GELIJKENIS VAN DE TROUWE EN ONTROUWE KNECHT [Mt.24,45-51;
Lc.12,42b-46]
De eerste helft van onze gelijkenis gaat over de trouwe knecht:
Mt.24,45-47 (45a) Wie is dus de trouwe en verstandige knecht, (45b)
die de heer over zijn dienstvolk heeft aangesteld om hun op tijd het eten tegeven?
(46) Gelukkig die knecht als de heer bij zijn komst hem daarmee bezig vindt. (47)
Voorwaar, Ik zeg u: hij zal hem aanstellen over alles wat hij bezit. Lc. 12,42b-44 (42b)
Wie zou die trouwe en verstandiqe beheerder (rentmeester) wel zijn, (4ac) die de
heer over zijn dienstvolk zal aanstellen om hun op de gestelde tijd hun rantsoen
~koren te geven? (43) Gelukkig de knecht, die de heer bij zijn aankomst daarmee
bezig vindt. (44) Waarlijk, Ik zeg u: hij zal hem aanstellen over alles wat hij bezit.
Enigszins vreemd aan ons taalgevocl is de stilering van Mt. 24,45 (Lc.12,42b-c)
als vraag. De betekenis van dit vers is echter onmiskenbaar deze: Als de knecht
(bij Lc.12,42b: de rentlneester, de beheerder), die de hcer over zijn dienstvolk
aanstelt om hun op tijd hun deel te gevcn, trouw en verstandig is, gelukkig
dan de knecht, die zijn heer daarmee bezig vindt. De hier gegeven situatie
is duidelijk. De `heer', een rijke landeigenaar, is van plan voor onbepaalde tijd
op reis te gaan en benoemt derhalve een van zijn knechts tot provisioneel
plaatsvervanger. Deze knecht heeft tot taak het landgoed van zijn heer te
beheren, de knechten en dienstmeisjes (deze laatsten worden slechts bij Lc.ia,4Sc
vermeld) te controleren en hun op tijd het hun toekomende rantsoen levensmiddelen
te verstrekken. In de oudheid bestond ilnmers het loon van het dienstvolk voornamelijk
uit naturalien. De in dit geval gekozen beheerder - slechts een trouw en
intelligent (`verstandig') man is daar geschikt voor - voldoet aan het vertrouwen
dat zijn heer hem schenkt. Hij wordt daarom ter beloning voor de nauwgezette en
verstandige wijze waarop hij het provisionele beheer uitoefent dat klaarblijkelijk
niet voor alle bezittingen van de heer geldt, van nu af tot vaste beheerder van
het gehele bezit benoemd. Misschien is de passage `al zijn bezit' (vs.47) reeds
allegorisch op te vatten en wel in de zin van: alle aardse waarden overstijgende
hemelse goederen welke de mens die de hem door God opgelegde levenstaak trouw
volbrengt, eens als loon zal ontvangen. In de tweede helft van de gelijkenis
wordt de contrasterende figuur, de ontrouwe knecht, ten tonele gevoerd: Mt.24,48-51 (48a)
Maar is die knecht slecht en zegt hij bij zichzelf.(48b) mijn heer blijft nog wel
een poosje weg, (49a) en begint hij de andere knechten te slaan (49b) en eet en
drinkt hij met dronkaards, (50) dan zal de heer van die knecht komen op een dag
waarop hij het niet verwacht en op een uur dat hij niet kent; (51 a) en hij zal hem
vierendelen (51b) en hem het lot doen delen van de huichelaars. (51c) Daar zalgeween
zijn en tandengeknars. Lc.12,45 v. (45a) Maar zegt die knecht bij zichzelf.-
(45b) Mijn heer blijft nog wel een poosje weg, (45c) en begint hij de knechten en
dienstmeisjes te slaan, en gaat hij zich te buiten aan spijs en drank, (46a) dan
zal de heer van die knecht komen op een dag dat hij hem niet verwacht en op een
uur dat hij niet kent; (46b) hij zal hem met het zwaard straffen (46c) en hem zo
het lot doen ondergaan van de ontrouwen. De ontrouwe knecht maakt misbruik
van het hem toevertrouwde ambt van beheerder. Hij tiranniseert zijn mededienst- knechten
en verbrast geld en goed van zijn heer. Tot straf zal de heer hem na zijn thuiskomst
laten `vierendelen' - een wijze van terechtstelling die in de oudheid waarschijnlijk
slechts in buitengewone gevallen werd toegepast ; vgl. 1 Sam. 15, 33; Dan.2,5;
3,96 (`in stukken houwen'). Deze opvallend strenge bestraffmg en vooral de bij
een aardsc heer onbegrijpelijke passage Mt.24,51b par. `hij zal (hem) hct lot
doen delen van de huichelaars' (bij Lc.12,46c: `van de ontrouwen ) laten duidelijk
blijken dat met de teruggekeerde bestraffende heer de ten gerichte verschijnende
Mensenzoon wordt bedoeld. Wil deze passage, die onmiskenbaar op de vervloeking
doelt (vgl. bij Matteus [24,51c] de verduidelijkende tocvooging `Daar zal geween
zijn en tandengeknars') zinvol zijn, dan kan ze alleen op Hem slaan. In
onze gelijkenis richtte Jezus zich vermoedelijk - en zo komen we terecht bij de
vraag naar de Sitx im Lebert Jesu van onze parabel - tot de schriftgeleerden.
Deze waren immers volgens de toenmalige opvatting de door God aangestelde beheerders
aan wie de sleutels tot de Heilige Schrift (vgl.Lc. 11,52) en bijgevolg ook tot
de Godshccrscltappij, het `Rijk der hemelen' (vg1.Mt.23,13), zijn toevertrouwd.
Hun dreigt Jezus hier met de rekenschap die zij zullen moctcn afleggen. Een strenge
rekenschap waarbij God zal nagaan of zij het hun toevertrouwde ambt van beheerder
juist hebben uitgeoefend ofte wel er misbruik van hebben gemaakt. De oergemeente
zag in deze parabel ecn parotasiegelijkenis, d.w.z. een vermaning om niet nalatig
te zijn in het vervullen van de christenplichten, ook al laat de (door de
e:erste christenen als onmiddellijk verwachte) wederkomst des Heren langer op
zich wachten. Richt onze gelijkenis bij Matteus zich tot alle gelovigen,
dan worden bij Lucas wel op de eerste plaats dc leerlingen bedoeld. Dezen immers
zijn uitverkoren om eenmaal leidende posities te midden van de gelovigen te bekleden,
wat vooral opgaat met betrekking tot de apostelen. Men lettc erop dat bij Lucas
(12,42b) de door de `heer' als plaatsvervanger aangestelde knecht `beheerder'
(`rentmeester') wordt genoemd (bij Matteus 24,4Sa wordt hij daarentegen slechts
aangeduid als `knecht'). Hierdoor wordt zijn vooraanstaande positie in de kring
van her dienstvolk in het derde evangelie duidelijker geaccentueerd dan in
het eerste. De leerlingen, vooral de apostelen, is veel meer toevertrouwd dan
de gewone gelovigen, zoals Lucas in zijn eigen, wel nauwelijks tot de gelijkenis
van de trouwe en ontrouwe knecht behorend aanhangsel 12,47 v. nog eens extra beklemtoont;
vgl. Lc.12,48c-f: `Van ieder aan wie veel is gegeven, zal veel worden geeist,
en wie veel is toevertrouwd, van hem zal des te meer worden gevraagd.' Daarom
zal de ter parousie wederkomende Meester veel strenger rekenschap van hen eisen
dan van de gewone christenen. `Men moet ons dus beschouwen als helpers van
Christus, belast met het beheer van Gods geheimen. Welnu, van een beheerder wordt
geeist, dat hij betrouwbaar blijkt' (1 Kor.4, 1 v.). `Dient elkaar, als goede
beheerders (rentmeesters) van Gods veelsoortigegenade' (1 Petr.4,10). |