NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
 Kerkelijk Jaar
Hoofddienst  Getijden Devotie Uitingsvormen 

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis


Kunstgeschiedenis

Prehistorie, Oudheid en Vroege Middeleeuwen
Middeleeuwen
Renaissance
Barok en Rococo
Negentiende Eeuw
Twintigste Eeuw



 

Teksten van Meister Eckart

Schrijf uw gedachten en ervaringen over de onderstaande teksten op

Teksten van Meister Eckhart

De fragmenten uit de preken van Meister Eckhart komen uit het boek van Frans Maas, 'Van God houden als van niemand, Preken van Eckhart'.

Menswording: over vrijheid en leven zonder waarom.
Fragment uit preek 4 van Meister Eckhart

Zo waar als de Vader in zijn enkelvoudige natuur zijn Zoon natuurlijk baart, zo waar baart hij hem in het binnenste van de geest, en dit is de innerlijke wereld. Hier is Gods grond mijn grond en mijn grond Gods grond. Hier leef ik uit mijn meest eigene, zoals God uit zijn meest eigene leeft. Wie ooit slechts een ogenblik lang in deze grond zou kijken, voor die mens zijn duizend marken rood geslagen goud evenveel als een valse penning. Vanuit deze binnenste grond moet je al je werken verrichten zonder waarom.

Voorwaar ik zeg: zolang je je werken verricht om het hemelrijk of omwille van God of je eeuwige zaligheid, dus om iets buiten je, zolang is het werkelijk nog niet goed met je gesteld. Men mag dat dan wel van je menen, maar het beste is het toch niet.

Want werkelijk, wanneer je meent in diepe verzonkenheid, vrome stemming, zoete vervoering en uitzonderlijke begenadiging meer van God te bekomen dan bij het haardvuur of in de stal, dan doe je niets anders dan God nemen, een mantel om zijn hoofd wikkelen en hem onder een bank schuiven. Want wie God op een bepaalde wijze zoekt, die grijpt wel de wijze, maar mist God die in de wijze verborgen is. Maar wie God zonder wijze zoekt, die grijpt hem vast zoals hij in zichzelf is. Zo'n mens leeft met de Zoon en hij is het leven zelf.

Als je duizend jaar lang aan het leven zou vragen: 'waarom leef je?'- en als het kon antwoorden, zou het niets anders zeggen dan: 'ik leef omdat ik leef.' Dat komt omdat het leven uit zijn eigen grond leeft en opwelt uit zichzelf. Daarom leeft het zonder waarom, zelfs hierin dat het voor zichzelf leeft. Als je nu een waarachtig mens die werkt vanuit zijn eigen grond, zou vragen: 'waarom doe je je werk'- en als hij goed zou antwoorden, zou hij niets anders zeggen dan: 'ik werk omdat ik werk'.

Waar het schepsel eindigt, daar begint God te zijn. Nu verlangt God niets meer van je dan dat je op het vlak van je zijnswijze als schepsel uittreedt uit jezelf en God God laat zijn in je. Het geringste geschapen beeld dat zich ooit in je heeft ingeprent, is even groot als God groot is. Waarom? Omdat het je een hele God verhindert. Overal waar dit beeld in je binnengaat, moet God en zijn hele godheid wijken. Waar dit beeld uit je weggaat, gaat God binnen. Dat je op het vlak van je zijnswijze als schepsel uittreedt uit jezelf, daarnaar verlangt God zozeer alsof heel zijn zaligheid er van afhing.

Nu dan, lieve mens, wat schaadt het je als je God vergunt God in je te zijn? Treed volledig uit jezelf omwille van God, dan treedt God volledig uit zichzelf om jouwentwil. Wanneer deze beide uittreden, dan is wat blijft een enkelvoudig één. In dit ene baart de Vader zijn Zoon, in de binnenste welling. Daar bloeit de heilige Geest uit en daar ontspringt in God een wil die toebehoort aan de ziel. Zolang de wil onaangeroerd blijft door de schepselen en alle geschapenheid, is de wil vrij.

Christus zegt: 'Niemand komt tot de hemel tenzij wie van de hemel gekomen is' (Joh 3,13). Alle dingen zijn geschapen uit niets. Daarom is hun ware oorsprong het niets. lnzoverre nu deze edele wil naar de schepselen neigt, vervluchtigt hij met de schepselen in hun niets.

De gerechtige zoekt niets met zijn werken. Want wie met hun werken iets zoeken of wie werken omwille van een waarom, zijn knechten en huurlingen. Wil je dus gevormd en omgevormd worden in de gerechtigheid, heb dan niets op het oog met je werken, en wees nergens op uit in tijd noch eeuwigheid niet op loon noch op zaligheid, niet hierop noch daarop; want zulke werken zijn waarlijk allemaal dood. Ja, ik zeg: zelfs wanneer je God als je doel zou nemen, zijn alle werken die je zelfs daarom zou verrichten, dood, en je bederft er goede werken mee. En je bederft er niet alleen goede werken mee, maar je doet ook zonde. Want je doet als de tuinman die een tuin moest beplanten, maar die de bomen ging rooien en daar bovendien nog loon voor wilde hebben. Zo bederf je goede werken. Wil je dus leven en wil je dat je werken levend zijn, dan moet je voor alle dingen dood zijn en tenietgegaan. Het schepsel is het eigen dat het uit iets maakt; God echter is het eigen dat hij uit niets iets maakt. Als God dus in je of met je iets moet maken, dan moet jij tevoren tot niets geworden zijn.

Al wat God is, drijf hem er toe te baren: ja, vanuit zijn grond, vanuit zijn wezen en vanuit zijn zijn wordt de Vader gedreven om te baren.

Soms wordt in de ziel een licht openbaar en denkt de mens dat het de Zoon is; maar het is alleen maar een licht. Want waar de Zoon openbaar wordt in de ziel, wordt ook de liefde van de heilige Geest openbaar. Daarom zeg ik dat het wezen van de Vader is de Zoon te baren en het wezen van de Zoon dat ik in hem en naar hem geboren moge worden; het wezen van de heilige Geest is dat ik in hem moge verbranden en volledig in hem versmelten en dat ik een en al liefde moge worden. Wie zo in de liefde een en al liefde is, die denkt dat God niemand liefheeft tenzij hem; en behalve zichzelf kent hij niemand die ook nog liefheeft of van wie ook nog liefde uitgaat.

De mens als Gods beeld: Over de uitvoering van deze waarheid
Fragment uit preek 8 van Meister Eckhart

Veel mensen willen God aankijken met de ogen waarmee ze een koe aankijken, en ze willen van God houden zoals ze van een koe houden. Daarvan hou je vanwege de melk en de kaas en omwille van je eigen nut. Zo doen ook al die mensen die van God houden om uiterlijke rijkdom en innerlijke troost; die houden niet echt van God maar van hun eigenbelang. Ja, ik zeg bij de waarheid: alles waarop je je streven richt en wat niet God in zichzelf is, kan nooit zo goed zijn dat het je niet belemmert voor de hoogste waarheid.

De voortdurende geboorte: Over leven voorbij doelmatigheid
Fragment uit preek 10 van Meister Eckhart

Bij gelegenheid heb ik uitgelegd wat een gerechte mens is. Maar nu zeg ik in een andere zin:
Een gerechte mens is iemand die in de gerechtigheid gevormd en omgevormd is. De gerechte leeft in God en God in hem, want God wordt geboren in de gerechte en de gerechte in God.

Daarom wordt door iedere deugd van de gerechte, God geboren en hij wordt verblijd door iedere deugd van de gerechte. En niet enkel door iedere deugd, maar ook door ieder werk, hoe gering ook, dat de gerechte in de gerechtigheid verricht, wordt God verblijd, ja, door en door verblijd. Want niets blijft er in zijn grond of het wordt van blijdschap doortinteld. Oppervlakkige mensen moeten dit eenvoudigweg geloven, maar de verlichten moeten het weten.

De gerechte zoekt niets met zijn werken. Want wie met hun werken iets zoeken of wie werken omwille van een waarom, zijn knechten en huurlingen. Wil je dus gevormd en omgevormd worden in de gerechtigheid, heb dan niets op het oog met je werken, en wees nergens op uit in tijd noch eeuwigheid niet op loon noch op zaligheid, niet hierop noch daarop; want zulke werken zijn waarlijk allemaal dood.

Ja, ik zeg: zelfs wanneer je God als je doel zou nemen, zijn alle werken die je zelfs daarom zou verrichten, dood, en je bederft er goede werken mee. En je bederft er niet alleen goede werken mee, maar je doet ook zonde. Want je doet als de tuinman die een tuin moest planten, maar die de bomen ging rooien en daar bovendien nog loon voor wilde hebben. Zo bederf je goede werken.

Wil je dus leven en wil je dat je werken levend zijn, dan moet je voor alle dingen dood zijn en tenietgegaan. Het schepsel is het eigen dat het uit iets ìets maakt; God is het echter eigen dat hij uit niets iets maakt. Als God dus in je of met je iets moet maken, dan moet jij tevoren tot niets geworden zijn. Al wat in God is, drijft hem er toe te baren; ja, vanuit zijn grond, vanuit zijn wezen en vanuit zijn Zijn wordt de Vader gedreven om te baren.

Soms wordt in de ziel een licht openbaar en denkt de mens dat het de Zoon is; maar het is alleen maar een licht. Want waar de Zoon openbaar wordt in de ziel, wordt ook de liefde van de heilige Geest openbaar. Daarom zeg ik dat het wezen van de Vader is de Zoon te baren en het wezen van de Zoon dat ik in hem en naar hem geboren moge worden; het wezen van de heilige Geest is dat ik in hem moge verbranden en volledig in hem versmelten en dat ik een en al liefde moge worden.

Wie zo in de liefde en een en al liefde is, die denkt dat God niemand liefheeft tenzij hem; en behalve zichzelf kent hij niemand die ook nog liefheeft of van wie ook nog liefde uitgaat.