen en zelfs ook hoogspanningsmasten. Het gewapend beton werd echter wel het meest belangrijke nieuwe bouwmateriaal. Reeds de Romeinen maakten van beton gebruik. Maar dat was een bros materiaal, dat wel druk maar geen trek kon verdragen. De Fransman M o rr r E R versterkte het in het midden van de 19de eeuw voor het eerst met een vlechtwerk van ijzer, dat wel trek, maar geen druk verdraagt. Zo verkreeg hij een materiaal dat beide goede eigenschappen van ijzer en steen in zich verenigde. De enorme mogelijkheden van dit materiaal verschaffen de architect een vrijheid van constructie als nooit tevoren. Het wordt zelfs mogelijk een huis op een steunpunt, niet eens in het midden, neer te zetten. Ook het alom tegenwoordige plastic wordt meer en meer bij het bouwen gebruikt.
Het abstract materialisme van de Stijlgroep oefende in Nederland een grote invloed op de bouwkunst uit. Men behoefde slechts een derde dimensie aan de zuiver tweedimensionale schilderkunst van Mondriaan toe te voegen om een architectuur van kubistische vormen te scheppen. Het werd een fijnzinnig uitwegen van horizontale en verticale
bouwvolumen. Men roept de primaire kleuren te hulp om de vormen te abstraheren. De architect W I L L E M M A R I N U s D u n o x (geb. 1884) verwerft zich met zijn charmante kubisme, o.a. van zijn Raadhuis te Hilversum, een internationale vermaardheid.
FRANK LLOYD W R I G H T (1869-1960) is in Amerika de grote individualist, die op een aan deze richting verwante wijze huizen van een geheel eigen karakter bouwt. Zijn `functionele fantasieen' sluiten zich voortreffelijk bij de omgeving aan.
De nieuwe zakelqkheid ontstond in het Bauhaus te Dessau. Het was vooral een reactie op het te fantastischc expressionisme. Uitgangspunt is het nuchter, zakelijk vaststellen wat van een gebouw wordt verlangd. En dat niet alleen door de individuele mens maar ook en vooral door de maatschappelijke ordening. Uitgaande van het stads-, het wijk- en het straatplan zijn het ten slotte de functionele voorwaarden waaraan de woning moet voldoen. De meest rationele, niet de Incest monumentale oplossing wordt gezocht. Een deur behoeft niet hoger te zijn-dan nodig is om een mens door te laten; een zaal niet meer dan voor ventilatie, akoestiek enz. noodzakelijk is. Het gevoel mag geen rol spelen, het verstand overheerst. Niet de menselijke geest maar het menselijk lichaam stelt zijn eisen. Het huis wordt een machine, die ons het wonen zo gemakkelijk mogelijk moet maken. De architect is de ingenieur, die alles kan berekenen.
Maar bouwen is niet alleen rekenen. Kunst en kunde moeten wel samengaan maar zijn niet hetzelfde. Er wordt daarom ook heden nog, en vaak op goede gronden, veel gesmaald op het functionalisme. Maar overzien wij de `functie' die het had, en nog heeft, in de ontwikkeling van het moderne bouwen, dan kunnen wij niet anders dan dankbaar zijn. Meer dan welke andere beeldende kunst ook gaf het bouwen vorm aan de eigen tijd. Op geen ander gebied werd een zo duidelijke vooruitgang geboekt. Niet alleen fabrieken en bruggen, maar ook de vele naoorlogse woonhuizen danken aan het functionele denken hun grote bruikbaarheid. L E C O R B U S I E R (geb. 1887) is in Frankrijk de man, die de stoot aan het inoderne bouwen geeft. Zijn zeer grote maar weldoordachte plannen oefenden reeds invloed uit zelfs v65rdat een daarvan was uitgevoerd. Hij ontwierp steden, bestaande uit betrekkelijk weinige maar zeer omvangrijke, op palen opgetrokken, wooncomplexen. Zo weinig mogelijk grond in beslag nemen is de enige manier om zo dicht mogelijk bij de natuur te blijven. Na de tweede wereldoorlog werd zijn flatgebouw te Marseihe voor 1500 bewoners uitgevoerd. Te Ronchamps in de Vogezen bouwde hij een inspirerende kapel. Het jonge en ondernemende India laat door hem eon gehele stad, Ghandigarh, voor niet minder dan 150.000 inwoners, ontwerpen en uitvoeren.
In Nederland cefenen R I E T v E L D en 0 v n grote invloed nit op de
moderne architectuur. Na de tweede wereldoorlog maken vooral ook v. n. B x o E x en B n x E M n originele ontwerpen.
Voor Belgie zijn slechts twee namen te vermelden: V I C T O R H O R T A (1861-1947), Paleis voor Schone Kunsten te Brussel, en H E N R Y v A N n E V E L D E (1865-1957), de geestelijke vader van de moderne architectuur in Belgie.
De moderne mens verlangt echter niet alleen doelmatigheid, ook al zou men daar vaak allang blij mee zijn. Zijn geest en gevoel vragen meer ruimte dan strikt noodzakelijk is om het lichaam zo efficient mogelijk te dienen. De ruimte heeft niet alleen een materiele maar ook een immateriele functie. De indrukwekkendheid van een ruimte kan wel degelijk een groter hoogte eisen dan nodig is voor akoestiek, ventilatie enz. De monumentaliteit kan om een deur vragen, die veel en veel groter en hoger is dan de mens, die erdoor moet. De toren van een stadhuis of kerk is er niet alleen om op feestdagen de vlag aan te doen wapperen. Hij kan ook het symbool zijn van de liefde van de inwoners voor hun stad of dorp, of van de verlangens van de christenheid, en als zodanig onmisbaar zijn.
Bovendien heeft het verleden voor ieder mens zijn bepaalde betekenis. En zonder in imitaties te vervallen is het zeer wel mogelijk de traditie in het bouwen te doen meespreken. Ieder bouwwerk: bioscoop of kerk, fabriek of elektrische centrale, ministerie of garage, stelt eigen eisen aan de doelmatigheid, maar kan ook door zijn uiterlijk uiting leven aan zijn materieel en aan zijn immaterieel innerlijk. Het is aan de
architect om het evenwicht te zoeken en vorm te geven aan de stoffelijke en geestelijke functies, die van een bepaald bouwwerk worden verwacht. Het zal de persoonlijke visie van de architect zijn, die hem de accenten meer op de ene dan wel op de andere doet leggen. Het is de oude, maar meer dan ooit bewust gevoerde, strijd tussen geest en stof die het beeld van het moderne bouwen zo ingewikkeld maakt. Maar de bezinning waartoe deze strijd de bouwmeester dwingt kan het bouwen niet anders dan ten goede komen.