NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
 Kerkelijk Jaar
Hoofddienst  Getijden Devotie Uitingsvormen 

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis


Kunstgeschiedenis

Prehistorie, Oudheid en Vroege Middeleeuwen
Middeleeuwen
Renaissance
Barok en Rococo
Negentiende Eeuw
Twintigste Eeuw



 

Teksten van Jan van het Kruis en Teresa van Avila

Buscate en Mi - Zoek jezelf in mij,
een gedicht van Teresa van Avila
Uit: 'Kruispunten in de mystieke traditie, tekst en context van Meester Eckhart, Jan van Ruusbroec, Teresa van Avila en Johannes van het Kruis', gekozen, vertaald en ingeleid door dr. H. Blommestijn en dr F.M. Maas, Meinema Den Haag 1990. ISBN 90-211-6109-5:

Ziel, zoeken moet je jezelf in Mij,
en Mij moet je zoeken in jezelf.

Zo heeft, o ziel, de liefde
jouw beeld in Mij kunnen prenten,
dat geen wijs schilder,
met al zijn meesterschap,
dat beeld zou kunnen maken.

Jij werd uit liefde geschapen,
mooi, knap en zo diep
in mijn binnenste getekend, dat,
als jij jezelf verliest, mijn lief, ziel,
jij jezelf moet zoeken in Mij.

Ik weet, als jij je ooit zou vinden
getekend in mijn hart
en zo naar het leven uitgebeeld,
dat het je verheugen zou,
bij het zien van jezelf,
je zo prachtig getekend te zien.

En mocht je soms niet weten
waar je Mij zult vinden,
dwaal dan niet van hier naar ginds,
maar, als je Mij vinden wilt,
moet je Mij in jezelf zoeken.

Want jij bent mijn onderdak,
jij bent mijn thuis en verblijf,
en daarom klop ik altijd bij jou aan,
wanneer ik vind in jouw gedachten de deur gesloten.
Buiten jezelf hoef je Mij niet te zoeken,
want om Mij te vinden
zal het genoeg zijn Mij alleen maar te roepen;
Ik zal dan zonder talmen naar jou toegaan
en Mij moet je zoeken in j ezelf.

Donkere Nacht, een gedicht van Jan van het kruis

Inleiding
Het gedicht 'Donkere Nacht' van Jan van het Kruis roept onmiddellijk associaties op met de duisternis en de benauwenis, die Johannes heeft ervaren in de donkere cel van de kloostergevangenis, waaruit hij - in het donker, vermomd en geheel veilig langs de geheime trap - wist de ontsnappen. Toch schreef hij gedicht en prozawerken van de Donkere Nacht pas lange tijd na de ontsnapping.

In het gedicht beschrijft Jan van het Kruis hoe de ziel omgevormd wordt. ' Ziel' staat bij hem voor de gehele persoon en is de toegangsplaats tot het geestelijk leven. In de ziel vindt de ontmoeting plaats tussen God en de mens. In het centrum daarvan bevindt zich de 'substantie' en daar is God onmiddellijk aanwezig als 'Bron van alle zijn'.

In het gedicht voltrekt dit proces van 'omvorming' zich in twee Nachten.
In de Nacht van de Zinnen worden de zintuiglijke vermogens omgevormd. Deze zijn van nature naar buiten gericht, omdat hiermee het natuurlijke streefvermogen verbonden is.
In de Nacht van de Geest worden de geestelijke vermogens omgevormd door de goddelijke krachten van geloof, hoop en liefde. Dit vat Johannes op als een drievoudig, trinitair proces, waarbij er een beweging plaatsvindt vanuit God en weer terugkerend naar God:
- Het verstand wordt gezuiverd door het geloof en wordt verenigd met de wijsheid: Zoon
- De menselijke wil wordt getransformeerd naar verlangen en liefde en wordt verbonden met de Geest
- Het geheugen wordt gezuiverd van herinneringen door de hoop, en wordt een scheppende bron van de Vader.

Donkere nacht
Uit:'Kruispunten in de mystieke traditie, tekst en context van Meester Eckhart, Jan van Ruusbroec, Teresa van Avila en Johannes van het Kruis', gekozen, vertaald en ingeleid door dr. H. Blommestijn en dr F.M. Maas, Meinema Den Haag 1990. ISBN 90-211-6109-5

In een nacht, aardedonker,
in brand geraakt en radeloos van liefde,
- en hoe had ik geluk!-
ging ik eruit en niemand
die het merkte - want mijn huis lag reeds te slapen.

In het donker, geheel veilig
langs de geheime trap en in vermomming,
- en hoe had ik geluk! -
in het donker, ongezien ook,
want alles in mijn huis lag reeds te slapen.

In de nacht die de kans geeft,
in het geheim, zodat geen mens mij zien kon
en ook ikzelf niets waarnam:
ik had geen ander leidslicht
dan wat er in mijn eigen binnenste brandde.

Dat was het dat mij leidde
- zekerder dan het zonlicht op de middag -
daarheen waar op mij wachtte,
van Wie ik zeker zijn kon
en op een plaats waar niemand ooit zou komen.

O nacht die mij geleid hebt!
O nacht, mij liever dan het ochtendgloren!
O nacht die hebt verenigd
Beminde met beminde,
beminde, opgegaan in de Beminde!

Aan mijn borst, wei vol bloemen,
Hem alleen, onbetreden voorbehouden,
daar is Hij ingeslapen
en heb ik Hem geliefkoosd
en gaf de waaier van de ceders koelte.

De koelte van de tinnen kwam,
onderwijl ik door zijn haren heenstreek,
met haar hand, licht en rustig,
mij aan de hals verwonden
en stelde al mijn zinnen buiten werking.

Mijzelf liet ik, vergat ik;
ik drukte het gelaat aan mijn Beminde;
het al stond stil, ik liet mij gaan,
liet al mijn zorgen liggen:
tussen de witte leliën vergeten.

Tekstfragmenten uit 'De tuin van de ziel',
de autobiografie van Teresa van Avila

Uit: Kitty Bouwman e.a., Werken met Spiritualiteit, ten Have Baarn 2001, blz.449-457

Inleiding
Teresa van Avila spreekt over haar geestelijk leven als een 'tuin'. In deze tuin wordt gezaaid en gespit, het onkruid wordt met wortel en tak uitgetrokken, de bloemen, planten en bomen worden verzorgd. Om de tuin vruchtbaar te maken moet de grond bevloeid worden met water.
Teresa's tuin is niet alleen een plaats waar gewerkt wordt, het is een plaats waar ze God kan ontmoeten. Ze mag er met haar Geliefde vertoeven en van Zijn aanwezigheid genieten. De tuin waar Teresa over spreekt is een innerlijke ruimte, die geleidelijk omgevormd wordt. In dit dynamisch proces openbaart zich een weg die steeds verder binnenvoert in de verborgen ruimte waar het geheim van geloof werkzaam is. In de tuin van Teresa ontmoeten God en mens elkaar en doorgronden elkaar steeds dieper.

VAN ONVRUCHTBARE GROND TOT TUIN

'Een beginneling moet zich voorstellen, dat hij een tuin gaat aanleggen op zeer onvruchtbare grond vol onkruid, opdat de Heer zich verheugt. Zijne Majesteit trekt het onkruid eruit en zal er goede kruiden in planten. Maar laten wij veronderstellen dat dit reeds gebeurd is, wanneer de ziel ertoe besluit zich aan het gebed te wijden en is begonnen met de beoefening ervan. Met Gods hulp hebben wij, als goede hoveniers, ervoor te zorgen dat deze planten groeien en erop te letten, dat we ze water geven. Ze mogen niet doodgaan, maar bloemen voortbrengen die een heerlijke geur verspreiden en rust geven aan Onze Heer.'

DE WEG VAN DE VERBEELDING

'Over hen die beginnen met het gebed, kunnen wij zeggen, dat zij water uit de put halen en dat het hun veel moeite kost, zoals ik gezegd heb. Zij moeten zich i.nspannen om hun zinnen tot inkeer te brengen. Aangezien ze gewend zijn met verstrooiingen mee te lopen, kost dat veel inspanning. Het is nodig dat ze er zich aan gaan wennen dat hun niets te zien en niets te horen wordt gegeven. Zij moeten dit ook verwerkelijken in de uren van het gebed. Zij moeten.in eenzaamheid verblijven en in afzondering over hun verleden nadenken (dit moet iedereen vaak doen, zowel degenen die op de laagste trap staan als degenen die op de hoogste trap staan). Dat nadenken kan in meer of mindere mate nodig zijn zoals ik later uiteen zal zetten. In het begin doet het nog pijn dat men niet tot het besef is gekomen, of men berouw heeft over zijn zonden. Zij hebben dit zeker, want ze zijn vastbesloten God oprecht te dienen. Ze moeten proberen zich bezig te houden met het leven van Christus en dat vermoeit hun verstand.'

DORHEID IN HET GEBED

Tot hier kunnen we zelf komen. Wel te verstaan met Gods gunst, want zonder Hem, en dat weten we, kunnen wij geen goede gedachten vormen. Dit is beginnen met water ophalen uit de put en mocht het God behagen water te willen hebben! Het ligt niet aan ons want wij gaan putten en doen wat we kunnen om deze bloemen te besproeien. En God is zo goed, wanneer Hij om redenen die Zijne Majesteit kent - voor ons tot een groot voordeel - wil dat deze put droog is en wij, als goede hoveniers, doen wat we kunnen, dat Hij de bloemen zonder water in leven houdt en de deugden doet groeien. flk noem water hier tranen en als ze ontbreken tederheid en een innerlijk gevoel van toewijding.'

HET GEBED VAN RUST

'ik heb dus reeds gesproken over het bevloeien van deze tuin en hoe men met de kracht van de armen het water uit de put moet halen. Laten wij nu spreken over de tweede manier van water putten die de Heer beschikte, opdat met behulp van een rad en bakken van een scheprad de tuinier meer water zou kunnen putten met minder moeite en hij zou kunnen uitrusten zonder voortdurend te moeten werken. Deze wijze, toegepast op het gebed, dat genoemd wordt gebed van rust, wfl'/ ik nu gaan behandelen. Hier begint de ziel in zichzelf te keren en hier raakt zij reeds de bovennatuurlijke dingen, want zij kan dit op geen enkele manier bereiken, hoe ijverig zij ook doet. Het is waar dat zij zich enige tijd schijnt te hebben vermoeid door te draaien aan het rad en door met het verstand te werken, en door bakken van het scheprad te vullen. Maar hier staat het water veel hoger en de ziel werkt veel minder dan bij het water uit de put halen. Ik zeg dat het water veel dichterbij is omdat de genade zich veel duidelijker aan de ziel kenbaar maakt. Dit is een in zichzelf keren van de vermogens om met meer smaak van die tevredenheid te genieten. De vermogens verliezen niet hun werking, noch slapen ze. Alleen de wil houdt zich bezig op een manier - zonder te weten hoe - dat zij gevangen raakt. Niet alleen geeft zij toestemming, dat God haar geboeid houdt, zoals wie zeer goed weet gevangen te zijn door iemand die hem liefheeft. 0 Jezus, mijn Heer, wat een waarde heeft Uw liefde hier voor ons omdat deze de onze zo gebonden houdt dat deze liefde geen vrijheid laat op dat moment iets anders lief te hebben dan U,'

VERBORGEN GROEIKRACHT

'Keren wij nu terug naar onze tuin of boomgaard en zien wij hoe deze bomen beginnen uit te botten om te bloeien en om daarna vruchten te dragen. De bloemen en anjelieren doen hetzelfde om hun geuren te verspreiden. Ik gebruik deze vergelijking graag omdat het mij vele keren vanaf het begin groot genoegen deed mijn ziel te beschouwen als een tuin en de Heer erin te zien wandelen, (moge het de Heer behagen, dat ik nu ben begonnen Zijne Majesteit te dienen. Ik zeg 'het eerste begin' van hetgeen ik van nu af aan over mijn leven zal zeggen). Ik smeekte dat Hij de geur van de bloempjes van de deugden die - voorzover het lijkt - begonnen uit te komen, zou laten toenemen en dat het zou zijn tot zijn heerlijkheid en dat Hij ze in leven zou houden - want ik wil niets voor mijzelf - en zou afsnijden wat Hij wilde, want ik wist wel dat ze dan nog beter uit zouden komen. Ik zeg afsnijden 'omdat er tijden komen voor de ziel, dat ze geen herinnering meer heeft aan deze tijd. Alles lijkt droog te zijn, er lijkt geen water meer nodig om het in leven te houden en het lijkt of er in de ziel nooit iets van deugd is geweest. Ze gaat door veel moeizaamheid heen, omdat de Heer wil dat het voor de arme tuinier lijkt dat alles wat hij heeft gedaan om zijn tuin in leven te houden en te bevloeien verloren gaat. Het is dan echt wieden en het met wortel en tak uittrekken van het onkruid dat overgebleven is, al is het nog zo klein, door te erkennen dat er geen ijver is, die voldoende is, als God ons het water van de genade onthoudt. We bereiken hier veel nederigheid door onszelf als niets te achten, als niets, minder dan niets. De bloemen gaan opnieuw groeien.'

DYNAMIEK VAN HET VERLANGEN

'Laten we de derde wijze gaan bespreken, waarop men deze tuin bevloeit, dat is met stromend water van een rivier of een bron. Men sproeit met veel minder moeite, hoewel het geleiden van het water nog enige inspanning vraagt. De Heer wil hier de tuinier helpen, op een manier, dat Hij bijna zelf de tuinman is en alles zelf doet. Het is een slaap van de vermogens die geheel opgeheven zijn, noch weten ze hoe ze moeten werken. De smaak, de zoetheid en het genot is onvergelijkelijk groter dan in het vorige stadium.'

GOD WORDT HOVENIER

'Redelijkerwijs is er gesproken over deze manier van bidden, en over wat de ziel te doen heeft, of, beter gezegd, wat God in haar doet, want Hij neemt nu de taak van hovenier over en Hij wil dat zij haar activiteit staakt. De wil laat deze gunsten toe, die ze smaakt, en ze moeten zichzelf aanbieden voor alles wat de ware wijsheid in haar wil bewerken. Hiervoor is moed nodig, zeker, want het genot is zo groot, dat het soms lijkt dat het maar een haar scheelt of de ziel gaat weg uit het lichaam. Wat een gelukkige dood zou dat zijn! Het lijkt mij hier goed, zoals aan uwe genade is gezegd, zich geheel over te geven in de armen van God.- als Hij haar naar de hemel wil voeren, dan heeft ze geen pijn, want zij gaat met haar Goed,- Wil Hij geheel haar leven beëindigen, zij wil het,- of dat zij duizend jaar zal leven, ook goed. Zijne Majesteit mag over haar als zijn eigendom beschikken: de ziel is niet meer van zichzelf- zij heeft zich totaal gegeven aan de Heer. Zij hoeft zich geen zorgen meer te maken. 18

GESTORVEN AAN DE WERELD

'Moqe de Heer mij woorden geven hoe ik iets kan zeggen over de vierde manier van watervoorziening. Zijn gunst is hier erg nodig, meer nog dan bij het vorige stadium, omdat de ziel voelt dat zij nog niet geheel gestorven is. Wij kunnen dat wel zeggen, want zij is gestorven voor de wereld, maar zoals ik zei, heeft zij nog een gewaarwording om te begrijpen dat zij in de wereld is en om haar eenzaamheid te ervaren.'

WATER UIT DE HEMEL

'Wij spreken nu over dit water, dat uit de hemel neervalt om geheel de tuin overvloedig te drenken en te overladen. Men begrijpt, wat een rust de tuinier zou genieten als de Heer nooit naliet het te zenden, wanneer de tuin daaraan behoefte heeft. Men begrijpt, wat een genoegen het voor hem zou zijn, als het nooit winter werd,- als het steeds zacht weer was en er nooit bloemen en vruchten zouden ontbreken. Zolang wij leven is dit onmogelijk. De tuinier moet er altijd voorzorgen. Wanneer er een watervoorziening ontbreekt, dat er een andere is. Die van de hemel komt dikwijls, als de tuinier er het minst op bedacht is.'

VRUCHTEN IN OVERVLOED

'De ziel geniet nog een tijdlang van deze vruchten. Zij kan nu, aangezien zij nu duidelijk begrijpt, dat deze vruchten niet van haar zijn, ervan beginnen te delen, zonder dat zij het zelf nodig heeft. Zij begint er blijk van te geven, dat zij hemelse schatten bewaart. Zij begint ernaar te verlangen deze met anderen te delen. Zij smeekt God haar niet alleen rijk te laten zijn. Zij begint haar voordelen aan haar naasten te geven bijna zonder dat ze het begrijpt en zonder dat ze vanuit zichzelf iets doet. Haar naasten begrijpen dit, omdat de bloemen zo'n sterke geur hebben dat deze hen doet verlangen dichterbij te komen. Zij begrijpen dat zij deugden bezit en zij zien de vrucht, die zeer begerenswaard is. Zij zouden haar graag helpen eten.'..