NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
  Kerkelijk Jaar
Hoofddienst   Getijden   Devotie   Uitingsvormen  

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis


Kunstgeschiedenis

Prehistorie, Oudheid en Vroege Middeleeuwen
Middeleeuwen
Renaissance
Barok en Rococo
Negentiende Eeuw
Twintigste Eeuw



 

GELIJKENIS VAN DE SCHAT IN DE AKKER
[Mt.13,44]

Mt.13,44

(44a) Het Ryk der hemelengelykt op een schat, verborgen in een akker. (44b) Toen iemand hem vond, verborg hy hem weer, (44c) en in zyn blydschap ging hy alles te gelde maken wat hy bezat en kocht die akker.

Om een of andere onbekende reden, misschien vanwege een dreigende oorlog of uit vrees voor dieven, had iemand jaren geleden waardevolle voorwerpen in een pot gestopt en heimelijk in zijn akker begraven. Later schijnt de eigenaar van de begraven schat gestorven te zijn en de verborgen schat werd vergeten. De schat werd toevallig door `iemand', misschien een dagloner die op het veld werkte, ontdekt. Volgens het Romeinse recht had de vinder in een dergelijk geval recht op de schat. Het joodse rechtsbegrip evenwel (en naar het gevoelen van Jezus' toehoorders was dit voor de man uit onze parabel de enige maatstaf) kende de gevonden schat aan de eigenaar van de akker toe.

De vinder wil de schat niet stelen. Maar hij is zo overtuigd van de grote waarde van de schat (in zijn blijdschap erover verkoopt hij al wat hij bezit om de schat te verwerven!) dat hij er alles voor over heeft (`hij ging alles te gelde maken wat hij bezat') om hem langs legale weg in zijn bezit te krijgen.

De essentiele trek van de parabel is de overtuiging van de dagloner dat de gevonden schat een grote waarde heeft. Hij is
er zo vast van overtuigd dat hij zijn laatste cent uitgeeft om hem te verwerven.

Men kan de houding van de vinder weliswaar juridisch onaanvechtbaar, maar toch oneerlijk, dus immoreel vinden. Stel
dat de man uit de parabel bewust immoreel had gehandeld, dan zou dat in het kader van onze gelijkenis geen verschil maken. Integendeel! In dat geval zou de hoofdtrek van de parabel immers pas goed tot zijn recht komen. Want het gewetenloze gedrag van een vinder die niet alleen zijn hele hebben en houden weggeeft, maar ook nog zijn goede naam te grabbel gooit (hij zou immers als bedrieger ontmaskerd kunnen worden), zou toch eerst recht aantonen hoezeer de vinder overtuigd is van de grote waarde van zijn vondst.