NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
 Kerkelijk Jaar
Hoofddienst  Getijden Devotie Uitingsvormen 

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis


Kunstgeschiedenis

Prehistorie, Oudheid en Vroege Middeleeuwen
Middeleeuwen
Renaissance
Barok en Rococo
Negentiende Eeuw
Twintigste Eeuw



 

Teksten van Beatrijs van Nazareth

Schrijf uw gedachten en ervaringen over de onderstaande teksten op

Inleiding op 'Seven maniren van minne'

Bij de eerste drie 'manieren van minnen' moet de mens zelf aan het werk.
1 Eerst moet je de begeerte ontdoen van alle ballast aan verlangens en wensen die in een mensenhart leven.
2 Dan wordt dat zelfonderzoek toegespitst op het besef dat echte liefde zichzelf genoeg is en geen beloning verwacht. Dit kan vooral geoefend worden door oprecht liefdevol om te gaan met mensen in nood. Pas dan kan alle aandacht uitgaan naar het conflict dat in de begeerte naar God besloten ligt.
3 In de derde manier wordt de mens bijkans gek van verlangen naar Zijn antwoord.

De vierde en vijfde manier horen bij elkaar; het is de 'minnestorm' .
4 In de vierde manier begint het antwoord van God binnen te dringen als een warm en zoet gevoel, dat euforisch kan maken.
5 In de vijfde manier blijkt dat het antwoord van God ook pijn kan doen.
De 'minnestorm' bevat het antwoord van God, maar is een bijzonder heftige ervaring en moet steeds opnieuw veroverd worden.

Uit de 'vierde manier van minne':
Soms gebeurt het dat de godsliefde
op zoete wijze in de ziel ontwaakt
en er zich opgewekt manifesteert
en zichzelf in het hart voelbaar laat worden
zonder enige tussenkomst van menselijk toedoen.

6 De zesde manier betreft de voltooiing van de liefde in en met God , voor zover dit op aarde mogelijk is. De gelovige is minnares en beminde geworden en heeft spontaan lief, zonder zichzelf geweld aan te doen. Een kenmerk van deze staat is ook de ongekende wil en durf om te spreken en te handelen.

7 Leven op aarde houdt wel ooit op, maar terwijl het duurt, houdt het niet op. Beatrijs beseft dat en weet dat volledige verlichting hier op aarde onmogelijk is. Want ook al heeft de ziel nu deel gekregen aan God, het verlangen om dat ooit helemaal te kunnen, helemaal op te gaan niet in het liefdesgevoel, maar in de Geliefde zelf, blijft bestaan. Het is dit zuivere verlangen, zo schrijft Beatrijs in de zevende manier, dat het hoogste is dat een mens kan bereiken.

Teksten

Uit het vijfde hoofdstuk van de Vita Beatricis.
Uit: 'De zeven manieren van minne, Beatrijs van Nazareth', ingeleid en vertaald door Jos Huls, Ten Have Baarn 2002.
ISBN 90 76671 273.

Dit uiterst ijverige meisje had de gewoonte aangenomen haar tengere lichaam van de voetzool tot het bovenlichaam meermaals met heel scherpe gewassen en soms zelfs met doornige taxustwijgen tot openrijtens toe te geselen. Ook richtte ze haar bed van het hoofd- tot het voeteneinde in door gebruik te maken van taxusbladeren. Daardoor werden haar zeer tengere ledematen bij het liggen door zo gruwelijke prikken ingeklemd, dat welhaast geen plek van haar lichaam gespaard bleef in zo'n beproeving. Om zich evenwel aldus niet alleen tijdens de nachten tot bloedens toe te pijnigen en dan de dagen zonder boetepijn door te brengen, droeg ze deze zeer scherpe taxusbladeren ook op haar borst. Uiteraard werd ze daardoor nog erger gestoken, daar de gevoeligheid van deze waakzame onvermijdelijk zonder ophouden getroffen werd door deze lastige verwonding en bij iedere beweging aan steeds nieuwe prikken blootgesteld werd.

Met deze toch wel zware pijniging en harde tuchtiging nam de maagd van Christus nog geen genoegen. Want ook rond haar lendenen en zijkanten snoerde ze touwen of gevlochten biezen. En het linnen onderkleed, dat door een zekere zachtheid de bekende weekheid van het menselijk lichaam dienstbaar is, hield ze voor geheel overbodig, ja, veeleer verfoeide ze het alsof het gif was. Onder haar rustend hoofd plaatste ze om te slapen vaak een stuk hout of een steen in bed ter vervanging van het oorkussen. Telkens wanneer er geen gevaar bestond betrapt en berispt te worden verwijderde ze ?s nachts de ligplank onder haar lichaam en wentelde ze zich in het harde stro. En ook 's winters knielde ze tijdens de nachtelijke stilte zo vaak ze maar kon met blote knieën op het ijs of in de sneeuw. Om een lang verhaal kort te maken, niets van deze en vergelijkbare dingen die geëigend zijn om het lichaam en het vlees te versterken - wat zowel de krachten van haar lichaam niet helemaal te boven ging als door de kloosterregel geduld werd - liet deze ijverige rekruut van Christus na, hoe hard of ondraaglijk het ook mocht lijken.

En dat alles bovendien in de dagen van haar kindsheid, toen ze het begin van de adolescentie, het vijftiende levensjaar, nog niet bereikt had.

Fragment van de eerste manier uit 'Seven maniren van minne'
Uit: 'De zeven manieren van minne, Beatrijs van Nazareth', ingeleid en vertaald door Jos Huls, Ten Have Baarn 2002.
ISBN 90 76671 273.

De ziel onderzoekt dikwijls
wat zij is
en wat ze zou moeten zijn,
wat zij heeft
en wat haar ontbreekt.

Met heel haar toeleg,
met grote begeerte
en al de bekwaamheid waartoe zij in staat is,
spant zij zich in
alles te verhoeden en te vermijden
wat haar bij zulk werk
belemmeren en beletten kan.

En nimmer stopt haar hart,
noch rust haar wil
met zoeken,

eisen,
leren
ter harte te nemen
en te bezitten
al wat haar helpen kan
en doet vorderen in minne.

Dit is de grootste toeleg van de ziel,
die hierin geplaatst is,
hierin werkzaam moet zijn en zich zeer moet inspannen,
tot het ogenblik
dat zij met toeleg en trouw
van God verworven heeft
voortaan,
zonder belemmering van misstappen uit het verleden,
minne te kunnen dienen
met een zuivere geest
en een helder verstand.

Een dergelijke manier van begeerte
met zo grote zuiverheid en adel
komt voorzeker uit minne
en niet uit vrees voort.

Want vrees doet
werken en deugen,
doen en laten voortkomen
uit angst voor de toorn van onze heer
en het oordeel van de rechtvaardige rechter:
hetzij de eeuwige wraak,
hetzij de tijdelijke straffen.

Fragment van de zesde manier uit 'Seven maniren van minne'.
Vertaling van Jos Huls (zie boven).

Maar allen die tot minne willen komen,
moeten haar zoeken met vrees,
haar trouw navolgen
en met begeerte oefenen.

Zij mogen zich niet sparen
in grote inspanning,
in veel moeite
in het verduren van ongemak
en het lijden van smaad.

En alle kleine zaken
moeten zij groot achten,
totdat zij zover gekomen zijn
dat minne in hen heerst,
die machtig het werk van de minne bewerkt
en die alle zaken klein maakt
en inspanning verzacht,
alle moeite verzoet
en alle schuld kwijtscheldt.

Dit is vrijheid van geweten,
zoetheid van hart,
goedheid van zinnen,
adel van de ziel,
hoogheid van geest
en aanvang van het eeuwig leven.

Dit is in het lichaam reeds een engelachtig leven,
en hierna volgt het eeuwige,
dat God ons allen moge geven.

AMEN.

De zeven belevingswijzen van Beatrijs

De theologe Maria de Groot heeft voor de zusters van Brecht de zeven belevingswijze van Beatrijs in een gedicht van zeven strofen, telkens weer van zeven regels, weergegeven

Zoals puur water vloeit en stroomt
vanuit zijn bron naar wijde zee
een neemt wat hindert met zich mee
terwijl het reeds van vrijheid droomt,
zo reikt mijn wezen naar de gloed
die mijn omvangen zal voorgoed
wanneer de vlam het vuur ontmoet.

Ik weer mij in de dienst van God.
Voordat de Liefste mij iets vraagt,
heb ik gedaan wat Hem behaagt.
De minne is een heerlijk lot.
Ik heb mij aan zijn dienst gehecht
zoals een vrouwe die met recht
de Heer haar trouw heeft toegezegd.

Waar kan ik wonen, vraag ik mij,
gewikkeld in een harde strijd
om meer te lijden dan ik lijd
voor Wie ik in mijn ziel beschrei.
Jij bron die in de verte welt,
ik word tot stervens toe gekweld
alsof mijn leven niet meer telt.

Er is in mij een bron ontwaakt.
Zij spiegelt puur in Wie ik woon.
Haar glanzend water wast mij sc
De minne heeft mij aangeraakt.
Ik ben een vat dat overstroomt.
Mijn weelde wordt niet ingetoomd.
ik ben een mens die waakt en droomt.

Een storm steekt op en gaat tekeer.
Wat moet een ziel in die orkaan?
De vlagen van de Minne gaan
hoe hoger des te dieper neer.
Een pijl van vuur heeft mij doorboord.
In vlijmend licht en vlammen gloort
aan wie mijn hart nu toebehoort.

De Minne heeft mij in haar macht.
zij maakt mij met haar wijsheid vrij.
Er is geen tegenstand in mij.
ik vlieg op vleugels van haar kracht:
zoals een vogel stijgt en staat,
een vis door diepe zeeën gaat,
zoals een bruid zich kennen laat.

Waar serafs laaien in mijn land.
Ik heb hun hoge lied gehoord.
Ik ben ontroostbaar in dit oord,
een balling en met God verwant.
De minne is in een durend leed,
maar vreugdevuren voor wie weet
dat zij voor eeuwig binnentreedt.