NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
 Kerkelijk Jaar
Hoofddienst  Getijden Devotie Uitingsvormen 

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis


Kunstgeschiedenis

Prehistorie, Oudheid en Vroege Middeleeuwen
Middeleeuwen
Renaissance
Barok en Rococo
Negentiende Eeuw
Twintigste Eeuw




Wat Verhalen ons Vertellen
door aartsbisschop dr. Rowan Williams

Theologie heeft alles te maken met verhalen. Maar terwijl men voor een goed verhaal onmiddellijk de oren spitst, zo
kunnen mensen panisch worden als ze het woord theologie horen. Toch begint theologie met het ontcijferen, met het
decoderen, van verhalen. En op hun beurt decoderen zij weer de wereld. Theologie geeft zin en betekenis aan levens, die An en betekenis geven aan de wereld.

Dit hoeft niemand te verbazen; het is niets nieuws; het gebeurt ook in het nieuwe testament herhaaldelijk. Het is
niet toevallig dat Jezus, die wij in het evangelie ontmoeten, in de herinnering voortleeft als een verhalenverteller, en niet
zozeer als een leraar die zich in abstracte bewoordingen uitdrukt. Wij weten dat een van de meest kenmerkende dingen
van zijn spreken de vertelkunst was. En het is interessant te zien wat er gebeurt in dat kostbare, door Lucas opgetekende, verhaal van Jezus die in gezelschap van zijn leerlingen op weg is naar Emmaus. Wat Jezus in feite doet, is het verhaal opnieuw vertellen. 'Weet u niet', zeggen de leerlingen tegen Jezus, 'wat er gebeurd is? Kent u het verhaal niet van wat er de afgelopen dagen in Jeruzalem is voorgevallen? U moet wel de enige zijn, die dat is ontgaan!' En wat doet Jezus dan?
Hij zegt: 'Ik za1 jullie nu het hele verhaal vertellen.' En beginnend bij de profeten vertelt hij opnieuw het verhaal van wat
er de afgelopen dagen in Jeruzalem gebeurd is, zo dat alles zin en betekenis krijgt. En zodra aan tafel het brood gebroken is, dringt het tot de leerlingen door dat hun hele verhaal een volstrekt nieuwe zin en betekenis heeft gekregen, hun verhaal, hun leven en hun situatie, en wel door de ontmoeting met de opgestane Christus. Wat er op dat beslissende moment gebeurt, is het vertellen van een verhaal. De verrijzenis stelt mensen in staat om het complete verhaal van Gods omgang met zijn volk door de eeuwen heen opnieuw te vertellen, met alshoogtepunt en climax het sterven en het opstaan van Jezus. En in dat licht gaan zij terug naar Jeruzalem om alle anderen te helpen met nieuwe ogen te kijken naar hun verhalen. En dit is een manier om de hele christelijke leer over de verlossing te beschrijven. Over onszelf spreken als over verloste zondige mensen, is: onszelf begrijpen als mensen die geleerd hebben ons eigen levensverhaal op een andere manier te vertellen. Of kernachtiger uitgedrukt: de nog niet verloste zondaar, zou je kunnen zeggen, is iemand die nog moet leren een ander verhaal over zichzelf te vertellen, niet alleen het verhaal van zijn falen en verliezen, niet zijn schuldverhaal.

George McKay Brown, de dichter van Orkney, schreef zowel korte verhalen als gedichten over Orkney. Een van
die verhalen is eigenlijk een verhaal over het vagevuur. Het begint met een man die kennelijk verdwaald is in de in neve-
len gehulde hooglanden, allerwaarschijnlijkst ergens in het moerasgebied van Noord-York. Hij is aan het ronddwalen
en weet niet precies waar hij zich bevindt. Terwijl hij zo door de mist strompelt, komen allerlei herinneringen in hem op -
herinneringen aan al wat er fout is gegaan in zijn leven. En gaande het verhaal, besef je van lieverlee heel fijntjes dat deze
man dood is. Hij weet niet waar hij naar toe gaat, omdat hij geen zinvol verhaal over zijn leven kan vertellen, een verhaal
dat gaat in de richting van verzoening. Hij heeft ervaren dat het in zijn gezin aan verzoening heeft ontbroken en dat het
tot een diepe breuk is gekomen. A1 wat hij kan doen is tot vervelens toe hetzelfde verhaal opnieuw vertellen. En naarmate het verhaal vordert, merk je dat hij eigenlijk niets liever zou willen dan aan dat verhaal iets nieuws te kunnen toevoegen, een sprankje hoop of liefde of verzoening, dat hij voor zichzelf niet kan oproepen. En wanneer dit korte verhaal eindigt, begint de mist op een bepaalde plek op te trekken, en hij denkt nu ergens licht in een bewoond huis te zien. Daar zou een plek kunnen zijn om te leven, daar zou een verhaal te vertellen zijn, maar voordat iets nieuws een wending zou kunnen geven aan het verhaal, komt hij vast te zitten in het verhaal dat hij zelf aan het vertellen is.

Bewonen wij in ons eigen aards bestaan eigenlijk niet allemaal een of ander vagevuur? En een heel belangrijk gedeelte
van dat vagevuur ligt besloten in verhalen waar we niet uit kunnen komen. Wat de Blijde Boodschap te ieggen heeft -
als je oren hebt om te horen - is dat er iets is dat de ogenschijnlijke patstelling kan doorbreken, de kennelijke imipasse
rond de verhalen die je over jezelf vertelt. Het doorbreekt de impasse en voert naar een andere conclusie. En dat iets is de tegenwoordigheid van de reddende Christus.

Nu begint u wellicht een beetje te zien, waarom ik zei dat theologie de praxis is van 'zin en betekenis geven aan levens,
die op hun beurt zin en betekenis geven aan de wereld'. Jezus vertelt verhalen met de bedoeling de wereld waarin
mensen leven te veranderen. Daar is hij en daar ontmoet hij zijn gehoor in levende lijve, zeggend: 'Ik ga jullie een verhaal
vertellen, en als het uit is dan staan jullie niet meer op de plek waar jullie waren toen ik begon.' Denk hier aan de parabels, vooral aan de grote parabels die Lucas in zijn evangelie heeft opgetekend. Het zijn verhalen die echt bedoeld zijn om je uit het diepe dal te trekken en je een nieuwe kijk te geven op wie je bent en waar je staat. Een van de kenmerken van Jezus' parabels bij Lucas is dat de clou zit in de staart. Wanneer je denkt dat je het door hebt, dan zet Jezus je klem en zegt: 'Nee, dat heb je niet, wacht even!'

De verloren zoon

De Barmhartige Samaritaan

Ik ga hier wat dieper op in, omdat het zo goed illustreert dat een verhaal dat wordt verteld binnen de context van
het delen van de waarheid over Christus, bijzonder goed in staat is ons te laten ontsnappen aan de valkuilen die we
zelf gegraven hebben; om ons los te maken van de cliches waarin we onszelf gevangen houden. Het vermag ons binnen te voeren in een of meer andere werelden, een wereld waar wij het eind van ons verhaal nog niet kennen en waar
de indelingen en gewoonten die we als vanzelfsprekend beschouwen, niet automatisch van toepassing zijn. En Jezus'
eigen leven-en-dood-en-opstanding wordt als een van zijn eigen gelijkenissen: een verhaal dat alle verwachtingen
overtreft, de verwachtingen van wat de messias zal zijn, van wat God van plan is te doen. Kennelijk overtreft het beeld
van de lijdende Verlosser elke verwachting, maar zeker de opstanding is lets wat alle verwachtingen overtreft! Ik weet
niet waaraan de leerlingen dachten op die eerste Stille zaterdag, maar ik vermoed dat enkelen van hen wel eens gedacht
kunnen hebben: dit is einde verhaal... En sommigen kunnen ook wel gedacht hebben dat er misschien een omslag kon
komen als een uitslaande brand, die een happy end aan het verhaal zou kunnen geven. En de volgende ochtend gebeurt
er lets dat niemand ook maar verwachtte, dat intens geheime en geheimzinnige ogenblik van herkenning tussen Jezus en
zijn beminden en het toerusten van zijn beminden, om het verhaal met anderen te gaan delen in ontmoetingen die het
leven veranderen. Maar nogmaals, zoals al vaak naar voren is gebracht, Jezus gaat zich niet laten zien aan de hogepriester of aan Pontius Pilatus of aan Herodes Antipas: hij verschijnt aan Maria Magdalena, hij verschijnt aan Simon, hij verschijnt aan de leerlingen op weg naar Emmaus. Het is niet veel wat zij verwachten, en er verstrijkt enige tijd (zoals de verhalen ons zo schitterend vertellen) voordat hij herkend wordt. Het is zoals met de gelijkenissen: ze laten je niet waar je was, ze verplaatsen je denkpatronen, je leefwereld, naar een nieuwe plek. En je kunt in het nieuwe testament zien, hoe dat zijn beslag krijgt in de groei van de eerste kerkelijke gemeenten. Je krijgt mensen te zien die met dit verhaal, dat elke verwachting overtreft, geconfronteerd worden en je hoort ze zeggen: 'Ontegenzeggelijk heeft dit verhaal op de een of andere manier alles op zijn kop gezet. En voor ons, die in Jezus geloven en zijn vrienden zijn, die met hem hebben gegeten en gedronken nadat hij uit de dood was opgestaan, voor ons is dit het verhaal dat echt van betekenis is. Maar hoe geven wij daaraan An en betekenis hier op aarde?' En zelfs als de Kerk met een groot vertrouwen, met verwachting en vreugde en dankzegging erop uit trekt tot aan alle uiteinden der aarde - dan zeggen zij die het verhaal rondvertellen nog bij zichzelf: 'Hoe kunnen we de woorden vinden die zin en betekenis geven aan een verhaal als dit?'

De spanning bij het lezen van Paulus' brieven is niet die van het kijken naar de reactie van een computer, die op volle toe
ren de juiste antwoorden op vragen afdraait. De spanning bij het lezen van Paulus is die van het aanschouwen van iemand die tot begrip probeert te komen en af en toe ontdekt dat hij tegen een muur oploopt. Tot de teksten uit de brieven van Paulus waar ik het meest van houd, reken ik die waar hij zoveel zegt als: 'Sorry, ik weet beslist niet wat ik hier verder over moet zeggen; we zullen het dus maar niet doen! OK?
Volgende vraag...' Of we zijn aan het eind van een lange en heel uitvoerige passage gekomen - denk aan Romeinen 11
bij voorbeeld - en dan zegt Paulus: 'Ik heb er geen idee van hoe dit alles zal uitpakken. Tot hier toe is het allemaal goed
geweest, zelfs tegen alle verwachting in! O, die diepte en die rijkdom van Gods wijsheid... want ik kan hiervoor geen theoretische verklaring vinden. Doe er je voordeel mee - het is zoals het is', of woorden van die strekking. Paulus' brieven zijn als het ware `werk in uitvoering'; dat maakt ze zo spannend, zij trachten zin en betekenis aan het leven te geven, dat op zijn beurt weer zin en betekenis aan de wereld geeft.
En door heel de christelijke geschiedenis heen is er altijd dat kwetsbare, ongelukkige samengaan geweest van de vaste
overtuiging dat het leven van Jezus Christus zin en betekenis aan de wereld geeft en hoe wij in ons spreken en denken verwikkeld zijn in de werkelijkheid van alledag. Ik zei vroeger graag tegen mijn theologiestudenten dat de geschiedenis van de geloofsleer in de dagen van de eerste christenen niet een gestadige vooruitgang in theoretische helderheid laat zien, maar veeleer een onafgebroken serie mislukte oplossingen.
Als je het terrein van de grote geloofsbelijdenissen en de machtige dogmatische formuleringen in de vierde en vijfde
eeuw betreedt, dan is wat er steeds weer opnieuw gaande is, niet 'einde verhaal', maar: 'dit is waarschijnlijk de minst
domme manier om dit onder woorden te brengen, en dekt min of meer waar het in wezen om gaat'. Houd met deze
dingen rekening en je hebt min of meer een recept in handen om een en ander te begrijpen. Maar blijf je er wel van bewust dat het maar een uiterst klein partikeltje van de werkelijkheid is waar je nu feitelijk over spreekt.

Het is waar en onontkoombaar, en toch niet het einde, maar het begin van iets. En ik ben beslist van mening dat we,
waar het de geloofsleer betreft, wanhopig moeten duidelijk zien te maken - op de eerste plaats aan onszelf en vervol-
gens aan de wereld om ons heen - dat die geloofsleer precies dat is: niet een eind maar een begin. De leer is de minst
ontoereikende formulering die we kunnen vinden om over God te spreken. We kunnen niet zonder, en het heeft veel
inspanning, denkwerk en gebed gekost om zelfs maar tot dit punt te komen, maar het doel van dit alles is een venster te
openen op een eindeloos vergezicht van Gods schoonheid en Gods grote geheimenis. Daartoe dient het Credo - maar dat vereist een tweede bijdrage of zelfs meer.

 

 

Benedictijns Tijdschrift 2010/2