LITURGIE &CETERA | Thema's | |||||||
Kerkelijk Jaar | ||||||||
Hoofddienst | Getijden | Devotie | Uitingsvormen | |||||
|
Deel II: De mystieke weg (10) 1) Verslagen van mystici zelf. Afhankelijk van hun meer transcendente of immanent geneigde aard beschrijven mystici in het algemeen de Vereniging in de zeer gemakkelijk mis te verstane symbolen van resp. deïficatie of spiritueel huwelijk. Het zelf gaat nu volkomen op in de belangen van het Oneindige, is zich bewust daaraan te participeren en ontleent hieraan authoriteit, sereniteit en een enorme vrijheid. Het ontplooit zich tot een krachtbron van geestelijk leven voor andere mensen. De mysticus is zijn ware zelf gewórden. De reis van de mysticus gaat niet meer enkel naar God toe, maar wordt ook afgelegd in God. U. drukt deze dubbele dynamiek als volgt uit: "Deze man... gaat naar God door innerlijke liefde, in eeuwig werk, en hij gaat in God door zijn genietende (fruitive) inkeer in eeuwige rust." (p.436) Vaak vertoont hij een vrolijkheid, vreugde en lichtvoetigheid als van een kind, die men gewoonlijk niet verwacht in het geestelijke leven. Mystici die over deïficatie spreken stellen dat zij "enkel dat zien wat zij zelf zijn", het Geschouwde en de schouwer zijn één. Dit zijn vooral de mystici die het Goddelijke eerder als een plaats of toestand (d.w.z. als Transcendentie) dan als een persoon ervaren. De deïficatie is complementair aan de incarnatie van God (Athanasius, Augustinus). De mysticus is nu geïdentificeerd met God, en toch blijft zijn (getransformeerde) persoonlijkheid intact en onderscheiden van God. Het is als ijzer dat in een vuur mee gaat gloeien met het vuur, maar toch ijzer blijft. De "goddelijkheid" van de mens in deze fase is een poging de onbeschrijfelijke kwaliteit van leven hier aan te duiden, moet niet letterlijk opgevat worden. Elke vorm van "eigenschap" is nu voorgoed verdwenen; anders zou Vereniging ook niet mogelijk zijn. Maar in de praktijk blijkt het taalgebruik van "transcendente" mystici niet toereikend om het ervarene te omschrijven en zijn zij vaak gedwongen hun toevlucht te nemen tot "immanente" taal van liefde. Het persoonlijke en emotionele aspect van de relatie van de mens met God laat zich niet uitvlakken. De meer immanent gerichte mystici spreken niet over zelf-verlies in een Essentie, maar over zelf-vervulling in de eenheid van hart en wil met God. De mystieke weg kan worden opgevat als een cultiveren van de liefde voor Hem, met uitschakeling van alle tendenzen die daarvan afleiden, om zo steeds in beweging te blijven naar Hem toe. Zoals het aardse huwelijk tevens verplichtingen inhoudt, zo is het ook met het mystieke huwelijk. De Vereniging verplicht tot nieuwe verantwoordelijkheid en grote inzet in de gewone werkelijkheid. Het is niet toevallig dat mystici in de staat van Vereniging juist de stichters van nieuwe ordes zijn geworden, nadat aanvankelijke persoonlijke handicaps weggevallen waren door de nieuwe vitaliteit die de Vereniging met zich meebrengt. Maar de ongelooflijke activiteit van mystici in deze toestand is niet de maatstaf voor henzelf; het is het innerlijk participeren aan het Goddelijke leven, het onbetwijfelbaar aanvoelen van het eigen mystieke Zoonschap waar het voor hen op aankomt. Zo deelt de mysticus resp. in het Werken en in het Zijn van God, die onlosmakelijk met elkaar verweven zijn. Midden in de (spirituele) activiteit rust de mysticus in vreugde en vrede. De Indische mystiek biedt een vertekening van de waarheid, omdat zij enkel het Zijn van God, het eigen verdwijnen daarin nastreeft.
|
|