LITURGIE &CETERA | Thema's | |||||||
Kerkelijk Jaar | ||||||||
Hoofddienst | Getijden | Devotie | Uitingsvormen | |||||
|
HET AFGEWEZEN HEILSAANBOD VAN GOD GELIJKENIS VAN
DE SPELENDE KINDEREN De korte gelijkenis, die bij Matteiis en Lucas grotendeels in dezelfde bewoordingen is overgeleverd, volgt in beide evangelien na Jezus' getuigenis aangaande de Doper (Mt. 11,7-11; Lc. 7,24-28). In het eerste evangelie zijn tussen onze gelijkenis en het getuigenis aangaande Johannes vier verzen ingevoegd: de zogenoemde geweldenaarsspreuk (Mt. 11,2a; vgl.Lc. 26,16),het dubbele logion over de Doper, de heilshistorische grensscheiding en over Johannes als de nieuwe Elia (Mt. 11, 13 v.) en de de afsluitende `wekroep' (Mt. 11,25). Mt. 11, 16 v. (16a) Waarmee zal Ik ditgeslacht vergelijken? (16b) Het gelijkt op kinderen die op het marktplein zitten en de andere partij toeroepen: (17a) Wij hebben voor jullie op de fluitgespeeld en jullie hebt niet gedanst; (17b) wij hebben een treurliedgezongen en jullie hebt niet op je borst geklopt. Lc- 7,31 v. (31a) Waarmee zal ik de mensen van ditgeslacht vergelijken? (31b) Op wie gelijken ze? (32a) Ze gelijken op kinderen die op het markt-plein zitten en elkaar toeroepen: (32b) Wij hebben voor jullie op de fluitgespeeld en jullie hebt nietgedanst; (32c) wij hebben een treur-lied gezongen en jullie hebt niet gehuild. Om de aandacht van hun leerhngen te trekken begonnen de oude rabbijnen
hun leringen graag met een retorische vraag; De gelijkenis van de spelende kinderen
bestaat uit het beeldende deel Mt. 11,16b-17par., waarvan de tekst hierboven Her beeldende deel van onze gelijkenis is ondanks
de slechts schetsmatige beschrijving heel plastisch: twee groepen (laten we ze
A en B noemen) kinderen zitten op een marktplein. De
tegenstanders van Jezus, resp. van zijn voorloper wijzen de heilsboodschap hardnekkig
af. Of het nu de als een streng askeet optredende en al even streng onderrichtende
Doper was of de `menselijke' Heiland, op beiden hadden de tegenstanders wat aan
te merken. Hierop zinspeelt Jezus in de passage van Mt. 11,18-19d par., die de
toepassing van onze gelijkenis vormt: (18a) Immers: Johannes komt, eet niet en drinkt niet, (18b) en ze zeggen: (18c) Hij is van de duivel bezeten! (19a) De Mensenzoon komt, eet en drinkt wel, (19b) en ze zeggen: (19c) Kijk die gulzigaard en wijndrinker, (19d) die vriend van tollenaars en zondaars! Lc. 7,3 3 v. (33a) Immers: Johnnnes de Doper is gekomen, eet geen brood en drinktgeen wijn (33b) en gij zegt: (33c) hij is van de duivel bezeten. (34a) De Mensenzoon is gekomen, eet en drinkt wel, (34b) en gij zegt: (34c) Kijk die gulzigaard en wijndrinker, (34d) die vriend van tollenaars en zondaars! Met `hij eet Met en drinkt niet` (Mt. i r, r 8a) wordt niet bedoeld dat Johannes zich geheel van spijs en drank onthield, maar alleen dat hij niet at en dronk als de gewone mensen; vgl. Lc. 7, 33a (`hij eet geen brood en drinkt geen wijn'). De Doper heeft, om bij het zojuist gebruikte beeld (Mt. 11,17b par.) te blijven, `klaagliederen aangeheven', d.w.z. hij heeft een streng leven als askeet geleid (vg1.Mt.3,4par.) en al even streng gepredikt; vgl. zijn pittige boetepreek bij Mt. 3,7-zopar. Daarom vond men hem overdreven en wereldvreemd; men wees hem af. Om deze afwijzing als gerechtvaardigd voor te stellen kwam men meteen met her lasterpraatje `hij is van de duivel bezeten!' aandragen (Mt. 11,18c par.). Hierdoor werd de Doper in opspraak gebracht. Het
ligt voor de hand om her gezegde `hij is van de duivel bezeten' in eigenlijke zin
te verstaan: het buitengewoon strenge In tegenstelling met de strenge, de wereldse begeerlijkheden verzakende levenswijze van de Doper verschilde de uitwendige levenswijze van Jezus nauwelijks van die van anderen. Christus hield zich aan de levensgewoonten van zijn omgeving: Hij at en dronk als zij : Hij nam zelfs deel aan feestmalen. In tegenstelling met de `klaagliederen aanheffende' Johannes `speelde' Christus, om bij het beeld van Mt. 11,17a par. te blijven, `bruiloft'. Maar ook dan wordt er gemopperd: zoals Johannes voor `dit geslacht' veel te wereldvreemd was, zo vindt het Christus veel te `werelds'. Ter afsluiting stelt Jezus aanhangsgewijs met voldoening vast dat ondanks het verzet, dat men Hem en zijn voorloper bood, alle mensen van goede wil wel moesten inzien dat God in Hem en in zijn voorloper werkt, resp. werkte. De wijsheid van God, welke zich in beider werkzaamheid openbaart, heeft ondanks alle tegenstand gezegevierd: Mt.
11,19e Lc.
7,35 Aangezien Christus evenals de Doper als Godsgezant optrad, kunnen de leringen en daden van beiden `werken van (goddelijke) wijsheid' (`haar' slaat op `wijsheid', een omschrijving voor `God') worden genoemd. Door de werkzaamheid van Christus en zijn voorloper, die alleen aan de verwezenlijking van het goddelijk heilsplan was gewijd, werd de goddelijke wijsheid, die achter Gods heilsplan staat, `gerechtvaardigd', d.w.z. Johannes en Jezus zorgden er voor dat zij door de mensen werd erkend. Ondanks het feit dat de schriftgeleerden en Farizeeen het goddelijk raadsbesluit poogden te verijdelen (vgl. Lc- 7,30), is Gods heilsplan kennelijk geslaagd. De goedgezinden merkten aan de woorden en daden van Christus en zijn voorloper dat God achter hen stond, en hielden er rekening mee in hun doen en laten (vgl. Lc. 7,29). Lc. 7,35 formuleert dezelfde gedachte iets anders dan Mt. 11, 19e. De wijsheid van God, welke achter het heilsplan staat, vindt rechtvaardiging `bij al haar kinderen', d.w.z. bij alle kinderen der goddelijke wijsheid (`haar' slaat evenals bij Mt. 11,19e op `wijsheid'). Met de `kinderen der goddelijke wijsheid' worden de mensen bedoeld die zich door Gods wijsheid laten leiden. Zulke mensen hebben een bijzondere feeling voor het goddelijk bestier. Dergelijke mensen waren de eenvoudige lieden uit het joodse volk en de tollenaars (vgl. Lc. 7,29). Graag zijn zij op de heilsbedoelingen van God, die zij door de prediking van Jezus en zijn voorloper hadden leren kennen, ingegaan. Hierdoor hebben zij de wijsheid van God, welke de onnaspeurlijke wegen der heilsverwerkelijking (vgl.Rom.11,33 v.) heeft uitgedacht, feitelijk erkend (`gerechtvaardigd'). `De mensen van Nineve zullen bij het oordeel opstaan samen met dit geslacht en het veroordelen, want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona: welnu: hier is meer dan Jona. De koningin van het Zuiden zal bij het oordeel opstaan samen met ditgeslacht en het veroordelen, want zij kwam van het uiteinde der aarde om te luisteren naar de wijsheid van Salomo: welnu, hier is meer dan Salomo' (Mt. 12,41 v.; vgl. Lc. 11,31 v.). `Joden eisen wonderen, Grieken verlangen wijsheid. Maar wij verkondigen een gekruisigde Christus, voor Joden een aanstoot, voor heidenen een dwaasheid, maar voor hen die geroepen zijn, Joden zowel als Grieken, is die Christus Gods kracht en Gods wijsheid' (1 Kor. l,22-24).
|
|