|
| |
Deel I: De werkelijkheid der mystiek (3) III Mystiek
en psychologie Hier onderzoekt U. het mentale apparaat dat de mystici ter beschikking
staat om "te ontsnappen aan de gevangenis van het zintuigelijke wereld"
en tot kennis van en contact met een boven-zintuigelijke Werkelijkheid te komen.
Er zijn twee grote krachten in de psyche: cognitie en conatie. Vertaald naar mystiek:
het passieve kennen van God en het actieve verlangen Hem meer lief te hebben.
Conatie, het door begeerte aangedreven "uitgaande" streven van de wil
naar God, is een betere toegang tot Hem dan het "inblijvende" denken
van het intellect. Brandend en actief verlangen kan de mysticus drijven tot contemplatie,
d.w.z. uitsluitende en bewuste concentratie op het Ene. De contemplatie is een
soort poort om tot een ander bewustzijn van de wereld te komen (het potentiëel
tot het ontvangen van indrukken in de mens is nl. veel groter dan wat daarvan
gerealiseerd wordt in het alledaagse bewustzijn). Daartoe wordt eerst opzettelijk
de normale zintuigelijke waarneming van de wereld uitgeschakeld. Wanneer het denken,
het willen en het voorstellen tot een halt zijn gebracht en men aldus in een staat
van overgave/passiviteit/receptiviteit is geraakt, pas dan kan het contact met
het Absolute ontstaan. Het is een mysterie wat er op dat moment precies gebeurt,
en de mysticus kan er geen invloed op uitoefenen. Een tot dan toe sluimerend zintuig
wordt geactiveerd, gaat het bewustzijn domineren en wordt tot het nieuwe centrum
waar de persoonlijkheid rondom heen is opgebouwd. Dit zintuig heeft wel nauwe
banden met emotie, intellect en wil, maar valt daar niet mee samen, transcendeert
die. U. verzet zich tegen de identificatie van dit zintuig met het onbewuste.
Ook de mystici zelf hebben de "nieuw geboren spirituele mens" altijd
scherp onderscheiden van de natuurlijke mens. Bij de geboren mysticus is het gebied
achter het dagbewustzijn een schatkamer, terwijl het bij de meeste mensen een
rommelhok is van zaken waar het dagbewustzijn niets mee aan kan.
| | |