NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
  Kerkelijk Jaar
Hoofddienst   Getijden   Devotie   Uitingsvormen  

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis


Kunstgeschiedenis

Prehistorie, Oudheid en Vroege Middeleeuwen
Middeleeuwen
Renaissance
Barok en Rococo
Negentiende Eeuw
Twintigste Eeuw



Het vagevuur, ook wel het purgatorium of de louteringsberg (onder die literaire benaming vooral gevonden in Dante's La Divina Commedia), is volgens het katholieke geloof een plek in het hiernamaals, waar men wordt gelouterd of gestraft voor de dagelijkse, nog niet uitgeboete en/of de in de biecht (of door een volmaakt berouw) reeds vergeven, maar nog niet uitgeboete (dood)zonden die men heeft begaan tijdens het leven. Nadat men is gelouterd krijgt men toegang tot de hemel, alwaar men voor eeuwig in weelde mag leven, God lovende.

Een andere theologische zielenplaats of -situatie, maar niet hetzelfde, is het voorgeborchte of limbo. Niet-katholieken verwarren beide begrippen vaak wat tot ernstige fouten kan leiden.

Een niet-vergeven doodzonde kan niet in het vagevuur worden vergeven. De gelovigen die in deze staat (van doodzonde) sterven gaan voor eeuwig verloren in de hel, waaruit geen bevrijding mogelijk is.

Binnen het christendom is het voor de leer belangrijk dat deze steunt op bijbelse teksten. De Bijbeltekst waarnaar verdedigers van dit leerstuk vaak verwezen is 1 Korinthiërs 3,10-15.

Overeenkomstig de taak die God mij uit genade heeft opgelegd, heb ik als een kundig bouwmeester het fundament gelegd, en anderen bouwen daarop voort. Laat ieder erop letten hoe hij bouwt, want niemand kan een ander fundament leggen dan er al ligt – Jezus Christus zelf. Of er op dat fundament nu verder wordt gebouwd met goud, zilver en edelstenen of met hout, hooi en stro, van ieders werk zal duidelijk worden wat het waard is. Op de dag van het oordeel zal dat blijken, want dan zal het door vuur aan het licht worden gebracht. Het vuur zal laten zien wat ieders werk waard is. Wat ieders werk waard is, zal blijken op de dag van het oordeel, want het vuur waarmee die dag verschijnt, zal ieders werk testen en de kwaliteit ervan aantonen. Wanneer iemands bouwwerk blijft staan, zal hij worden beloond. Wanneer het verbrandt, zal hij daarvoor de prijs betalen; hijzelf zal echter worden gered, maar door het vuur heen..(NBV)
Deze tekst is voor veel bijbelwetenschappers tekstkritisch en wetenschappelijk omstreden en protestanten leggen haar anders uit omdat men de leer over het vagevuur niet erkent.

Er is echter nog een tekst in de Bijbel waarop het vagevuur steunt; 2 Makkabeeën 12, 40-44. Daar bidden gelovige Joden onder leiding van Judas Makkabeüs dat de zonden van de overleden joodse vrijheidsstrijders worden vergeven. (Men had namelijk amuletten en afgodenbeeldjes bij de gesneuvelde joodse soldaten gevonden, iets wat verboden is in de joodse religie). In dit bijbelgedeelte wordt dus gebeden voor mensen die al overleden zijn. Blijkbaar kunnen de achterblijvers nog iets betekenen voor het heil van de gestorvenen. Dat de mensen die nu leven nog iets kunnen betekenen voor de gestorvenen is een belangrijk element binnen dit leerstuk. Door hun gebeden, aflaten en dergelijke kan de verblijftijd in het vagevuur verkort worden.

Ambrosius, Hiëronymus, Augustinus, Gregorius van Nyssa, Gregorius I en Origenes en andere oud-christelijke schrijvers en bisschoppen spreken allemaal uitdrukkelijk over de staat van voorhemelse loutering voor de geredde zondaars; zij noemen dit ook een louterend vuur.[1]

Protestanten erkennen de boeken Makkabeeën echter, in tegenstelling tot de Rooms-katholieken, slechts als deutero-canonieke boeken, die wel stichtelijk zijn, maar niet door de Heilige Geest geïnspireerd, en accepteren deze leer dus niet.

 

There are several passages in the New Testament that point to a process of purification after death. Thus, Jesus Christ declares (Matthew 12:32): "And whosoever shall speak a word against the Son of man, it shall be forgiven him: but he that shall speak against the Holy Ghost, it shall not be forgiven him, neither in this world, nor in the world to come." According to St. Isidore of Seville (Deord. creatur., c. xiv, n. 6) these words prove that in the next life "some sins will be forgiven and purged away by a certain purifying fire." St. Augustine also argues "that some sinners are not forgiven either in this world or in the next would not be truly said unless there were other [sinners] who, though not forgiven in this world, are forgiven in the world to come" (De Civ. Dei, XXI, xxiv). The same interpretation is given by Gregory the Great (Dial., IV, xxxix); St. Bede (commentary on this text); St. Bernard (Sermo lxvi in Cantic., n. 11) and other eminent theological writers.

A further argument is supplied by St. Paul in 1 Corinthians 3:11-15:

"For other foundation no man can lay, but that which is laid; which is Christ Jesus. Now if any man build upon this foundation, gold, silver, precious stones, wood, hay stubble: Every man's work shall be manifest; for the day of the Lord shall declare it, because it shall be revealed in fire; and the fire shall try every man's work, of what sort it is. If any man's work abide, which he hath built thereupon, he shall receive a reward. If any man's work burn, he shall suffer loss: but he himself shall be saved, yet so as by fire."

While this passage presents considerable difficulty, it is regarded by many of the Fathers and theologians as evidence for the existence of an intermediate state in which the dross of lighter transgressions will be burnt away, and the soul thus purified will be saved. This, according to Bellarmine (De Purg., I, 5), is the interpretation commonly given by the Fathers and theologians; and he cites to this effect:

St. Ambrose (commentary on the text, and Sermo xx in Ps. cxvii),
St. Jerome, (Comm. in Amos, c. iv),
St. Augustine (Comm. in Ps. xxxvii),
St. Gregory (Dial., IV, xxxix), and
Origen (Hom. vi in Exod.).
See also St. Thomas, "Contra Gentes,", IV, 91. For a discussion of the exegetical problem, see Atzberger, "Die christliche Eschatologie", p. 275.