Teksten van Beatrijs van Nazareth
Schrijf uw gedachten en ervaringen over de onderstaande teksten op
Inleiding op 'Seven maniren van minne'
Bij de eerste drie 'manieren van minnen' moet de mens zelf aan het werk. 1
Eerst moet je de begeerte ontdoen van alle ballast aan verlangens en wensen die
in een mensenhart leven. 2 Dan wordt dat zelfonderzoek toegespitst op het besef
dat echte liefde zichzelf genoeg is en geen beloning verwacht. Dit kan vooral
geoefend worden door oprecht liefdevol om te gaan met mensen in nood. Pas dan
kan alle aandacht uitgaan naar het conflict dat in de begeerte naar God besloten
ligt. 3 In de derde manier wordt de mens bijkans gek van verlangen naar Zijn
antwoord. De vierde en vijfde manier horen bij elkaar;
het is de 'minnestorm' . 4 In de vierde manier begint het antwoord van
God binnen te dringen als een warm en zoet gevoel, dat euforisch kan maken. 5
In de vijfde manier blijkt dat het antwoord van God ook pijn kan doen. De 'minnestorm'
bevat het antwoord van God, maar is een bijzonder heftige ervaring en moet steeds
opnieuw veroverd worden. Uit
de 'vierde manier van minne': Soms gebeurt het dat de godsliefde op zoete
wijze in de ziel ontwaakt en er zich opgewekt manifesteert en zichzelf in
het hart voelbaar laat worden zonder enige tussenkomst van menselijk toedoen.
6 De zesde manier betreft de voltooiing van de
liefde in en met God , voor zover dit op aarde mogelijk is. De gelovige is
minnares en beminde geworden en heeft spontaan lief, zonder zichzelf geweld aan
te doen. Een kenmerk van deze staat is ook de ongekende wil en durf om te spreken
en te handelen. 7 Leven op aarde houdt wel ooit op,
maar terwijl het duurt, houdt het niet op. Beatrijs beseft dat en weet dat volledige
verlichting hier op aarde onmogelijk is. Want ook al heeft de ziel nu deel gekregen
aan God, het verlangen om dat ooit helemaal te kunnen, helemaal op te gaan niet
in het liefdesgevoel, maar in de Geliefde zelf, blijft bestaan. Het is dit
zuivere verlangen, zo schrijft Beatrijs in de zevende manier, dat het hoogste
is dat een mens kan bereiken. Teksten
Uit het vijfde hoofdstuk van de Vita Beatricis. Uit: 'De zeven manieren
van minne, Beatrijs van Nazareth', ingeleid en vertaald door Jos Huls, Ten Have
Baarn 2002. ISBN 90 76671 273. Dit uiterst ijverige
meisje had de gewoonte aangenomen haar tengere lichaam van de voetzool tot het
bovenlichaam meermaals met heel scherpe gewassen en soms zelfs met doornige taxustwijgen
tot openrijtens toe te geselen. Ook richtte ze haar bed van het hoofd- tot het
voeteneinde in door gebruik te maken van taxusbladeren. Daardoor werden haar zeer
tengere ledematen bij het liggen door zo gruwelijke prikken ingeklemd, dat welhaast
geen plek van haar lichaam gespaard bleef in zo'n beproeving. Om zich evenwel
aldus niet alleen tijdens de nachten tot bloedens toe te pijnigen en dan de dagen
zonder boetepijn door te brengen, droeg ze deze zeer scherpe taxusbladeren ook
op haar borst. Uiteraard werd ze daardoor nog erger gestoken, daar de gevoeligheid
van deze waakzame onvermijdelijk zonder ophouden getroffen werd door deze lastige
verwonding en bij iedere beweging aan steeds nieuwe prikken blootgesteld werd.
Met deze toch wel zware pijniging en harde tuchtiging
nam de maagd van Christus nog geen genoegen. Want ook rond haar lendenen en zijkanten
snoerde ze touwen of gevlochten biezen. En het linnen onderkleed, dat door een
zekere zachtheid de bekende weekheid van het menselijk lichaam dienstbaar is,
hield ze voor geheel overbodig, ja, veeleer verfoeide ze het alsof het gif was.
Onder haar rustend hoofd plaatste ze om te slapen vaak een stuk hout of een steen
in bed ter vervanging van het oorkussen. Telkens wanneer er geen gevaar bestond
betrapt en berispt te worden verwijderde ze ?s nachts de ligplank onder haar lichaam
en wentelde ze zich in het harde stro. En ook 's winters knielde ze tijdens de
nachtelijke stilte zo vaak ze maar kon met blote knieën op het ijs of in
de sneeuw. Om een lang verhaal kort te maken, niets van deze en vergelijkbare
dingen die geëigend zijn om het lichaam en het vlees te versterken - wat
zowel de krachten van haar lichaam niet helemaal te boven ging als door de kloosterregel
geduld werd - liet deze ijverige rekruut van Christus na, hoe hard of ondraaglijk
het ook mocht lijken. En dat alles bovendien
in de dagen van haar kindsheid, toen ze het begin van de adolescentie, het vijftiende
levensjaar, nog niet bereikt had. Fragment
van de eerste manier uit 'Seven maniren van minne' Uit: 'De zeven manieren
van minne, Beatrijs van Nazareth', ingeleid en vertaald door Jos Huls, Ten Have
Baarn 2002. ISBN 90 76671 273. De ziel onderzoekt
dikwijls wat zij is en wat ze zou moeten zijn, wat zij heeft en wat
haar ontbreekt.
Met heel haar toeleg, met grote begeerte en
al de bekwaamheid waartoe zij in staat is, spant zij zich in alles te verhoeden
en te vermijden wat haar bij zulk werk belemmeren en beletten kan.
En
nimmer stopt haar hart, noch rust haar wil met zoeken, eisen,
leren ter harte te nemen en te bezitten al wat haar helpen kan en
doet vorderen in minne. Dit is de grootste toeleg
van de ziel, die hierin geplaatst is, hierin werkzaam moet zijn en zich
zeer moet inspannen, tot het ogenblik dat zij met toeleg en trouw van
God verworven heeft voortaan, zonder belemmering van misstappen uit het
verleden, minne te kunnen dienen met een zuivere geest en een helder
verstand. Een dergelijke manier van begeerte met
zo grote zuiverheid en adel komt voorzeker uit minne en niet uit vrees
voort.
Want vrees doet werken en deugen, doen en laten voortkomen uit
angst voor de toorn van onze heer en het oordeel van de rechtvaardige rechter: hetzij
de eeuwige wraak, hetzij de tijdelijke straffen.
Fragment van de zesde manier uit 'Seven maniren van minne'. Vertaling
van Jos Huls (zie boven). Maar allen die tot minne
willen komen, moeten haar zoeken met vrees, haar trouw navolgen en met
begeerte oefenen.
Zij mogen zich niet sparen in grote inspanning, in
veel moeite in het verduren van ongemak en het lijden van smaad.
En alle kleine zaken moeten zij groot achten, totdat zij zover gekomen
zijn dat minne in hen heerst, die machtig het werk van de minne bewerkt en
die alle zaken klein maakt en inspanning verzacht, alle moeite verzoet en
alle schuld kwijtscheldt. Dit is vrijheid van
geweten, zoetheid van hart, goedheid van zinnen, adel van de ziel, hoogheid
van geest en aanvang van het eeuwig leven. Dit
is in het lichaam reeds een engelachtig leven, en hierna volgt het eeuwige, dat
God ons allen moge geven. AMEN.
De zeven belevingswijzen van Beatrijs De theologe
Maria de Groot heeft voor de zusters van Brecht de zeven belevingswijze van Beatrijs
in een gedicht van zeven strofen, telkens weer van zeven regels, weergegeven
Zoals puur water vloeit en stroomt vanuit zijn bron naar wijde zee een
neemt wat hindert met zich mee terwijl het reeds van vrijheid droomt, zo
reikt mijn wezen naar de gloed die mijn omvangen zal voorgoed wanneer de
vlam het vuur ontmoet. Ik weer mij in de dienst
van God. Voordat de Liefste mij iets vraagt, heb ik gedaan wat Hem behaagt. De
minne is een heerlijk lot. Ik heb mij aan zijn dienst gehecht zoals een
vrouwe die met recht de Heer haar trouw heeft toegezegd.
Waar kan ik wonen, vraag ik mij, gewikkeld in een harde strijd om meer
te lijden dan ik lijd voor Wie ik in mijn ziel beschrei. Jij bron die in
de verte welt, ik word tot stervens toe gekweld alsof mijn leven niet meer
telt. Er is in mij een bron ontwaakt. Zij
spiegelt puur in Wie ik woon. Haar glanzend water wast mij sc De minne
heeft mij aangeraakt. Ik ben een vat dat overstroomt. Mijn weelde wordt
niet ingetoomd. ik ben een mens die waakt en droomt.
Een storm steekt
op en gaat tekeer. Wat moet een ziel in die orkaan? De vlagen van de Minne
gaan hoe hoger des te dieper neer. Een pijl van vuur heeft mij doorboord. In
vlijmend licht en vlammen gloort aan wie mijn hart nu toebehoort.
De Minne heeft mij in haar macht. zij maakt mij met haar wijsheid vrij.
Er is geen tegenstand in mij. ik vlieg op vleugels van haar kracht: zoals
een vogel stijgt en staat, een vis door diepe zeeën gaat, zoals een
bruid zich kennen laat. Waar serafs laaien in
mijn land. Ik heb hun hoge lied gehoord. Ik ben ontroostbaar in dit oord, een
balling en met God verwant. De minne is in een durend leed, maar vreugdevuren
voor wie weet dat zij voor eeuwig binnentreedt.
|