LITURGIE &CETERA | Thema's | |||||||
Kerkelijk Jaar | ||||||||
Hoofddienst | Getijden | Devotie | Uitingsvormen | |||||
|
De parabel van de beide schuldenaars is opgenomen in de perikoop over Jezus en de boetvaardige zondares (Lc.7,36-50), die alleen bij Lucas voorkomt. Deze perikoop, waarin Jezus als `Heiland voor de zondaars' optreedt, zal wel door Lucas in deze context zijn geplaatst als een soort toelichting van de even tevoren in het derde evangelie (Lc-7,34d) vermelde afkeurende benaming `die vriend van... zondaars', die de tegenstanders van Jezus gebruikten. Uit het feit dat deze perikoop in het eerste gedeelte van het Lucasevangelie voorkomt mag men derhalve geenszins concluderen dat de hierin geschilderde ontmoeting van Jezus met de zondares reeds in het begin van Jezus' openbaar leven heeft plaatsgevonden. Met
Lc-7,36 begint het eerste gedeelte (_= vs.36-40) van de perikoop over de zondares,
waarin de aanleiding tot onze Lc-7,36 Jezus verkeerde in alle kringen van zijn volk. Hij `at' niet alleen `met tollenaars en zondaars' (vgl.Lc.5,30; 15,1 V.), maar, zoals evenwel slechts Lucas bericht (vgl. behalve 36a nog Lc.11,37 en 14,1), ook herhaalde malen met Farizeeen. Volgens de Farizeeen was het ontvangen van leraren op doorreis, in het bijzonder op de sabbat, een Gode welgevallige daad. De Farizeeer uit onze perikoop - dat hij Simon heette, vernemen we
pas in vers 40 - schijnt Jezus niet met een duidelijk vijandige bedoeling te hebben
uitgenodigd. In ieder geval spreekt hij in het zojuist genoemde vers de Heiland
aan met de Een gastmaal was in het oude Oosten als het ware een halfopenbare bijeenkomst waar iedereen als toeschouwer bij aanwezig kon zijn. Zo kon de `zondares' ongehinderd in de eetzaal komen: Lc-7,37v De niet nader genoemde `stad' (37a) zal wel in Gahlea gezocht moeten worden; waarschijnlijk was het Kafarnaum. De `zondares' zal vroeger wel geen publieke vrouw zijn geweest - zo iemand zou door het dienstvolk stellig niet zijn toegelaten -, maar veeleer een mondaine vrouw, wier losbandig priveleven in de stad alom bekend was. De
voorgeschiedenis die de aanleiding had gevormd tot de hier beschreven ontmoeting
van Jezus met de `zondares', kan A1 staan deze vier parabels
in het Lucasevangelie op een latere plaats, toch volgt daaruit geenszins dat de
zondares ze Door
Jezus' prediking van Gods goedheid en barmhartigheid kwam de vrouw tot berouw.
Op deze wijze had zij van God (objectief) reeds de vergeving van haar zonden verkregen.
Door de woorden van Christus over Gods barmhartige Wat de vrouw in de eetzaal
`ten tonele brengt' (37c tot 38d), heeft veel weg van hijsterie. Haar uitbundigheid
kan echter De Farizeeer is verrast als hij ziet wat de vrouw doet.
Nog meet verbaast hij zich over het feit dat Jezus zich dit alles
De Farizeeer is ontsteld over het feit dat zijn gast aanrakingen duldt van de kant van een zondares. Kennelijk, zo denkt hij bij zichzelf, heeft Jezus er geen flauw idee van dat Hij met een slechte vrouw (vgl. `wie en wat voor een vrouw' 39c) te doen heeft; dus, concludeert hij, zeggen de mensen ten onrechte dat Jezus een profeet (vgl.Lc.7,16) is. Hoewel rnen de profeten niet voor alwetend hield, was men er toch van overtuigd dat een echte profeet in staat is het binnenste van cen mens te kennen en juist te beoordelen ; vgl. 2 Kon.5,19b-27 (Elisa ontmaskert de hebzuchtige bedoelingen van zijn leerling Gechazi). Jezus kent zowel de overlegging van Simon (39b-c) als de innerlijke
verandering die in de vroegere zondares had plaats- Lc-7,40 In de nu volgende parabel van de beide schuldenaars (vs.41-43) en haar toepassing op de vrouw (vs.44-47) geeft Jezus zich te kennen als een die in iemands ziel kan lezen en bewijst daardoor dat Hij inderdaad `een profeet' (vgl. 39b) is: Lc.7,41i
v. Het Hebreeuws en het Aramees kennen geen apart
woord voor `dankbaarheid'. Men gebruikt daar gewoon het woord De vraag van 42b was niet moeilijk te beantwoorden: Lc-7,43 De mate van dankbaarheid (`liefde') beantwoordt aan de grootte van de goedheid die men heeft ondervonden. Hoe groter de kwijtgescholden schuld, des te groter de dankbaarheid. Theoretisch is dat duidehjk; in de praktijk liggen de zaken echter vaak iets anders. Uit ondervinding weet Simon dat dankbaarheid een zeldzame deugd is; vanuit deze ervaring wordt zijn aarzelende antwoord verklaarbaar: `Ik veronderstel...' (43b). Of verraadde dit onzekere antwoord het bij de intelligente Farizeeer reeds opkomende vermoeden dat Jezus hem aan de hand van de parabel van de beide schuldenaars een pijnlijke les zou geven (vgl. vs.44-46) ? In de nu (vs.44-47) volgende toepassing van de parabel van de beide schuldenaars op het geval van de vrouw somt Jezus eerst (vs.44-46) een voor een, terwijl hij zich tot de nog altijd aan zijn voeten hurkende vrouw wendt, de door Simon achterwege gelaten beleefdheidsbetuigingen op en confronteert hem met de liefdeblijken van de `zondares' : Lc.7,44-46 Jezus' woorden van 44b-46b zijn niet - of althans niet op de eerste
plaats - bedoeld als een berisping voor de achterwege gelaten beleefdheidsbetuigingen.
(Wanneer, zoals uit de bronnen blijkt, bij gewone gasten waarschijnlijk alleen
het voetbad, nauwelijks echter de bijzondere eerbewijzen van begroetingskus [op
het hoofd] en van hoofd- of baardzalving gebruikelijk waren, dan kon Jezus deze
eerbewijzen strikt genomen met verlangen en dus her achterwege blijven ervan niet
laken.) (47a) Daarom zeg Ik u: (47b) haar zonden zijn haar vergeven, al waren ze vele, (47c) want z~ heeft veel liefde betoond. (47d) Aan wie weinig wordt vergeven, (47e) hij betoont weinig liefde. (48a) Daarop sprak hij tot haar: (48b) Uw zonden zijn vergeven. Voor het eerste gedeelte van vers 47, d.i. voor 47a-c, bestaan er twee verschillende verklaringen: 1) Volgens de `traditionele uitleg, die tot kort geleden in de katholieke exegese algemeen gebruikelijk was, moet men 47a-c als volgt verstaan. De vele zonden van de vrouw zijn vergeven en zijn dus eens voor al vergeven, "want zij heeft veel liefde betoond", d.w.z. omdat zij destijds, namelijk op een toen reeds tot het verleden behorend tijdstip - aangespoord door Jezus' boodschap over de barmhartige Vader in de hemel die elke berouwvolle zondaar genadig opneemt - een grote liefde jegens God (en cen daarmee gepaard gaand oprecht berouw over haar zonden) in haar hart gevoelde. Deze liefde tot God bleek dan ook nit de uiterhjke eerbetuigingen die de vrouw Jezus, de door God gezondene, in het huis van Simon bewees (37c-d). Volgens
de `traditionele' opvatting wordt in 47a-c onder woorden gebracht dat de (innerlijke)
liefde van de vrouw (47c) Hoe juist het ook is dat de Godsliefde van
de vrouw de grond voor de haar geschonken zondevergeving was, toch is a) Zij past niet bij de voorafgaande parabel van de beide schuldenaars (vs.41-43). Volgens deze parabel is de kwijtschelding van de schulden de reele grond voor de `liefde', d.i. de dankbaarheid van de schuldenaar wiens schuld werd kwijtgescholden. (M.a.w.: in de parabel komt eerst de kwijtschelding, dan de `liefde' ; in de toepassing van de parabel 47a-c daarentegen is volgens de `traditionele' uitleg de situatie omgekeerd: eerst liefde, dan schuldvergeving!) b) Bovendien pleit ook het er direct op volgende vers 47d-e tegen de `traditionele' interpretatie van 47a-c. In 47d-e wordt immers duidehjk gezegd dat de slechts geringe `liefde' een gevolg is van de geringe mate der eraan voorafgegane vergeving, doch niet omgekeerd. a) Met talrijke Vaders en oudere en moderne exegeten moet 47a-c in overeenstemming met de parabel van de beide schuldenaars waarschijnlijk als volgt geinterpreteerd worden. De vele zonden van de vrouw zijn (reeds) vergeven, hetgcen blijkt nit het feit dat zij (de Heiland zoeven) veel liefde heeft betoond. Bij deze
uitleg geeft 47c niet de reele grond, maar de kennisgrond (ratio cognoscendi)
voor de in 47b gedane uitspraak De zoeven gegeven uitleg van 47a-c kan met de letterlijke vertaling
van 47c (`want zij heeft veel liefgehad') in harmonie Of men 47a-c nu
uitlegt volgens de `traditionele' uitleg of volgens de op de tweede plaats besproken
verklaring interpre- Het eerste gedeelte van vers 47, d.i. 47a-c, had betrekking op de vrouw. Haar uitbundige liefdeblijken beantwoorden aan de grootte van de haar vergeven schuld. Het tweede gedeelte van dit vers daarentegen is voor de Farizeeer Simon bedoeld die in de tegenovergestelde situatie verkeert. Simons geringe betuigingen van vriendelijke voorkomendheid (vg1.44d; geen voetbad; 45a: geen begroetingkus; 46a: geen zalving van het hoofd) geven - dat wil Jezus in 47d-e zijn gastheer duidelijk maken - op schokkende wijze weer hoe weinig zondevergeving Simon en zijn farizeese geestverwanten van God hebben ontvangen - niet omdat zij deze niet nodig gehad zouden hebben, maar omdat zij zich ten onrechte voor rechtvaardig houden en vandaar nauwelijks behoefte gevoelen aan de feitelijk voor hen zo noodzakelijke zondevergeving; vgl. Lc.18, 9-14 (gelijkenis van de Farizeeer en de tollenaar). Omdat Simon zich vanwege zijn vermeende onschuld tot nog toe zo weinig wist aangesproken door Jezus' boodschap van de barm.hartigheid Gods jegens de zondaars en dientengevolge in zo geringe mate zondevergeving van God ontving, zijn zijn liefdeblijken jegens Jezus zo minimaal. In de aanmatigende veronderstelling dat hij de goddelijke barmhartigheid niet nodig heeft, begrijpt de Farizeeer niet waarvoor hij Jezus dankbaar zou moeten zijn. In de liefdeblijken van de vrouw daarentegen weerspiegelt zich de dankbare vreugde voor de verkregen gemeenschap met God, welke door de vrouw als een goddelijke gunst wordt ervaren. Een dergelijke vreugde vindt men niet zolang men in farizeese zelfgenoegzaamheid (vgl.Lc.18,11v.) meent dat men door eigen `vrome' prestaties de weg naar God kan vinden. De medeaanliggenden vatten het woord van Jezus : `uw zonden zijn u vergeven' (48d) op alsof Jezus - evenals bij Mt.9,2 par. (genezing van de lamme) - zojuist pas, en wel op eigen gezag, de vrouw haar zonden had vergeven: Lc-7,49 De vraag van 49b-c moet worden gezien als een uiting van verontwaardiging,
nauwelijks echter als een uiting van eer- De
vrouw had destijds geloof geschonken aan Jezus' boodschap van de barmhartige Vader
in de hemel die, steeds tot
|
|