|
| |
Christelijke mystieke teksten (3)Het
Woord is meermalen in mij binnengetredenIn preek 74, n.a.v.
het Hooglied, met als thema: 'Keer terug, mijn Geliefde, en doe als een gazel
en het jong van een hert op de bergen van Betel (2:17)'. De onderstaande tekst
is te vinden in enige volledige nederlandse uitg. in stencil-vorm van B's werken
door de Trappisten van Tilburg, in 6 banden; dl. 4, p.437-8. Maar verdraagt
nu eens een weinig onverstand van mij (2 Kor. 11:1). Ik wil verklaren - zoals
ik dat heb beloofd - hoe het mij gaat in die dingen. Het dient wel tot niets.
Maar ik wil mijzelf toch laten zien om uw bestwil, en, mocht gij ermee gebaat
zijn, dan zal ik mijn onverstand voor lief nemen; zo niet, dan zal ik mijn onverstand
opbiechten. Ik beken het: Ook tot mij is het Woord gekomen
- ik spreek in onverstand - en meermalen. En ofschoon Het vaak bij mij is binnengetreden,
heb ik niet een enkele maal gevoeld dat Het binnentrad. Ik voelde dat Het er was,
ik wist dat Het er geweest is, soms kon ik Zijn komst voorvoelen, maar nooit voelen,
en ook Zijn heengaan niet. Want vanwaar Het gekomen was in mijn ziel, waarlangs
Het binnentrad of wegging, dat beken ik ook nu nog niet te weten; naar het woord:
'Gij weet niet, vanwaar Hij komt en waarheen Hij gaat' (Joh. 3:8). En geen wonder,
want tot dit Woord werd gezegd: 'En uw voetsporen zullen niet gekend worden' (Ps.
77:20). Zeker is Het niet binnengekomen door mijn ogen,
want kleur heeft Het niet; ook niet door mijn oren, want geluid heeft Het niet;
noch door mijn neus, want Het vervult niet de lucht maar de geest, en Het geeft
ook niet een geur aan de lucht, maar heeft ze geschapen; Het komt ook niet door
mijn keel, want Het wordt niet opgeslokt of verzwolgen; ook heb ik Het niet op
de tast gevonden, want Het is niet tastbaar. Langs waar is Het dan binnengetreden?
Of is Het misschien wel niet binnengetreden, omdat Het niet van buiten kwam? Het
is immers niet een of ander iets van de dingen die buiten ons zijn. Anderzijds
kwam Het ook niet uit mijn binnenste, want Het is goed, en ik weet dat er niets
goeds in mij is. Ik ben ook opgestegen tot wat het hoogste is in mij, en zie,
het Woord was hierboven verheven. Ook tot wat het diepste in mij is ben ik als
een ijverig verkenner afgedaald, en niettemin werd Het nog dieper bevonden. Keek
ik naar buiten, Het bleek buiten als wat het verst buiten mij is te zijn; richtte
ik mijn blik naar binnen, dan was het Woord inwendiger dan mijn binnenste. En
ik begreep hoe wáár het was wat ik had gelezen: 'in Hem leven wij,
bewegen wij ons en zijn wij' (Hand. 17:28). Maar zalig is hij, in wie het Woord
is, die voor het Woord leeft, die door het Woord bewogen wordt. Vraagt
ge nu, daar Zijn wegen zo geheel onnaspeurlijk zijn (Rom. 11:33), hoe ik dan weet
dat het Woord aanwezig is? Het is levend en krachtig (Hebr. 4:12) en zodra Het
is binnengekomen heeft Het mijn sluimerende ziel gewekt, mijn hart bewogen, week
gemaakt en gewond, want het was hard en van steen en vol onverstand. Het Woord
begon ook uit te rukken en af te breken, te bouwen en te planten, het dorre te
besproeien, het duistere te verlichten, het geslotene te openen, het koele te
ontvlammen en het kromme recht, het ruwe tot effen weg te maken, zodat mijn ziel
de Heer zegende, en heel mijn binnenste Zijn heilige naam. Terwijl
nu aldus de Goddelijke Bruidegom meer dan eens bij mij binnentrad, heeft Hij nooit
door een enkel teken Zijn binnenkomen verraden; niet door enig woord, door een
verschijning of het geluid van Zijn gang. Kortom, geen van Zijn bewegingen deed
mij Hem gewaarworden, door geen van mijn zinnen sloop Hij bij mij binnen: alleen
uit de bewogenheid van hart, zoals ik al zei, heb ik Zijn aanwezigheid begrepen,
uit het wijken van de boze neigingen en het bedwingen van de vleselijke aandoeningen
bemerkte ik de macht van Zijn kracht, uit het opsporen of terechtwijzen van mijn
verborgen fouten bewonderde ik de diepte van Zijn wijsheid, uit de verbetering
van mijn leven, hoe gering ook, ervoer ik de goedheid van Zijn zachtmoedigheid,
uit de omvorming en vernieuwing van mijn geestelijk denken, dat is van mijn inwendige
mens, besefte ik iets van de schittering van Zijn schoonheid, en uit de beschouwing
van dit alles samen beving mij een huiver voor Zijn geweldige grootheid. Maar
omdat dit alles, zodra het Woord geweken is - gelijk het gaat als men onder een
kokende ketel het vuur weghaalt -, dadelijk terugvalt in lamme lauwheid en kilheid,
en dit mij een teken is van Zijn heengaan, moet mijn ziel wel bedroefd zijn, totdat
Het weer terugkeert en mijn hart als tevoren weer ontgloeit in mijn binnenste;
en dit duidt op Zijn terugkeer. Wat wonder, als ook ik, na dergelijke ervaringen
met het Woord, die woorden van de bruid tot de mijne maak, waarmee zij Hem, als
Hij zich verwijderd heeft, terugroept. Ik word toch gedreven, zij het niet door
een gelijk, dan toch door een enigszins daarop gelijkend verlangen. -
Bernardus van Clairvaux (1090 - 1153) - | |
|