|
| |
Deel II: De mystieke weg (3) III De purificatie van
het Zelf Als het ontwaken niet leidt tot een proces van groei en transformatie
van de persoon is er geen sprake van mystiek. In de purificatie van het zelf gaat
het erom alle illusies, lusten en waarden die ons binden aan een irreële
wereld los te laten, opdat wij capabel worden het Absolute leven waar te nemen
en daar naartoe te streven.2 Om in permanente communicatie met het Absolute te
kunnen verkeren is het essentiëel dat de mens deugden verwerft, omdat goedheid
één van de eigenschappen van God is. Alles wat de ziel daarin hindert
moet uitgezuiverd worden. Zo moet de ziel haar trots kwijtraken en nederig worden.
Het eigen egocentrisme wordt als zeer onzuiver en hatelijk ervaren, vergeleken
met de puurheid van het Absolute. Dit wekt het gepassioneerde verlangen meer conform
aan die puurheid te worden, wat ervaren wordt als absoluut noodzakelijk.3 De mysticus
geeft zich daarom over aan een leven van ongemak en conflict, soms intense armoede
en pijn, als enige manier om valse ervaring door ware te vervangen. Omdat hij
altijd het Doel voor ogen heeft en gelooft aan het bereiken daarvan, kan deze
taak desondanks soms met vreugde ondernomen worden. Alhoewel mystici de purgatie
meestal beschrijven als een fase ter voltooiing van de mystieke ommekeer, ingeleid
door het ontwaken, is het in zekere zin een nooit eindigend proces. Want hoe dichter
de grote mysticus bij God komt, hoe meer hij zich bewust wordt van zijn eigen
onwaardigheid. Het zuiveringsproces kan ook omschreven worden als een proces
van vereenvoudiging van het zelf, waarin het zich ontdoet van eigenliefde en valse
belangen. Purgatie kent twee aspecten: Afstand doen is de negatieve kant
van purgatie. Grote leidmotieven hierbij voor alle mystici zijn armoede (totaal
loslaten van al het tijdelijke), kuisheid (loslaten van elke persoonlijke begeerte
en enkel voor God leven) en gehoorzaamheid (volkomen zelfvergetelheid, die leidt
tot een "heilige onverschilligheid" t.o.v. de wisselvalligheden van
het leven). Deze drie aspecten van perfectie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden,
en leiden ertoe dat de mens zich niet als een geïsoleerd en interessant individu,
begeerten en rechten bezittend, maar als klein en gewoon deeltje van het Universele
Leven ervaart. Deze drie aspecten hebben als gemeenschappelijke noemer innerlijke
armoede (armoede t.o.v. het tijdelijke, de begeerten en t.o.v. de eigen wil).
Innerlijke armoede, als bekroning van de purgatie (die een afwending van het wereldse
was) leidt paradoxaal genoeg tot een bevestiging van het tijdelijke in God in
de fase van Illuminatie. Juist door spirituele armoede wordt de mens nl. werkelijk
vrij, kan van alles genieten omdat hij niets meer hoeft te bezitten. Hij rust
niet meer in dingen "die minder zijn dan God", neemt ze niet serieus.
Ervaringsmatig blijkt dat materiëel of spiritueel (gehechtheden, eisen, verlangens)
bezit conflicteert met een helder zicht op God. Het afstand doen hoeft niet door
iedereen even rigoreus doorgevoerd te worden: het gaat er enkel om afstand te
doen van díe dingen die de geest gevangen houden, haar afleiden van God,
hoe legitiem die zaken op zichzelf genomen ook zijn. En dat kunnen voor iedereen
andere zaken zijn: rijkdom, gewoonten, religieuze praktijken, vrienden, belangen,
afkeer, begeerten. Mortificatie is de positieve kant van purgatie. Het betreft
de transformatie van positieve karakterelementen, zodat het zelf nu op bovennatuurlijke
doelen gericht en 'ingetuned' raakt. De pijn die deze mortificatie oplevert wordt
ervaren als een liefdevol offer aan God. Mortificatie betekent het kiezen van
de moeilijke weg i.p.v. de weg van de minste weerstand die de "oude mens"
gewend was te kiezen. Het is voor mystici van belang voortdurend juist dát
te doen wat tegen hun eigen karakter, neiging of voorkeur in gaat. Het is een
oefenschool voor uiterste nederigheid, waarin niets te weerzinwekkend kan zijn
voor de mysticus, en wel om twee redenen: 1) uit het verlangen vrij te zijn van
alle ketenen van de zintuigen wordt zowel het mooie als het lelijke veracht; alle
voorkeuren worden uitgeblust, hoe achtbaar ze conventioneel gezien ook mogen zijn;
2) omdat de mysticus zich nu scherp bewust is dat veelheid samengebonden is in
de Ene, wordt élke vorm van belangeloze inzet een dienst aan God. Hij oefent
a.h.w. het zien van Schoonheid ook in corruptie en lelijkheid in. Hoe sterker
de dood van de oude mens, hoe sterker het eruit resulterende nieuwe leven. Wanneer
de mortificatie voltooid is wordt de mysticus meestal door een innerlijke stem
gewaarschuwd op te houden met zijn verstervingen, en zijn ze definitief voorbij.
Zijn energie stroomt nu vrij en zonder afgemat te worden door gehechtheden en
zelfzucht. Af en toe worden de ascetische inspanningen van de tijd van purgatie
tegen het eind ervan doorweven met momenten van extatische visioenen. Het is zelfs
vaak zo dat Purgatie en Illuminatie in één mysticus tegelijkertijd
naast elkaar voorkomen. Dit illustreert het feit dat het 'oog' van de mysticus
voor het Transcendente nog maar zwak is, en vaak na een verlichtend moment van
inzicht weer terugvalt naar zijn gewone blindheid. De mystici doelen hierop wanneer
zij zeggen dat God een spel van liefde met de ziel speelt, een soort verstoppertje.
| | |