NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
 Kerkelijk Jaar
Hoofddienst  Getijden Devotie Uitingsvormen 

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis


Kunstgeschiedenis

Prehistorie, Oudheid en Vroege Middeleeuwen
Middeleeuwen
Renaissance
Barok en Rococo
Negentiende Eeuw
Twintigste Eeuw




GELIJKENISPAAR VAN DE TORENBOUW

EN VAN DE OORLOGVOERING
[Lc. I4,28-3 3]

Talrijke woorden van Jezus handelen over de voorwaarden
welke iemand moet vervullen die Jezus als `leerling' wil volgen.
Hiertoe behoren ook de beide spreuken bij Lc.I4,26 v. (= Mt.
10,37 v.) die VIA voor ons gelijkenispaar staan:

Lc. 14,26 v.

(ada) Als iemand naar My toekomt, die zyn vader en moeder, z~n
vrouw en kinderen, zyn broers en zusters, (26b) ja zelfs zyn eigen
leven raiet haat, (a6c) kan hy myn leerling niet zyn. (z7a) Als
iemand zyn kruis niet draagt en My volgt, (a7b) kan hy myn leer-
ling niet zyn.

Vgl. Mt.IO,37 v.

(37a) Wie vader of moeder meer bemint dan My, is My niet waar-
dig; (37b) wie zoon of dochter meer bemint dan My, is My niet
waardig. (38a) En wie zyn kruis niet opneemt en My volgt, (38b)
is My niet waardig.

Het woord van het `kruisdragen' (Lc.I4,27; vg1.Mt.zo,38)
treft men in een enigszins afwijkende formulering ook bij
Mt.I6,24; Mc.8,34 en Lc.9,23 aan.

Het zou een noodlottige vergissing zijn te menen dat de
woorden van de Heer die over `leerlingen' en `leerlingschap'
handelen, slechts een beperkte groep christenen aangaan, b.v.
priesters en kloosterlingen. `Leerling' van Christus betekent
eer zoveel als : iemand die zich bij Christus aansluit - christia-
nus = christen. We onthouden dus: de woorden van Jezus

over `leerling' en `leerlingschap' gaan iedere christen aan. Met
deze kennis toegerust zullen we onze dubbele gelijkenis be-
naderen.

De Heiland als leerling te volgen is een grootse en tevens moei-
lijke onderneming. Dat blijkt ook nit de beide uitspraken bij
Lc.i4,26 v. en hun parallellen. Weliswaar mag niemand voor
de met het leerlingschap van Jezus noodzakelijk verbonden
offers capituleren, wil hij zijn heil tenminste niet op het spel
zetten. Niettemin behoort ieder die een leerling van Christus
wil worden, zich deze offers terdege bewust te zijn. Hij dient
ernstig te overleggen op welke wijze hij die het beste aan kan.
Deze belangrijke waarheid verklaart Jezus door de dubbele
gelijkenis van de torenbouw en van de oorlogvoering :

LC. i4,28-32

(a8a) Als iemand van u een toren wil bouwen, zal hy er dan niet
eerst voor gaan zitten om een begroting te maken (a8b) of hy wel
genoeg bezit om hem te voltooien? (a9) Anders zou het hem kunnen
overkomen, als hy de fundering heeft gelegd en niet in staat is het
werk tot een einde te brengen, dat allen die het zien hem gaan be-
spotten (3v) en zeggen: Die man begon te bouwen, maar hiJ' was
niet in staat het einde te halen. (3i) Of welke koning zal, als hy
tegen een andere koning ten oorlog wil trekken, met eerst overleggen
of hy sterk genoeg is om met tienduizend man het hoofd te bieden aan
iemand die met twintigduizend man tegen hem optrekt? (3z) Zo
niet, dan stuurt hy, als de tegenstander nog ver weg is, een gezant-
schap en vraagt om de vredesvoorwaarden.

Met de `toren' (28a) wordt nauwelijks een wachttoren in de
wijngaard (Jes.5,2; vg1.Mt.2r,33 par.) bedoeld-volgens de
context gaat het immers om een groot bouwproject -, maar
waarschijnlijk een groot gebouw van verscheiden verdiepingen.
Zo'n torenhuis rechtvaardigt dan ook het best het woord `to-
ren'. Vergeleken met de in het oude Palestina gewoonlijk
slechts gelijkvloerse of ten hoogste uit een verdieping bestaande

huizen vielen gebouwen van verscheiden verdiepingen daar als
iets zeer buitengewoons op. Beschouwt men onze beide gelijke-
nissen op zichzelf - d.w.z. los van de er aan voorafgaande (Lc.
z¢,26 v.) en alle overige woorden van Jezus die over de ver-
eisten tot bet leerlingschap handelen - , dan suggereren zij de
volgende uitleg: Alvorens de bouwheer de toren gaat bouwen
(resp. de koning ten oorlog trekt), moet hij goed overleggen
of hij wel in staat is het bouwproject (resp. de oorlog) tot een
einde te brengen. Komt hij al overleggend tot het inzicht dat
hem de middelen daartoe ontbreken, dan zal hij van de ge-
plande grote onderneming moeten afzien. De toepassing van
de beide parabels zou dan deze zijn: Evenals de bouwheer
(resp. de koning) mag iemand die Christus' leerling wil worden
zich niet in onbezonnen vermetelheid in dit uitermate serieuze
geloofsavontuur storten, maar alleen na rijp en nuchter be-
raad. De navolging van Christus is zo iets groots dat niet ieder
daar de kracht toe heeft. Daarom behoort ieder zich te onder-
zoeken, en wie zich niet tegen deze taak voelt opgewassen, kan
er beter niet aan beginnen (vgl J.Schmid, Lk-Komm. [RNT]
z.St.).

Hoe duidelijk een zuiver logisch denken ook tot deze uitleg
van onze dubbele gelijkenis als zodanig leidt, toch is het twijfel-
achtig of dit de uitleg is - we noemen haar de logische' uitleg -
die Jezus heeft bedoeld. Men vergelijke slechts de onmiddellijk
aan ons gelijkenispaar voorafgaande verzen. Deze eisen die daar
aan het leerlingschap worden gesteld dulden geen enkel com-
promis. Men mag er niet voor terugwijken. Sic aut non!
Hetzelfde geldt ook van vets Lc.z4,33 dat onmiddellijk op de
dubbele gelijkenis volgt (z. onder!) en van soortgelijke uit-
spraken van de Heer zoals Mt.8,22 ([vg1.Lc.9,6o] : `Volg Mij ;
laat de doden hun doden begraven') en Lc.9,62 (Vie de hand
aan de ploeg slaat, maar omziet naar wat achter hem ligt, is
ongeschikt voor het Rijk Gods'); vgl. ook Mt.i2,3o ([= Lc.
11,231: Vie niet met Mij is, is tegen Mij ...'). Bijgevolg mo-
gen onze beide gelijkenissen zeker nauwelijks in die zin worden
opgevat alsof Jezus het aan de enkeling overlaat of hij Hem al

dan niet wil volgen. Er bestaat voor iemand die zijn heil niet
op het spel wil zetten geen andere mogelijkheid dan aan de tot
hem gerichte roeping tot het leerhngschap gevolg te geven!

De gedachte die Jezus door onze dubbele gelijkenis heeft
willen veraanschouwelijken kan alleen de volgende zijn: Wie
besluit een leerling van Christus te worden - en ieder tot wie
deze roeping wordt gericht moet, als zijn heil hem lief is, aan
deze roeping gehoor geven -, moet het met zichzelf eens zijn
over de draagwijdte van dit besluit. Met de ogen van een rea-
list moet hij de daaraan verbonden offers juist taxeren en ze dan
kordaat en op de juiste wijze aanpakken om er mee klaar te
komen. De parabelvertelling en haar toepassing stemmen bij
deze uitleg niet precies overeen, maar dat komt wel vaker voor ;
vgl. hetgeen in het aanhangsel over Lc.ro,36 wordt gezegd
(parabel van de Samaritaan).

De exegeten die de zojuist in de eerste plaats genoemde (lo-
gische) verklaring van onze parabel verdedigen, komen gaan-
deweg automatisch tot een tweevoudige wijze van Christusna-
volging. Allereerst een met slechts normale offers verbonden
gewone navolging, die voldoende is om het heil te verwerven,
maar ook verplichtend voor allen. Voorts een bijzondere
(meer beperkte) navolging die grote offers vraagt en derhalve
slechts voor een kleinere groep mensen is weggelegd. De uit-
spraken van Lc.i4,z6 v. par. en soortgelijke woorden van de
Heer zoals Mt. 8,za etc. zouden slaan op de `gewone' navolging.
Onze dubbele gelijkenis daarentegen zou over de `bijzondere'
navolging gaan. Tegen deze opvatting van een dubbel leerling-
schap kan men echter in brengen dat er geen woord van Jezus is
overgeleverd waarin een dtudelijk onderscheid wordt gemaakt
tussen een gewone en een bijzondere (meer beperkte) navol-
ging van Jezus.

Gelet op de taalkundige formulenng geeft het slotvers van
onze dubbele gelijkenis deze er uit voortvloeiende gevolgtrek-
king (vgl. `dus') weer :

Zo kan dus niemand van u myn leerling zyn, als hy zich met los-
maakt van al wat hybezit. (Lc, i 4,33)

Evenals haast alle afsluitende spreuken van algemene inhoud
(vgl. b.v. Mt.zo,i6a.b; 21,44 par.; 22,14; 25,13; Mc.r3,37;
Lc.m,ro; r2,zz), vormt ook ons vers nauwelijks het oor-
spronkehjke slot van de parabel. Onze dubbele gelijkenis is
immers een opwekking tot zelfbezinning, terwijl het slotvers
tot zelfontlediging aanspoort. Wanneer de derde evangelist
het woord van Lc.r4,33 (in substantiele zin ongetwijfeld een
echt Jezuswoord) aan deze dubbele gelijkenis toevoegde, dan
heeft hij vermoedelijk de volgende gedachtensamenhang tussen
beide geconstateerd: als de bouwheer de geplande `toren' wil
bouwen, dan dient hij eerst een verantwoorde begroting te
maken en vervolgens alle voor de bouw noodzakelijke kosten
op zich te nemen, ook al zou een en ander met de grootste
offers gepaard gaan. Alleen zo kan het plan van die toren wor-
den gereahsee rd. Zo ongeveer gaat het ook met de koning.
Wanneer deze zijn land dat door een andere koning wordt
bedreigd wil redden, dan moet hij of zijn troepen versterken
of de vijand om de vredesvoorwaarden vragen. In beide geval-
len gaat het om een groot offer: om een materieel offer in het
eerste geval, om een moreel (verootmoediging) in het tweede.
Een van de beide offers moet de koning op zich nemen, als
luj zijn land - en dus zijn hoedanigheid van koning tenminste
niet wil opgeven. Zo moet ook ieder die een leerling van
Christus wil zijn, alle hiertoe vereiste offers brengen. De offers
ontwijken zou niet alleen betekenen dat men het leerlingschap
opgeeft, doch tevens het eigen heil; vg1.Mt.z6,aS v. par.

`Wie myn volgeling wil zyn, moet My volgen door zichzelf te ver-
loochenen en zyn kruis op te nemen' (Mt. 16,24 par.).

Vie de hand aan de ploeg slaat, maar omziet naar wat achter hem
ligt, is ongeschikt voor het Ryk Gods' (Lc.g,6z).

`Gij weet het: de hardlopers in het stadion lopen allen, maar slechts
een wint de race. Loop zo datge wind ... Ik loop dan ook niet in den
blinde...' (1 Kor.9,24.26).