LITURGIE &CETERA | Thema's | |||||||
Kerkelijk Jaar | ||||||||
Hoofddienst | Getijden | Devotie | Uitingsvormen | |||||
|
Gelijkenis van het onkruid onder de tarwe Beeldend deel [Mt. 1.3,24b-30] Mt.13,24b: Het Rijk der hemelen gelijkt op een man die op zijn akker goed zaad had gezaaid. De `man' uit onze parabel stelle men zich voor als een gegoede hereboer, want hij heeft diverse knechten (vgl. vs. 27) en in de oogsttijd bovendien nog een aantal maaiers (vgl. vs.30) in dienst. De handeling van onze gelijkenis begint pas nadat de uitzaai reeds heeft plaats gehad; vgl. de verleden tijd `hij had gezaaid' (24b). Misschien wordt bovendien nog verondersteld dat de boosaardige daad van de `vijand' (zie 24b) in het verleden heeft plaatsgevonden, zodat de handehng van de parallel pas met vers 26 begint. Het feit dat de hereboer blijkbaar persoonlijk de uitzaai had verricht, zoals een letterlijk verstaan van 24b (`man die... had gezaaid') en 27b (de vraag van de knecht: `Heer, ge hebt toch goed zaad gezaaid?') doet vermoeden, mag niet worden opgevat als een irreele trek die bedoeld is om op Christus als de `Heer', als de zaaier van Gods woord te wijzen. In de oudheid verrichtten immers niet zelden rijke landeigenaren persoonlijk het edele werk van de uitzaai. De uitdrukkingswijze `die... had gezaaid' zou echter in overdrachtehjke zin met hetzelfde recht opgevat kunnen worden als `die (door zijn knechten) had laten zaaien'. De man uit onze gelijkenis had echter een persoonlijke vijand (25b); waarschijnlijk een onaangename buurman die hem, naar het schijnt, al sinds lang benijdt om zijn florissant bedrijf. Toen deze hem nu zag zaaien, vatte hij het duivelse plan op om het goed bebouwde tarweveld (vgl. in 24b de uitdrukkelijke vermelding van het `[slechts] goede' zaad) te bederven door er onkruid tussen te zaaien: Mt. 13,25 v. (25a) Maar terwijl de mensen sliepen, (25b) kwam zijn vijand, zaaide onkruid tussen de tarwe (25c) en ging heen. (26a) Toen de halmen opgeschoten waren en vrucht hadden gezet, (26b) was ook het onkruid te zien. `Terwijl de mensen sliepen' (25a) is niet in afkeurende zin gebruikt, zoals bijvoorbeeld bij slapende wachters; zaad behoeft niet te worden bewaakt. Met de `mensen' worden immers ook niet de knechten van de landeigenaar bedoeld. Vers 25a moet veeleer worden gezien als een algemene tijdsbepaling: `terwijl de mensen sliepen' = in de tijd dat de mensen gewoonlijk slapen = 's nachts. Al is het niet geheel
ondenkbaar dat een boze buurman een wraakhandehng op de in 25b beschreven wijze
pleegt, toch Het
met `onkruid' vertaalde Griekse woord zizania is vermoedelijk de benaming voor
de dolik (lolium temulentum, De knechten begrijpen maar uct waar al dat onkruid vandaan komt: Mt. 13,27-29 (27a) Nu gingen de knechten naar hun meester en zeiden hem: (27b) Heer, ge hebt toch goed zaad op uw akker gezaaid? (27c) Hoe komt het dan dat er onkruid op staat? (28a) Hij antwoordde hun: (28b) Dat is het werk van een vijand. (28c) De knechten zeiden tot hem: (28d) Wiltge dan dat we het hijeenqaren? (29a) Maar hij zei: (29b) Neen, (29c) ik ben bang datge, wanneer ge het onkruid bijeengaart, de tarwe mee uittrekt. De vraag van de knechten in 27c moct wordcn gezien
als een uiting van verbazing over de ongewoon grote hoeveelheid Nu de groei zo ver is gevorderd dat de
wortels van het on- Mt.13,30 (30a)
Laat beide samen opgroeien tot de oogst, (30b) en met de Volgens
het plan dat de heer in vers 30 ontvouwt moet de oogst ongeveer in de volgende
drie etappes verlopen: eerst Het bevel van de heer in vers 30 moet ongetwijfeld worden gezien als de beslissende trek (de clou) van deze parabel. De hoofdgedachte die in de gelijkenis van het onkruid wordt veraanschouwelijkt is dan ook: de scheiding tussen de goeden (de `tarwe') en de slechten (het `onkruid') vindt niet reeds in deze wereld, maar pas bij het laatste oordeel (bij de `oogst') plaats. Tot die tijd zullen naar de wil van God (de `Heer') de slechten naast de goeden bestaan. Pas in de eindfase van de Godsheerschappij die met het laatste oordeel begint, zal er een `reine gemeente' zijn. De verwijdering van de zondaars ligt niet op de weg van de mens - alle pogingen die men hiertoe in het werk stelt zouden misplaatst zijn (vgl. 29c). Men moet dat overlaten aan God die de `tijd' (de kairos 30b) waarin dit zal geschieden heeft vastgesteld en die dan zelf de scheiding zal voltrekken. Uitleg van de gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe
|
|