Teksten van Meister Eckart
Schrijf uw gedachten en ervaringen over de onderstaande teksten op
Teksten van Meister Eckhart De fragmenten uit de preken
van Meister Eckhart komen uit het boek van Frans Maas, 'Van God houden als van
niemand, Preken van Eckhart'. Menswording: over
vrijheid en leven zonder waarom. Fragment uit preek 4 van Meister
Eckhart Zo waar als de Vader in zijn enkelvoudige
natuur zijn Zoon natuurlijk baart, zo waar baart hij hem in het binnenste van
de geest, en dit is de innerlijke wereld. Hier is Gods grond mijn grond en mijn
grond Gods grond. Hier leef ik uit mijn meest eigene, zoals God uit zijn meest
eigene leeft. Wie ooit slechts een ogenblik lang in deze grond zou kijken, voor
die mens zijn duizend marken rood geslagen goud evenveel als een valse penning.
Vanuit deze binnenste grond moet je al je werken verrichten zonder waarom.
Voorwaar ik zeg: zolang je je werken verricht om
het hemelrijk of omwille van God of je eeuwige zaligheid, dus om iets buiten je,
zolang is het werkelijk nog niet goed met je gesteld. Men mag dat dan wel van
je menen, maar het beste is het toch niet. Want
werkelijk, wanneer je meent in diepe verzonkenheid, vrome stemming, zoete vervoering
en uitzonderlijke begenadiging meer van God te bekomen dan bij het haardvuur of
in de stal, dan doe je niets anders dan God nemen, een mantel om zijn hoofd wikkelen
en hem onder een bank schuiven. Want wie God op een bepaalde wijze zoekt, die
grijpt wel de wijze, maar mist God die in de wijze verborgen is. Maar wie God
zonder wijze zoekt, die grijpt hem vast zoals hij in zichzelf is. Zo'n mens leeft
met de Zoon en hij is het leven zelf. Als je
duizend jaar lang aan het leven zou vragen: 'waarom leef je?'- en als het kon
antwoorden, zou het niets anders zeggen dan: 'ik leef omdat ik leef.' Dat komt
omdat het leven uit zijn eigen grond leeft en opwelt uit zichzelf. Daarom leeft
het zonder waarom, zelfs hierin dat het voor zichzelf leeft. Als je nu een waarachtig
mens die werkt vanuit zijn eigen grond, zou vragen: 'waarom doe je je werk'- en
als hij goed zou antwoorden, zou hij niets anders zeggen dan: 'ik werk omdat ik
werk'. Waar het schepsel eindigt, daar begint
God te zijn. Nu verlangt God niets meer van je dan dat je op het vlak van je zijnswijze
als schepsel uittreedt uit jezelf en God God laat zijn in je. Het geringste geschapen
beeld dat zich ooit in je heeft ingeprent, is even groot als God groot is. Waarom?
Omdat het je een hele God verhindert. Overal waar dit beeld in je binnengaat,
moet God en zijn hele godheid wijken. Waar dit beeld uit je weggaat, gaat God
binnen. Dat je op het vlak van je zijnswijze als schepsel uittreedt uit jezelf,
daarnaar verlangt God zozeer alsof heel zijn zaligheid er van afhing.
Nu dan, lieve mens, wat schaadt het je als je God vergunt God in je te zijn?
Treed volledig uit jezelf omwille van God, dan treedt God volledig uit zichzelf
om jouwentwil. Wanneer deze beide uittreden, dan is wat blijft een enkelvoudig
één. In dit ene baart de Vader zijn Zoon, in de binnenste welling.
Daar bloeit de heilige Geest uit en daar ontspringt in God een wil die toebehoort
aan de ziel. Zolang de wil onaangeroerd blijft door de schepselen en alle geschapenheid,
is de wil vrij. Christus zegt: 'Niemand komt
tot de hemel tenzij wie van de hemel gekomen is' (Joh 3,13). Alle dingen zijn
geschapen uit niets. Daarom is hun ware oorsprong het niets. lnzoverre nu deze
edele wil naar de schepselen neigt, vervluchtigt hij met de schepselen in hun
niets. De gerechtige zoekt niets met zijn werken.
Want wie met hun werken iets zoeken of wie werken omwille van een waarom, zijn
knechten en huurlingen. Wil je dus gevormd en omgevormd worden in de gerechtigheid,
heb dan niets op het oog met je werken, en wees nergens op uit in tijd noch eeuwigheid
niet op loon noch op zaligheid, niet hierop noch daarop; want zulke werken zijn
waarlijk allemaal dood. Ja, ik zeg: zelfs wanneer je God als je doel zou nemen,
zijn alle werken die je zelfs daarom zou verrichten, dood, en je bederft er goede
werken mee. En je bederft er niet alleen goede werken mee, maar je doet ook zonde.
Want je doet als de tuinman die een tuin moest beplanten, maar die de bomen ging
rooien en daar bovendien nog loon voor wilde hebben. Zo bederf je goede werken.
Wil je dus leven en wil je dat je werken levend zijn, dan moet je voor alle dingen
dood zijn en tenietgegaan. Het schepsel is het eigen dat het uit iets maakt; God
echter is het eigen dat hij uit niets iets maakt. Als God dus in je of met je
iets moet maken, dan moet jij tevoren tot niets geworden zijn.
Al wat God is, drijf hem er toe te baren: ja, vanuit zijn grond, vanuit zijn
wezen en vanuit zijn zijn wordt de Vader gedreven om te baren.
Soms wordt in de ziel een licht openbaar en denkt de mens dat het de Zoon is;
maar het is alleen maar een licht. Want waar de Zoon openbaar wordt in de ziel,
wordt ook de liefde van de heilige Geest openbaar. Daarom zeg ik dat het wezen
van de Vader is de Zoon te baren en het wezen van de Zoon dat ik in hem en naar
hem geboren moge worden; het wezen van de heilige Geest is dat ik in hem moge
verbranden en volledig in hem versmelten en dat ik een en al liefde moge worden.
Wie zo in de liefde een en al liefde is, die denkt dat God niemand liefheeft tenzij
hem; en behalve zichzelf kent hij niemand die ook nog liefheeft of van wie ook
nog liefde uitgaat. De mens als Gods beeld:
Over de uitvoering van deze waarheid Fragment uit preek 8 van Meister
Eckhart Veel mensen willen God aankijken met de ogen
waarmee ze een koe aankijken, en ze willen van God houden zoals ze van een koe
houden. Daarvan hou je vanwege de melk en de kaas en omwille van je eigen nut.
Zo doen ook al die mensen die van God houden om uiterlijke rijkdom en innerlijke
troost; die houden niet echt van God maar van hun eigenbelang. Ja, ik zeg bij
de waarheid: alles waarop je je streven richt en wat niet God in zichzelf is,
kan nooit zo goed zijn dat het je niet belemmert voor de hoogste waarheid.
De voortdurende geboorte: Over leven voorbij doelmatigheid
Fragment uit preek 10 van Meister Eckhart
Bij gelegenheid heb ik uitgelegd
wat een gerechte mens is. Maar nu zeg ik in een andere zin: Een gerechte mens
is iemand die in de gerechtigheid gevormd en omgevormd is. De gerechte leeft in
God en God in hem, want God wordt geboren in de gerechte en de gerechte in God.
Daarom wordt door iedere deugd van de gerechte,
God geboren en hij wordt verblijd door iedere deugd van de gerechte. En niet enkel
door iedere deugd, maar ook door ieder werk, hoe gering ook, dat de gerechte in
de gerechtigheid verricht, wordt God verblijd, ja, door en door verblijd. Want
niets blijft er in zijn grond of het wordt van blijdschap doortinteld. Oppervlakkige
mensen moeten dit eenvoudigweg geloven, maar de verlichten moeten het weten.
De gerechte zoekt niets met zijn werken. Want wie
met hun werken iets zoeken of wie werken omwille van een waarom, zijn knechten
en huurlingen. Wil je dus gevormd en omgevormd worden in de gerechtigheid, heb
dan niets op het oog met je werken, en wees nergens op uit in tijd noch eeuwigheid
niet op loon noch op zaligheid, niet hierop noch daarop; want zulke werken zijn
waarlijk allemaal dood. Ja, ik zeg: zelfs wanneer
je God als je doel zou nemen, zijn alle werken die je zelfs daarom zou verrichten,
dood, en je bederft er goede werken mee. En je bederft er niet alleen goede werken
mee, maar je doet ook zonde. Want je doet als de tuinman die een tuin moest planten,
maar die de bomen ging rooien en daar bovendien nog loon voor wilde hebben. Zo
bederf je goede werken. Wil je dus leven en
wil je dat je werken levend zijn, dan moet je voor alle dingen dood zijn en tenietgegaan.
Het schepsel is het eigen dat het uit iets ìets maakt; God is het echter
eigen dat hij uit niets iets maakt. Als God dus in je of met je iets moet maken,
dan moet jij tevoren tot niets geworden zijn. Al wat in God is, drijft hem er
toe te baren; ja, vanuit zijn grond, vanuit zijn wezen en vanuit zijn Zijn wordt
de Vader gedreven om te baren. Soms wordt in
de ziel een licht openbaar en denkt de mens dat het de Zoon is; maar het is alleen
maar een licht. Want waar de Zoon openbaar wordt in de ziel, wordt ook de liefde
van de heilige Geest openbaar. Daarom zeg ik dat het wezen van de Vader is de
Zoon te baren en het wezen van de Zoon dat ik in hem en naar hem geboren moge
worden; het wezen van de heilige Geest is dat ik in hem moge verbranden en volledig
in hem versmelten en dat ik een en al liefde moge worden.
Wie zo in de liefde en een en al liefde is, die denkt dat God niemand liefheeft
tenzij hem; en behalve zichzelf kent hij niemand die ook nog liefheeft of van
wie ook nog liefde uitgaat.
|