LITURGIE &CETERA | Thema's | |||||||
Kerkelijk Jaar | ||||||||
Hoofddienst | Getijden | Devotie | Uitingsvormen | |||||
|
[Mt.25,1-13 ]
`Dan' (1a) is hier niet, zoals elders vaak bij Matteiis, een kleurloos overgangspartikel zonder chronologische of logische betekenis. Integendeel, het slaat heel duidelijk op de vlak van tevoren (Mt.24,50 v.; vgl. ook 24,39-44) genoemde parousie: Wanneer de Mensenzoon komt, 'clan' zal de in onze gelijkenis veraanschouwelijkte gedachte ten volle worden bewaarheid, namehjk dat slechts zij aan het hemelse bruiloftsmaal mogen deelnemen die -zoals de `verstandige' bruidsmeisjes - op de dag van Christus' wederkomst weltoegerust en gereed zijn. Noch het feit dat het er tien zijn noch dat zij gesplitst worden in twee groepen van vijf, ook niet hun maagdelijkheid is voor onze gelijkenis van belang. De tien bruidsmeisjes - blijkbaar vriendinnen van de bruid - trokken met hun `lampen' uit (1b). De in de Griekse tekst van onze parabel gebruikte term (vgl. ook vs.3.4.7.8c) `lampas' betekent in het klassieke Grieks `fakkel' (van pijnspanen of gedroogde, met pek bestreken twijgen). Bij Joh.18,3 wordt lampas in deze betekenis gebruikt (de door Judas aangevoerde gerechtsdienaars kwamen `voorzien van lantaarns en fakkels' naar de tuin van Getsemane). Bij latere Griekse schrijvers (vooral in de papijri) wordt lampas altijd gebruikt in de zin van olielamp met pit. Vanwege de in de verzen 3, 4 en 8 genoemde voorraad reserve-olie kan het in onze parabel nauwelijks om fakkels gaan. Er kunnen haast alleen maar olielampen mee bedoeld zijn, die door sommige uitleggers gezien worden als stoklantaarns, gedeeltelijk in de vorm van windlichten. Het gebruik van lampen (niet fakkels) is van belang voor het parabelverhaal. Want de voor de lampen nodige reserve-olie is voor het verdere verloop van het verhaal even belangrijk als het indommelen van de meisjes (dat bij brandende fakkels nauwelijks denkbaar is). De vijf bruidsmeisjes
die ohe meenamen om bij te vullen (vs.4) worden `verstandig' genoemd. Zij hielden
rekening met De inleidende verzen (1-5) van onze parabel bevatten reeds ongewoon veel irreele trekken. Uit Mt. 5,15; Mc.4,21 ; Lc. 8, 16; 11,33 weten wij dat in het oude Palestina de olielampen op een houten voet, de `standaard', werden geplaatst om zo veel mogelijk te profiteren van hun zwakke schijnsel. Reeds bij de `lampen', die toch vanwege de juist genoemde zwakke lichtverspreiding geschikter waren voor gebruik binnenshuis dan voor nachtelijke optochten buitenshuis, vraagt men zich af of ze niet een onwerkelijke trek in de parabel zijn. De vraag dringt zich nog sterker op bij lezing van 1b waar staat dat de bruidsmeisjes de bruidegom tegemoet trokken om hem feestelijk te ontvangen. Blijkens talrijke oude rabbijnse bronnen speelden in Palestina ten tijde van Jezus de huwelijksceremonien zich in het kort op de volgende wijze af. De feestelijk getooide bruid wachtte op de trouwdag in het ouderlijk huis op de bruidegom die haar tegen de avond vergezeld van zijn vrienden kwam afhalen om haar in een plechtige stoet naar zijn huis te geleiden. In het huis van de bruidegom werd de zegen over het bruidspaar uitgesproken waarna, meestal vrij laat, het bruiloftsmaal plaatsvond. Aanmerkehjk daarvan
afwijkend kan men volgens onze parabel het verloop van het feest waarschijnlijk
als volgt re- Opvallend
in onze parabel is ook dat de bruidegom zijn bruid op weinig tactvolle wijze tot
diep in de nacht laat wach- Men lette op het feit
dat in onze gelijkenis de bruid hoegenaamd niet wordt genoemd. Het gaat hier niet
om het eigen- De meisjes hadden hun lampen brandend op zij gezet teneinde
gereed te zijn bij de komst van de bruidegom. Het zou Wel had men enkele jongens uitgestuurd om vanaf een hoger
gelegen plaats uit te zien naar de bruidegom. Pas laat in de Mt.25,6-10 De tijdsbepaling `midden in de nacht' behoeft niet sijnoniem te zijn met `te middernacht' en sluit dus geenszins de mogelijkheid uit te veronderstellen dat de bruidegom reeds geruime tijd voor middernacht was aangekomen, maar het was zeker wel aardedonker toen hij verscheen. Bij
de komst van de bruidegom gaven de lampen van de meisjes nog slechts een zwak
schijnsel, want de vlaspitten Om bet feit weer te geven dat een gemiste kans zich meestal geen tweede keer meer voordoet, hadden de oude rabbijnen het volgende spreekwoordelijke gezegde: `Een deur die eenmaal op slot is, gaat niet zo gauw meer open'.
Door hun lichtzinnigheid hebben de domme meisjes hun deelneming aan her bruiloftsmaal voorgoed verspeeld. Bidden en smeken helpt niet meet; met het sluiten van de deur is de definitieve beslissing gevallen: Mt.25,11 v. Reeds het sluiten van de deur (10c) doet onwaarschijnlijk aan. Bij een huwehjk in het oude Palestina hield men rekening met een gestaag komen en gaan van de gasten en bleef de deur van de bruiloftszaal dus constant open. Was de bruid een weduwe dan duurde het feest drie dagen, maar bij een jong meisje een week. In de verzen 11 en 12 is er zelfs een opeenhoping van irreele trekken die buiten het profane kader van de gehjkenis gaan en duidelijk wijzen op de religieuze werkelijkheid die in de parabel wordt veraanschouwelijkt. Indien de plechtige en bovendien herhaalde aanspreektitel `heer' (Gr. kijrios 11b), die de domme meisjes voor de bruidegom gebruiken, oorspronkelijk is (dus niet pas afkomstig van de oerchristehjke verkondiging), vermocht hij in ieder geval bij de toehoorders van Jezus het vermoeden te wekken dat het luer niet om een aardse heer gaat. Volkomen duidelijk echter wordt de religieuze werkelijkheid in 12b-c: a) De voor Jezus onmiskenbaar karakteristieke inleidingsformule
`Voorwaar, ik zeg u' (12b) toont aan dat er nu plotseling een wisseling van de
handelende hoofdpersoon van de parabel heeft plaatsgevonden. Hij die nu aan het
woord is is niet meer de bruidegom van onze gelijkenis, maar Jezus die in de eerste
persoon spreekt. b) Zojuist werd geconstateerd dat de inleidende formule 12b doelt op Jezus als degene die in vers 12 aan het woord is. Dit geldt ook voor de eigenaardige formulering van de hoofdgedachte van dit vers: `Ik ken u niet' (12c), welke kennelijk aan Mt.7,23 (= Lc.13,27) herinnert, waarJezus ondubbelzinnig als eschatologische rechter aan het woord is. Bijgevolg zijn het woorden van de oordelende Mensenzoon, die de bruidegom in 12c spreekt. Door de mond van de bruidegom maakt Jezus het oordeel bekend dat Hij eenmaal als rechter op de laatste dag zal vellen. Nu pas - aan het slot van de parabel, maar nu geheel duidelijk - geeft de parabelverteller te kennen dat met de ter bruiloft verschijnende bruidegom de ter parousie wederkomende Christus is bedoeld. Met vers ra eindigde oorspronkelijk de gelijkenis van de tien bruidsmeisjes. Door dit vers immers wordt duidelijk gemaakt wie er met de bruidegom, de hoofdfiguur van de parabel, wordt bedoeld. Het is tevens een ondubbelzinnige uitleg van de gehele gehjkenis. De bruidegom is Christus en zijn `komen' (vgl.10a) betekent de wederkomst van Christus. Niemand kent het uur waarop de bruidegom zal komen en zo is het ook met de parousie. De
`verstandigheid' van de vijf verstandige bruidsmeisjes uit zich in de volle overgave
waarmee zij hun taak verrichten Wanneer
Jezus zich in deze gehjkenis bekend maakt als degene die de toegang tot de bruiloft
toestaat of ontzegt, dan Vers 13, waarmee onze parabel eindigt, is naar zijn fonnulering (vgl. `dus' 13 a) de toepassing van de parabel van de bruidsmeisjes: Mt.25,13 Vers 13 met zijn vermaning om waakzaam te bhjven maakte oorspronkelijk geen deel tut van de parabel van de bruidsmeisjes, want in deze parabel wordt niet het niet-waken veroor-deeld - de verstandige bruidsmeisjes waren immers eveneens ingeslapen! - maar het niet bereid zijn (niet toegerust zijn). Verondersteld mag worden dat dit vers pas later door Matteus aan de gelijkenis is toegevoegd. Misschien wilde hij daardoor verwijzen naar de vermaning om waakzaam te zijn bij Mt. 24,42,welke in het eerste evangelie de overgang vormt tot de daar elkaar opvolgende parabels van de nachtelijke dief (Mt. 24,43 v.) en van de trouwe en ontrouwe knecht (Mt.24,45-51). Mogelijk wilde hij op deze wijze de overeenkomst tussen de parabel van de tien bruidsmeisjes en de beide bovengenoemde gehjkenissen, kennelijk twee parousie gelijkenissen, beklemtonen. Wil vers 13 als de moraal van de gehjkenis van de bruidsmeisjes zinvol zijn, dan mag `waakzaam zijn', `waken' (13a) niet in de letterlijke (fijsieke) betekenis van wakker bhjven worden verstaan. Het is veeleer op te vatten als een geesteshouding van voortdurende bereidheid. Met het oog op de totale onzekerheid inzake het tijdstip waarop de Heer ter parousie en dus ten gerichte zal verschijnen - d.w.z. op ons (die de parousie vermoedehjk niet zullen beleven) toegepast: gezien de onzekerheid over het feit wanneer wij zullen sterven en voor de goddelijke rechter verschijnen - moet een christen voortdurend `alarm' verwachten, d.w.z. hij moet steeds paraat zijn voor de komst van de Heer - resp. voor zijn eigen verschijnen voor de goddelijke rechter. In de context van de parabel van de bruidsmeisjes bevat ons vers de vermaning: Bedenk steeds dat de deur van de feestzaal van het Rijk Gods eens, d.i. op een onbekend toekomstig tijdstip, gesloten zal zijn. Wees dus voortdurend bereid opdat je niet - zoals de domme bruidsmeisjes - eens voor een gesloten deur staat! `Weest dus waakzaam, want gij weet niet op welke dag uw Heer komt. Weest ook gij dus bereid, omdat de Mensenzoon komt op het uur waarop gij het niet verwacht' (Mt. 24,42.44). `Weest dus waakzaam, want gij weet niet, wanneer de heer des huizes komt... Als hij onverwachts komt, laat hij u dan niet slapend vinden' (Mc.13,35 v.). `Zie, Ik heb voor u een deur opengezet die niemand kan sluiten. Al is uw kracht gering, gij hebt mijn woord bewaard en mijn naam niet verloochend' (Apok. 3,8).
|
|