NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
  Kerkelijk Jaar
Hoofddienst   Getijden   Devotie   Uitingsvormen  

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis


Kunstgeschiedenis

Prehistorie, Oudheid en Vroege Middeleeuwen
Middeleeuwen
Renaissance
Barok en Rococo
Negentiende Eeuw
Twintigste Eeuw



 

DE ONSTUITBARE GROEI VAN HET RIJK VAN GOD

GELIJKENIS VAN DE KRACHT VAN HET ZAAD [Mc.4,26b-29]

(26b) Hetgaat met het Ryk Gods als met een man die zyn land bezaait; (27a) hy slaapt en staat op, 's nachts en overdag, (27b) en onderwyl kiemt bet zaad en schiet op, maar hij' weet niet hoe. (28a) Uit eigen kracht (lett. vanzelf) brengt de aarde vruchten voort, (28b) eerst de groene halm, (28c) dan de aar, (28d) dan het volgroeide graan in de aar. (29a) Zodra de vrucht het toelaat, (28b) slaat hy er de sikkel in, want het is tyd voor de oogst (vgl.Joel 4,13).

Evenals in de beroemde parabel van de zaaier (Mt.13,3-8par.) is ook in bet begin van onze parabel sprake van een boer die zijn land bezaait. Als de boer klaar is met zaaien gaat hij naar huis en vervolgt zijn dagelijks leven, dag in dag uit, in een zich steeds herhalend ritme: opstaan, werken, slapen gaan (27a). is het zaad eenmaal aan de aarde toevertrouwd, dan ontkiemt het en schiet op zonder dat de boer weet hoe het groeiproces verloopt (vgl. 27b `hij weet zelf niet hoe [vul aan: het ontkiemen en groeien te verklaren is]'). Hij heeft geen omkijken naar het zaad, want het groeit `vanzelf' (28a). In deze parabel valt het accent op de bijwoordelijke bepaling `vanzelf' (in het Grieks automate, vgl. ons leenwoord `automatisch' --- zelfwerkend). (`Automate' is opzettelijk aan bet begin van de zin geplaatst.)
Dit is dan ook de clou van de parabel, die daarom in het moderne parabelonderzoek terecht de `gelijkenis van het vanzelf groeiende zaad' wordt genoemd. `Vanzelf' betekent: ten gevolge van de aan het zaad eigen levenskracht. Dat wil dus zeggen: zonder toedoen van de boer. (De boeren in het oude Palestina waren nog met gewend de akkers te wieden en de grond los te werken in de tijd tussen zaaien en oogsten.) `Vanzelf' betekent echter niet: zonder Gods bestiering; een dergelijke opvatting zou bij de oude joden met hun strikt theocentrische natuurbeschouwing gewoon ondenkbaar zijn.

De hoofdtrek van de parabel is dus de `zelfwerkende' groei van het zaad. Het opsommen van de afzonderlijke groeifasen: halm - aar - het volgroeide graan (28b-d) client er alleen toe op de onstuitbaarheid van deze `zelfwerkende' groei te wijzen, zoals dit reeds in 27b ('het zaad kiemt en schiet op') geschiedt.
Dus de opsomming in 28b-d heeft geen aparte functie, maar onderstreept slechts de hoofdgedachte.

De boer kan verzekerd zijn van zijn oogst omdat de groei gestadiglijk doorgaat. Hij hoeft alleen maar geduldig te wach-
ten (vgl.Jak.5,7). (Een verwoesting van de oogst door buitengewone natuurverschijnselen, bijvoorbeeld door hagelslag, ligt buiten de gezichtskring van de parabelverteller.) Eens is het graan rijp en dan zal de vreugderoep weerklinken: `Het is tijd voor de oogst' (29c)!

Dit is dus de door Jezus bedoelde les van de parabel: even zeker als hbet zaad groeit en rijpt door de levenskracht die bet bezit, even zeker en onstuitbaar groeit ook bet Godsrijk door de er in schuilende teelkracht naar zijn eschatologische voleinding toe.

Naast de zojuist genoemde hoofdgedachte dat het Godsrijk in zijn eschatologische voleinding volstrekt zeker komt zodra God de tijd gekomen acht, klinkt de bijgedachte mee dat de mens niet in staat is de eschatologische komst van de Godsheerschappij te bespoedigen. Evenals de boer uit onze parabel moet de mens geduldig wachten op de grote oogst. De mens kan niet `bouwen' aan het Godsrijk, zoals vaak gedachteloos wordt gezegd. Het Rijk Gods is geen daad van de mens, maar uitsluitend een daad en een gave van God. Wel kan en moet de mens bidden voor de komst van de voltooide Godsheerschappij; vgl. de tweede bede van bet Onze Vader: `Uw Rijk kome' (Mt.6,10par.).

Waarschijnlijk werd onze gelijkenis - en hier rijst de vraag naar haar naaste aanleiding, naar haar Sitz im Leben Jesu - uitgelokt door de strevingen van bepaalde zelotische kringen in het toenmalige jodendom die de komst van het (ten onrechte politiek opgevatte) Godsrijk meenden te kunnen afdwingen.
Blijkbaar waren er onder de leerlingen enkelen die deze radicale richting aanhingen, zoals bijvoorbeeld Simon `de IJveraar' en Judas `de dolkman' (vermoedelijk moet `Iskariot', de bijnaam van de verrader, aldus worden geinterpreteerd). De genoemde zeloten waren enigszins verbolgen over de `stille' werkzaamheid van de Heiland (vgl. Mt. 12, 19): als Jezus zich al opwerpt als brenger van het Godsrijk, waarom doet Hij dan niets? Waarom probeert Hij dan niet door geweld het Romeinse juk te breken en (overeenkomstig de politiek misvormde ideeen der toenmalige joden aangaande de komst van het Godsrijk) aldus de Godsheerschappij te vestigen? Onze gelijkenis is een antwoord op deze of soortgelijke vragen van de kant van de zeloten. Het is een aansporing om geduldig te wachten en vol vertrouwen te verwachten: Gods uur komt. Dat staat vast. Men mag er niet op vooruitlopen!

De traditionele uitleg zag in onze parabel een beeld van de ontwikkeling der kerk. Het zaaien werd vergeleken met het
stichten van de kerk door Christus, dc verschillende groeifasen van het zaad (28b-d) veraanschouwelijken, zo zei men, de toenemende innerlijke en uiterlijke ontplooiing van de kerk. Verder dacht men dat Christus in deze ontwikkelingsfase `het Rijk Gods op aarde' (ten onrechte wordt de kerk soms aldus gedefinieerd) zou overlaten aan de er in gelegde krachten, terwijl Hij zelf onzichtbaar blijft (vgl. vs. 27). Pas op de laatste dag zal Hij wederkomen (vgl. vs. 29) en daarmee zal de aardse ontwikkeling van de kerk voltooid en haar taak op aarde vervuld zijn.

Deze interpretatie is daarom al onhoudbaar omdat zij stoelt op de naar het schijnt onuitroeibare opvatting dat de kerk `het Godsrijk op aarde' is. Aan deze misvatting is het te wijten dat men alle uitspraken van Christus over het Rijk Gods op de kerk toepast. Al bestaat er een innig objectief verband tussen kerk en Godsrijk, toch zijn dit twee van elkaar verschillende grootheden;

Bovendien is het nauwelijks mogelijk de in 28b-d opgesomde groeifasen te interpreteren als een organische ontwikke-
ling van de kerk. De ontwikkelingsgedachte kende de oude oosterling niet. De plastische verwijzing naar de groeifasen van het zaad dient er alleen toe om de aan het zaad inherente `zelfwerkende' levenskracht (vgl. 28a) en de daaruit voortspruitende gestage groei van het zaad nader te verklaren. Onze gelijkenis wil geen proces veraanschouwelijken dat zich in het verloop der geschiedenis noodzakelijk en onvermijdelijk voordoet, maar Gods wonderbare daad. (Hetzelfde geldt van de parabels van het mosterdzaadje Mt.13,31b-32par. en van de gist en de bloem Mt. 13,33 par., zoals bij de bespreking van deze gelijkenissen zal worden uiteengezet.)

A1 even onjuist is de bij de Vaders en middeleeuwse schrijvers zo geliefde morele interpretatie (zaad = leer van het evangelie, akker = ziel van de mens, groei = resultaat van de samenwerking van Gods genade en 's mensen vrije wil, graan in de aarde = de goede werken, oogst = dood en het `bijzonder oordeel' van de mens). Deze gelijkenis gaat immers over het Godsrijk als totaliteit, niet over de enkeling als individueel lid van het Godsrijk. Bovendien ziet deze interpretatie geheel en al voorbij aan de clou van de parabel, die door het `vanzelf' (28a) bijzonder geaccentueerd wordt.

`Ik ben er zeker van dat Hy die bet goede werk in u begonnen is het
zal voltooien tegen de dag van Christus Jezus' (Fi1.1,6).

`Hy zal u ook doen standhouden tot het einde, zodat u geen blaam
treft op de dag van onze Heer Jezus (1 Kor.1,8).