NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
 Kerkelijk Jaar
Hoofddienst  Getijden Devotie Uitingsvormen 

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis


Kunstgeschiedenis

Prehistorie, Oudheid en Vroege Middeleeuwen
Middeleeuwen
Renaissance
Barok en Rococo
Negentiende Eeuw
Twintigste Eeuw



 

Teksten van Willem van St. Thierry en Bernard van Clairvaux

Tekst van Willem van Sint Thierry
Uit: Commentaar op het Hooglied, 4e strofe nr. 54

Er is geen twijfel aan, ééns heeft dat aanschijn van uw schoonheid gestraald over haar, dat ze U nu zo bemint. Eéns moet ze enigermate door de adem van uw mond beroerd zijn, dat ze nu zo hunkert naar U. Eéns heeft ze de zoetheid van uw omhelzingen ervaren, dat ze reeds zo vertrouwelijk is opgegaan in U. Als ze nu immers liefheeft, kan ze dit slechts door U. U bent juist die liefde, waarmee ze u bemint. En zozeer bemint ze u in zichzelf, dat ze zichzelf in niemand anders liefheeft dan in U. Als men immers het schone bemint, bent U de Schoonheid van alle schoonheid. Gaat de liefde uit naar het goede, dan bent U het Goede van alle goedheid. bemint men het nuttige, dan bent U Degene die gebruikt wordt door iedere mens, zelfs door hem die U haat. Maar ieder die U liefheeft, geniet van U.

Tekst van Bernardus van Clervaux
uit Preek 74 van Commentaar op het Hooglied

Ik beken het : ook tot mij is het Woord gekomen - ik spreek in onverstand - en meermalen. En ofschoon Het vaak bij mij is binnengetreden, heb ik niet een enkel maal gevoeld dat Het binnentrad. Ik voelde dat Het er was, ik wist dat Het er geweest is, soms kon ik zijn komst voorvoelen, maar nooit voelen, en ook zijn heengaan niet. Want vanwaar Het gekomen was in mijn ziel, of waarheen Het ging toen Het mij verliet, waarlangs Het binnentrad of wegging, dat beken ik ook nu nog niet te weten.

Vraagt ge nu, daar zijn wegen zo geheel onnaspeurlijk zijn (Rom. 11,33), hoe ik dan weet dat het Woord aanwezig is? Het is levend en krachtig (Hebr. 4,12), en zodar Het is binnengekomen heeft Het mijn sluimerende ziel gewekt, mijn hart bewogen, week gemaakt en gewon, want het was hard en van steen en vol onverstand.

Terwijl nu aldus de Goddelijke Bruidegom meer dan eens bij mij binnentrad, heeft Hij nooit door een enkel teken zijn binnenkomen verraden; niet door enig woord, door een verschijning of het geluid van zijn gang. Kortom, geen van zijn bewegingen deed mij Hem gewaarworden, door geen van mijn zinnen sloop Hij bij mij binnen: alleen uit de bewogenheid van hart, zoals ik al zei, heb ik zijn aanwezigheid begrepen.