|
| |
PSALM 22 Psalm
22 in het Jodendom Psalm 22 en de koning van de Joden Veertigdagentijd
Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten? De schreeuw waarmee
Psalm 22 begint, peilt de diepste nood van een mens die leeft met God. Ziekte,
verlies, vijandschap en eenzaamheid kunnen je het besef geven dat God niet meer
bij je is. Tegelijk wordt dat dan ook het ergste van alles. God, op wie je vertrouwde,
laat je in de steek. Omdat God de enige reden van je bestaan is, is je leven dan
geen leven meer. Als God zijn gelaat verbergt, is dat voor de gelovigen bitterder
dan de dood - met woorden uit de Dordtse Leerregels (V, 13). Doordat
in de psalm zo veel beelden gebruikt worden, is het niet precies duidelijk welke
nood de dichter concreet ervaart. Hij wordt bespot door ieder die hem ziet (vs.
7, 8). De dood hangt hem voortdurend boven het hoofd. In de psalm wordt dat beschreven
met de beelden van verscheurende dieren, die hem omringen (vs. 10, 11, 17, 21,
22). Die lijken te staan voor mensen die het op zijn leven gemunt hebben. Vooruitlopend
op zijn dood, verdelen ze alvast de buit (vs. 17). Volgens sommige uitleggers
kunnen we de dieren ook lezen als demonische machten. Afgaand op de verzen 15-16
en 18 zeggen weer anderen dat de dichter lijdt aan een dodelijke ziekte. Het
is niet juist één van deze situaties te isoleren van de andere en
te zeggen dat dat de concrete noodsituatie van de dichter is. De dichter put zich
uit in een opeenhoping van beelden, die tezamen de diepte van zijn nood weergeven.
Enerzijds dient de veelheid van beelden om te laten voelen hoe nodig hij zijn
God heeft. En hoe ondraaglijk het is dat God juist nu de Afwezige is. Anderzijds
zijn alle beelden de samenballing van dat ene: mijn Gód heeft mij verlaten.
U legt mij neer in het stof van de dood. (vs. 16)
Kroongetuige
van het kruis De eerste christengemeenten hebben deze psalm gelezen als de
psalm van Jezus aan het kruis. Marcus en Mattheüs vermelden het openingsvers
van de psalm als het laatste woord van Jezus. Lucas en Johannes hebben andere
kruiswoorden, maar ook in hun verhaal van de gebeurtenissen speelt Psalm 22 een
belangrijke rol. Je zou de psalm de kroongetuige van het kruisigingsverhaal kunnen
noemen. We concentreren ons nu op het oudste evangelie: dat van Marcus. In
Marcus 15 komen drie verwijzingen naar de psalm voor.
Allereerst
vertelt hij in vs. 24 over de verdeling van Jezus kleren, met een duidelijke
verwijzing naar Ps. 22:19. Even verder, in vs. 29-32, verhaalt hij over de
spot van de omstanders, de overpriesters en de schriftgeleerden. Vooral in de
grondtaal is te zien dat de evangelist hier zinspeelt op de verzen 7-9 van de
psalm. De derde en laatste verwijzing naar de psalm is uiteraard het kruiswoord
in Mc. 15:34. Het ligt het meest voor de hand om aan te nemen dat het gaat om
een uitspraak die Jezus inderdaad zo gedaan heeft, en dat de eerdere verwijzingen
door Marcus of door zijn bronnen in het verhaal zijn gevlochten.
Het
is opvallend, dat met name de eerste twee verwijzingen in nauw verband staan met
de vraag wie Jezus eigenlijk is. Is hij de koning van de Joden, ofwel de Messias?
De uitdrukking koning der Joden komt in Marcus vijf keer voor, en
uitsluitend in hoofdstuk 15. Na de verdeling van zijn kleren wordt Jezus gekruisigd,
en de aanklacht tegen hem luidt de koning van de Joden (vs. 26). Ook
de bespotting draait om Jezus koningschap: laat die Messias, die koning
van Israël, nu van het kruis afkomen (vs. 32).
Kennelijk
wil Marcus, terwijl alles in zijn verhaal ertégen pleit, overeind houden
dat Jezus wel degelijk de koning van de Joden is. En hij voert daarbij schriftwoorden
uit Psalm 22 op als getuige. Tegelijk zijn die alleen op te vangen voor de goede
verstaander. Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren! (Mc.
4:9). Voor wie Jezus volgt, hebben de zichtbare omstandigheden niet het laatste
woord. Al zijn die volstrekt uitzichtloos, al loopt het uit op de dood. Je hoeft
niet af te gaan op wat je ogen zien, of wat je hart ervaart, maar op wat je oren
horen. God fluistert ons bij monde van Marcus toe dat zijn plan niét wordt
verijdeld, zelfs niet als Jezus voor het oog als een mislukkeling sterft.
Koning
van de toekomst Waarom kan deze psalm nu voor Marcus fungeren als getuige dat
Jezus de koning van de Joden is? De ik-figuur in de psalm is toch David, of een
willekeurige lijdende rechtvaardige? Uit verschillende Joodse bronnen uit de tijd
na het Oude Testament weten we dat de psalmen in de loop van de tijd wel werden
geïnterpreteerd met het oog op de toekomst. Men verwachtte de doorbraak van
Gods heerschappij, waarmee een nieuwe tijd zou aanbreken. Verschillende gebeurtenissen
zouden daarmee gepaard gaan, zoals het eindoordeel over de goddelozen en redding
en herstel voor Israël. De rechtvaardigen die in de Psalmen worden beschreven,
die ondanks hun onschuld door de goddelozen zijn gedood, zouden dan door God in
het gelijk gesteld worden. Dit is te lezen in het boek Wijsheid van Salomo 2:12-20
en 5:1-7. De beschrijving van de rechtvaardige in deze passages sluit aan bij
de taal van de individuele klaagpsalmen zoals Psalm 22.
Het
is aannemelijk dat de evangelisten Jezus als zon lijdende rechtvaardige
wilden afschilderen. Dat geldt vooral voor Lucas. Hij geeft de belijdenis van
de Romeinse centurio weer als: Werkelijk, deze mens was een rechtvaardige
(Lc. 24:47), terwijl Marcus en Mattheüs spreken over deze mens was
Gods zoon (Mc. 15:39, Mt. 27:54). Maar een lijdende rechtvaardige
is nog niet per se de koning van de joden. Dus er moet nóg
een stap zitten tussen de Psalm en het gebruik dat Marcus ervan maakt in zijn
evangelie. De laatste jaren wordt in het onderzoek naar de Psalmen gezocht naar
de betekenis van de verschillende opschriften en van de volgorde waarin de psalmen
zijn geplaatst. Wat kunnen we daaruit afleiden over hoe men de losse psalmen opvatte
in de tijd dat men ze samenvoegde tot een boek? Allerlei relaties
tussen genabuurde psalmen en binnen bepaalde groepjes psalmen komen boven water. Psalm
22 volgt op twee koningspsalmen (20 en 21). Daarin staat de bescherming van de
koning en zijn verhoring door God centraal (Ps. 20:2, 3, 7, 10 en 21:2, 3, 5).
In veel opzichten vormt Psalm 22 daar een contrast mee. Wat gebeurt er als God
zijn koning nu eens niet antwoordt (Ps. 22:2, 3)? Alledrie deze psalmen zijn bovendien
van David. Het is goed mogelijk dat voor latere auteurs zoals de evangelisten,
deze psalmen niet alleen op naam stonden van de historische koning David, maar
ook sloegen op de toekomstige zoon van David, die als de Messias Gods heerschappij
op aarde zou brengen. Men las de psalmen als profetieën van Gods toekomst
(zie bijvoorbeeld ook Hand. 2:25-36).
Antwoord in stilte In
de psalm komt er uiteindelijk toch antwoord (vs. 22). We krijgen niet te horen
hoe het luidt, maar vanaf dat moment komen we de bedreigende machten in de psalm
niet meer tegen. De dichter wendt zich tot zijn volksgenoten om van de redding
en de trouw van God te zingen (vanaf vs. 23). En aan het slot stroomt de lofzang
over de grenzen van Israël heen, de volkenwereld in (vs. 28, 29). En zelfs
over de grenzen van dood en leven wordt God geprezen (vs. 30-32). Het zou voor
de hand gelegen hebben als de evangelisten ook dit deel van de psalm in het evangelie
hadden gebruikt, slaande op de opstanding van Jezus. De evangelisten doen dit
echter niet. Vooral bij Marcus valt alle nadruk op het feit dat Jezus verlaten
wordt door God. De drie uur durende duisternis (Mc. 15:33) is een aanwijzing dat
zich hier het eindgericht reeds over de Zoon van God voltrekt.
Over
de opstanding is Marcus heel kort, zeker in het licht van het ontbreken van Marcus
16:9-20 in veel handschriften. Het is echter de vraag of de stilte die hij op
dit punt laat vallen, niet de rest van de psalm oproept. Leven voor de gestorven
Zoon en zijn broeders en zusters. Het paradoxale hoogtepunt van Marcus
evangelie is dat Jezus godverlaten sterven leidt tot de erkenning door de
centurio: Werkelijk, deze mens was Gods zoon (Mc. 15:39). De titel
Zoon van God omvat nog meer dan het koningschap van de Joden alleen. Marcus wil
duidelijk maken dat juist in de smadelijke dood van Jezus, het koningschap van
God zélf zichtbaar wordt. God zelf is aanwezig in het eenzame sterven van
zijn Zoon. In onze beleving kan God geheel afwezig zijn. In de wereld om ons
heen en in ons hart kan alles ertégen pleiten dat Hij bij ons is, dat Hij
ons redt. Net als de lezers van Marcus moeten wij het doen met een woord. Al is
de dood rondom ons en de godverlatenheid binnen in ons, wij horen van de Zoon
van God. Zijn sterven wordt ons leven. Woordenschat
- `âzab
(verlaten, achterlaten), zie Ps 22,2
- râchaq (ver zijn,
zich verwijderen), zie Ps 22,2 Psalm
22,1-23 is opgebouwd als een zevenarmige kandelaar : (4) Ps 22,20-23 .
Ps 22,1 - Ps 22,1
-- verwijzingen
-- Ps 22,1 - Ps 22,2
- Ps 22,3 - Ps 22,4
- Ps 22,5 - Ps 22,6
- Ps 22,7 - Ps 22,8
- Ps 22,9 - Ps 22,10
- Ps 22,11 - Ps
22,12 - Ps 22,13 - Ps
22,14 - Ps 22,15 - Ps
22,16 - Ps 22,17 - Ps
22,18 - Ps 22,19 - Ps
22,20 - Ps 22,21 - Ps
22,22 - Ps 22,23 - Ps
22,24 - Ps 22,25 - Ps
22,26 - Ps 22,27 - Ps
22,28 - Ps 22,29 - Ps
22,30 - Ps 22,31 - Ps
22,32 - | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
1eis to telos uper tès antilèmpseôs tès eôthinès psalmos tô
dauid | 1 victori pro cervo matutino canticum
| | | [1]
Voor de leider van de muzikanten, over hulp bij de dageraad. Een zangstuk op naam
van David. | [1] Voor de koorleider. Op de
wijs van De hinde van de dageraad. Een psalm van David. | 1
¶ (Voor de koorleider, op ‘De hinde in het morgenrood’; een musiceerstuk
v. David.) | | |
Ps
22,2 - Ps 22,2 - |
Griekse tekst | Vulgaat
| MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
2o theos o theos mou prosches moi ina ti egkatelipes me makran
apo tès sôtèrias mou oi logoi tôn paraptômatôn mou | Deus
Deus meus respice me: quare me dereliquisti longe a salute mea verba delictorum
meorum | elî elî lâmah `äzabhethânî
râchôq mîsjû`âthî | |
[2] Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij in de steek gelaten? Waarom houdt U
zich ver van mijn hulpgeroep, ver van mijn gejammer? |
[2] Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten? U blijft ver weg en redt mij
niet, ook al schreeuw ik het uit. | (22:2) Mijn God,
mijn God, wáarom hebt ge mij vérlaten, –– ver van mijn
bevrijding, van de wóorden díe ik brúl. | |
| Tekstuitleg van Ps 22,2
4. `âzab (verlaten, achterlaten)
. Verwijzing : `âzab
(verlaten, achterlaten) , zie Ps 22,2 . De
werkwoorden `âzab (verlaten) en `âzar (verwijzing : `âzar
(helpen, bijstaan) , zie Ps 40,14 ) en `âchar
(dralen, toeven, zich ophouden) , zie Ps 40,18
verschillen van elkaar slechts met één letter. ---`äzabhëtânî
: U hebt mij verlaten / achtergelaten. In twee verzen in de bijbel: (1) Dt 28,20
. (2) Ps 22,2 . --- ´âzabhëthâ
(jij hebt verlaten). Perfectum 2de persoon enkelvoud. In 1 vers in de bijbel :
Ps 9,11 . --- wajja`äzobh (en hij
liet achter) . Qal imperfectum derde persoon enkelvoud .In vijftien verzen in
de bijbel : (9) 1 K 19,20 . - râchaq
(ver zijn, zich verwijderen) . Verwijzing : râchaq
(ver zijn, zich verwijderen) , zie Ps 22,2
--- thirchâq (wees niet ver) . In 7 verzen in de bijbel. In 5 verzen
in de Psalmen: (1) Ps 22,12 . (2) Ps
22,20 . (3) Ps 35,22 . (4) Ps
38,22 . (5) Ps 71,12 . --- râchôq
(ver). Bijvoeglijk naamwoord. In 8 verzen in de bijbel. In 2 verzen in de Psalmen:
Ps 22,2 . Ps
119,115 . --- bërâchôq (in het verre, veraf). In deze
vorm slechts 1X in de bijbel. --- merâchoq (van verre) . (apo) makrothen
. In 14 verzen in de bijbel. - rugire : brullen , weeklagen . --- rugitus
: gebrul - sjâ´an (brullen, klagen). --- sje´ânâh
(gebrul, geklaag, jammerkracht) .
Ps 22,3 - Ps 22,3
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
3o theos mou kekraxomai èmeras kai ouk eisakousè kai nuktos
kai ouk eis anoian emoi | 3 Deus meus clamabo
per diem et non exaudies et nocte nec est silentium mihi | | |
[3] Ik roep overdag*, mijn God, en U antwoordt niet, en in de nacht, maar ik vind
geen rust. | [3] ‘Mijn God!’ roep
ik overdag, en u antwoordt niet, ’s nachts, en ik vind geen rust. |
2 (22:3) ‘O mijn God!’– roep ik bij dag, gij ántwoordt
níet,– –– de nacht door, maar tot stílte kóm
ik níet! | | |
Ps
22,4 - Ps 22,4 - |
Griekse tekst | Vulgaat
| MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
4su de en agiois katoikeis o epainos israèl | 4
et tu sancte habitator Laus Israhel | | |
[4] U bent de Heilige*, hoog op uw troon, en Israël zingt* uw lof: |
[4] U bent de Heilige, die op Israëls lofzangen troont. |
3 (22:4) Gij, héilige Gód, –– die zetelt daar waar Ísraél
u lóoft, | | |
Ps
22,5 - Ps 22,5 - |
Griekse tekst | Vulgaat
| MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
5epi soi èlpisan oi pateres èmôn èlpisan kai errusô autous |
5 in te confisi sunt patres nostri confisi sunt et salvasti eos | | | [5]
Onze vaderen vertrouwden op U, vertrouwden op U, en U hebt hen gered; |
[5] Op u hebben onze voorouders vertrouwd; zij hebben vertrouwd en u verloste
hen, | 4 (22:5) bij u wisten onze váderen
zich véilig, –– waren veilig, gíj deedt hén ontkómen; | |
|
Ps 22,6 - Ps 22,6
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
6pros se ekekraxan kai esôthèsan epi soi èlpisan kai ou katèschunthèsan |
6 ad te clamaverunt et salvati sunt in te confisi sunt et non sunt confusi | | |
[6] zij riepen U aan en werden bevrijd, hun vertrouwen in U werd nooit beschaamd.
| [6] tot u geroepen en zij ontkwamen, op
u vertrouwd en zij werden niet beschaamd. |
5 (22:6) tot u schreeuwden zij en vónden rédding, ––
zochten veiligheid bij ú, werden níet bescháamd. | |
|
Ps 22,7 - Ps 22,7
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
7egô de eimi skôlèx kai ouk anthrôpos oneidos anthrôpou kai
exoudenèma laou | 7 ego autem sum vermis et
non homo obprobrium hominum et dispectio plebis | | | [7]
Maar ik ben een worm, ik tel niet mee, veracht bij het volk, verguisd bij de mensen. |
[7] Maar ik ben een worm en geen mens, door iedereen versmaad, bij het volk veracht. |
6 (22:7) En ik,– een wórm, niets máns meer, ––
de smaad van de mensen, gemínacht bíj de mánschap; | |
|
Ps 22,8 - Ps 22,8
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
8 pantes oi theôrountes me exemuktèrisan me elalèsan en cheilesin
ekinèsan kefalèn | 8 omnes videntes me subsannant
me dimittunt labium movent caput | | |
[8] Iedereen die mij ziet lacht en spot met mij, gaat grijnzen en schudt zijn
hoofd: | [8] Allen die mij zien, bespotten
mij, ze schudden meewarig het hoofd: | 7
(22:8) al wie mij zien dríjven met mij de spót, –– trekken
met de líp, schuddén het hóofd. | |
|
Ps 22,9 - Ps 22,9
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
9 èlpisen epi kurion rusasthô auton sôsatô auton oti thelei
auton | 9 confugit ad Dominum salvet eum liberet
eum quoniam vult eum | | |
[9] ‘Hij bouwt op de heer, die zal hem redden, die zal hem bevrijden, Hij
houdt toch van hem.’ | [9] ‘Wend
je tot de HEER! Laat hij je verlossen, laat hij je bevrijden, hij houdt toch van
je?’ | 8 (22:9) ‘Die wentelde
het op de ENE, laat díe zorgen voor úitkomst, –– hem
redden!– híj heeft toch in hém behágen!’ | |
|
Ps 22,10 - Ps 22,10
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
10oti su ei o ekspasas me ek gastros è elpis mou apo mastôn
tès mètros mou | 10 tu autem propugnator meus
ex utero fiducia mea ab uberibus matris meae | | | [10]
U hebt mij uit de schoot gehaald, en veilig tegen de borst van mijn moeder gevlijd. | [10]
U hebt mij uit de buik van mijn moeder gehaald, mij aan haar borsten toevertrouwd, | 9
(22:10) Ja, ú trok mij uit de schóot, –– legde mij veilig
aan de bórsten ván mijn móeder. | |
|
Ps 22,11 - Ps 22,11
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
11epi se eperrifèn ek mètras ek koilias mètros mou theos mou
ei su | 11 in te proiectus sum ex vulva
de ventre matris meae Deus meus es tu | | |
[11] Ik ben, nauwelijks geboren, U toevertrouwd. Van de moederschoot af bent U
toch mijn God? | [11] bij mijn geboorte vingen
uw handen mij op, van de moederschoot af bent u mijn God. |
10 (22:11) Op u ben ik geworpen van de báarmoeder áf, ––
sinds mijn moeders schóot zijt gíj mijn Gód! | |
|
Ps 22,12 - Ps 22,12
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
| 12 ne longe fias a me quoniam tribulatio proxima
est quoniam non est adiutor | | | [12]
Blijf niet ver van mij, want ongeluk nadert, en er is geen mens die mij helpt. |
[12] Blijf dan niet ver van mij, want de nood is nabij en er is niemand die helpt. | 11
¶ (22:12) Blijf dan niet ver van mij nu benáuwing te ná komt,
–– nu er níemand ís die hélpt! | |
|
Ps 22,13 - Ps 22,13
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
12mè apostès ap? emou oti thlipsis eggus oti ouk estin o boèthôn13periekuklôsan
me moschoi polloi tauroi piones perieschon me |
13 circumdederunt me vituli multi tauri pingues vallaverunt me | | |
[13] Hele kudden stieren* staan om mij heen, die zware beesten* van Basan dringen
op, | [13] Een troep stieren staat om mij
heen, buffels van Basan omsingelen mij, | 12
(22:13) Omringd ben ik door tróepen várren, –– Basans
búffels slúiten mij ín; | |
|
Ps 22,14 - Ps 22,14
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
14ènoixan ep? eme to stoma autôn ôs leôn o arpazôn kai ôruomenos | 14
aperuerunt super me os suum quasi leo capiens et rugiens | | |
[14] leeuwen* sperren hun muil naar mij open met doordringend, verscheurend gebrul. |
[14] roofzuchtige, brullende leeuwen sperren hun muil naar mij open. |
13 (22:14) ze sperden tegen mij ópen hun múil, –– een
léeuw verschéurend en brúllend! | |
|
Ps 22,15 - Ps 22,15
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
15ôsei udôr exechuthèn kai dieskorpisthè panta ta osta mou
egenèthè è kardia mou ôsei kèros tèkomenos en mesô tès koilias mou |
15 sicut aqua effusus sum et separata sunt omnia ossa mea | | |
[15] Ik ben als water, als water dat vloeit, mijn gebeente valt in duigen; mijn
hart is als was, het versmelt diep in mij. |
[15] Als water ben ik uitgegoten, mijn gebeente valt uiteen, mijn hart is als
was, het smelt in mijn lijf. | 14 (22:15)
Ik ben uitgegoten als water, al mijn beenderen liggen uit elkaar, mijn hart lijkt
gewórden tot wás, –– in mijn bínnensté
gesmólten! | |
|
Ps 22,16 - Ps 22,16
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
16exèranthè ôs ostrakon è ischus mou kai è glôssa mou kekollètai
tô laruggi mou kai eis choun thanatou katègages me | factum
est cor meum sicut cera liquefacta in medio ventris mei 16 aruit velut testa fortitudo
mea et lingua mea adhesit palato meo et in pulverem mortis detraxisti me | | |
[16] Mijn kracht is als een potscherf verpulverd, mijn tong kleeft aan mijn gehemelte
vast. U hebt mij neergelegd in het stof* van de dood, | [16]
Mijn kracht is droog als een potscherf, mijn tong kleeft aan mijn gehemelte, u
legt mij neer in het stof van de dood. | 15
(22:16) Als een potscherf is verdroogd mijn kracht, mijn tong aan mijn gehémelte
gekléefd, –– in het stof des dóods legt gíj mij
néer! | | |
Ps
22,17 - Ps 22,17 - |
Griekse tekst | Vulgaat
| MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
17oti ekuklôsan me kunes polloi sunagôgè ponèreuomenôn perieschon
me ôruxan cheiras mou kai podas | 17 circumdederunt
me venatores concilium pessimorum vallavit me vinxerunt manus meas et pedes meos
| | |
[17] de honden staan al om mij heen, een meute boosdoeners heeft mij omsingeld,
ze hebben mijn handen en voeten doorboord*. |
[17] Honden staan om mij heen, een woeste bende sluit mij in, zij hebben mijn
handen en voeten doorboord.* | 16 (22:17)
Want omringd ben ik door honden, kwaadwilligen hebben met z’n allen míj
omsíngeld, –– doorstoken mijn hánden én mijn
vóeten. | | |
Ps
22,18 - Ps 22,18 - |
Griekse tekst | Vulgaat
| MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
18exèrithmèsa panta ta osta mou autoi de katenoèsan kai epeidon
me | 18 numeravi omnia ossa mea quae ipsi respicientes
viderunt in me | | |
[18] Mijn beenderen kan ik tellen, één voor één, en
zij maar kijken en zich om mij vermaken; | [18]
Ik kan al mijn beenderen tellen. Zij kijken vol leedvermaak toe, | 17
(22:18) Al mijn béenderen kan ik téllen; –– zij, zij
kijken tóe en zien het mét mij áan. | |
|
Ps 22,19 - Ps 22,19
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
19diemerisanto ta imatia mou eautois kai epi ton imatismon
mou ebalon klèron | 19 diviserunt vestimenta
mea sibi et super vestimentum meum miserunt sortem | | |
[19] zij verdelen mijn kleren* onder elkaar en dobbelen om wat ik aan heb |
[19] verdelen mijn kleren onder elkaar en werpen het lot om mijn mantel. | 18
(22:19) Onder elkaar verdélen zij mijn gewáden,– ––
over mijn kléding werpen zíj het lót! | |
|
Ps 22,20 - Ps 22,20
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
su de, kurie, mè makrunèis tèn boètheian
mou, eis tèn antilèmpsin mou prosches | tu
autem Domine ne longe fias fortitudo mea in auxilium meum festina | we´aththâh JHWH
´al thirchâq ´èjâlûthi le`èzerathi
chûsjâh | | [20]
heer, houd u niet ver van mij; mijn kracht, haast u en help mij. | [20]
HEER, houd u niet ver van mij, mijn sterkte, snel mij te hulp. | 19
(22:20) Gij, ENE, blíjf toch niet vér!, – –– o
mijn sterkte, háast u míj ter húlpe! | |
| Psalm 22,1-23 is opgebouwd als een
zevenarmige kandelaar. Ps 22,20-23 vormt als vierde 'arm' het centrum van de psalm
. In deze verzen wordt het gebed afgesloten dat aanvangt in Ps
22,2 en eindigt met Ps 22,23 en waarin de
gelovige zich rechtstreeks tot God richt. "Houd U niet ver" van Ps
22,20 roept Ps 22,2 op : Mijn God, mijn God,
waarom hebt U mij verlaten. Ver van mijn heil zijn... - ´èjâlûthi
(mijn hulp). Leenwoord uit het Aramees. In deze vorm slechts 1X in de bijbel.
´èjâlûth: vrouwelijk zelfstandig naamwoord. ´èjâl
: mannelijk zelfstandig naamwoord.
Ps 22,21 - Ps 22,21
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
21rusai apo romfaias tèn psuchèn mou kai ek cheiros kunos
tèn monogenè mou | 21 erue a gladio animam
meam de manu canis solitariam meam | hatstsilâh
mechèrèbh naphsji mijjad kèlèbh jechîdâthi
| | [21]
Behoed mijn nek voor het zwaard, en mijn lichaam voor grijpende honden; |
[21] Bevrijd mijn ziel van het zwaard, mijn leven uit de greep van die honden. |
20 (22:21) Red mijn zíel van het zwáard, –– uit de hand
van de hond het énige dát ik héb! | ontruk
mij aan het zwaard en uit de hand van de hond uw eniggeliefde |
|
- Hifil imperatief hatstsilâh (ontruk mij, bevrijd mij) komt
in 2 verzen in de bijbel voor : (1) Ps 22,21
. (2) Ps 120,2 . Verwijzing: nâtsal
(redden, bevrijden, ontrukken, wegnemen), zie Ps
40,14 - Ex 18,4 : wajjatstsîleni mechèrèbh parë`oh
(en hij ontrukte mij aan het zwaard van Farao). - Sterke gelijkenis tussen
de woorden chèrebh (zwaard) en kèlebh (hond). kèlèbh
: in 38 verzen in de bijbel; slechts in 1 vers in de Psalmen: Ps
22,21 . | -ar¨jeh (leeuw). In 20 verzen in de
bijbel. In 2 verzen in de Psalmen: (1) Ps 22,14
. (2) Ps 22,22 . - jad (hand) --- mijjad
(uit de hand van). In 97 verzen in de bijbel. In 11 verzen in de Psalmen: (1)
Ps 22,21 . (2) Ps
31,16 . (3) Ps 49,16 . (4) Ps
71,4 . (5) Ps 84,4 . (6) Ps
89,49 . (7) Ps 97,10 . (8) Ps
106,10 . (9) Ps 107,2 . (10) Ps
144,7 . (11) Ps 144,11 .
Ps 22,22 - Ps 22,22
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
22sôson me ek stomatos leontos kai apo keratôn monokerôtôn
tèn tapeinôsin mou | 22 salva me ex ore leonis
et de cornibus unicornium exaudi me | | | [22]
ontruk mij aan de muil van de leeuw, aan de hoorns van buffels. U antwoordt mij!
| [22] Red mij uit de muil van de leeuw,
bescherm mij tegen de horens van de wilde stier. U geeft mij antwoord. |
21 (22:22) Bevrijd mij uit de múil van de léeuw, ––
van de horens van de bísons!– géef mij ántwoord! | |
| -ar¨jeh (leeuw). In 20 verzen in de bijbel.
In 2 verzen in de Psalmen: (1) Ps 22,14 . (2)
Ps 22,22 . -qrni (hoornen).
Ps 22,23 - Ps 22,23
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
3diègèsomai to onoma sou tois adelfois mou en mesô ekklèsias
umnèsô se | 23 narrabo nomen tuum fratribus
meis in medio ecclesiae laudabo te | | |
[22] ontruk mij aan de muil van de leeuw, aan de hoorns van buffels. U antwoordt
mij! [20] heer, houd u niet ver van mij; mijn kracht, haast u en help mij.
[21] Behoed mijn nek voor het zwaard, en mijn lichaam voor grijpende honden; [22]
ontruk mij aan de muil van de leeuw, aan de hoorns van buffels. U antwoordt mij!
[23] Ik* zal uw naam* verkondigen bij mijn broeders* en zusters, en U prijzen
in de gemeenschap: | [23] Ik zal uw naam bekendmaken,
u loven in de kring van mijn volk. | 22 ¶
(22:23) Vertellen zal ik uw náam aan mijn bróeders, ––
in de vergaderde scháre zál ik u lóven: | |
|
Ps 22,24 - Ps 22,24
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
24oi foboumenoi kurion ainesate auton apan to sperma iakôb
doxasate auton fobèthètôsan auton apan to sperma israèl | 24
qui timetis Dominum laudate eum omne semen Iacob glorificate eum | | |
[24] Wie de heer vreest, prijs Hem, alle nazaten van Jakob, eer Hem alle nazaten
van Israël, vrees Hem, | [24] Loof hem,
allen die de HEER vrezen, breng hem eer, kinderen van Jakob, wees beducht voor
hem, volk van Israël. | 23 (22:24) die
de ENE vreest, zingt hem uw lof, alle zaad van Jákob, geeft hem éer!–
–– dúcht hem, alle záad van Ísraël! | |
|
Ps 22,25 - Ps 22,25
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
25oti ouk exoudenôsen oude prosôchthisen tè deèsei tou ptôchou
oude apestrepsen to prosôpon autou ap? emou kai en tô kekragenai me pros auton
eisèkousen mou | 25 et metuite eum universum semen
Israhel quoniam non dispexit neque contempsit modestiam pauperis et non abscondit
faciem suam ab eo et cum clamaret ad eum audivit | | |
[25] want Hij kende geen afschuw en geen verachting voor het ongeluk van de ongelukkige;
Hij heeft zijn gelaat niet afgewend, nee, Hij luisterde toen om Hem werd geroepen. |
[25] Hij veracht de zwakke niet, verafschuwt niet wie wordt vernederd, hij wendt
zijn blik niet van hem af, maar hoort zijn hulpgeroep. |
24 (22:25) Want hij heeft niet veracht en niet versmaad de gebogenheid van een
gebukte, niet voor hem verbórgen zijn áanschijn; ––
als hij tot hem roept om hulp is híj er éen die hóort! | |
|
Ps 22,26 - Ps 22,26
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
26para sou o epainos mou en ekklèsia megalè tas euchas mou
apodôsô enôpion tôn foboumenôn auton | 26
apud te laus mea in ecclesia multa vota mea reddam in conspectu timentium eum | | |
[26] U vormt in de gemeenschap de bron van mijn lied, te midden van de godvrezenden
volbreng ik mijn geloften. | [26] Van u komt
mijn lofzang in de kring van het volk, mijn geloften los ik in bij wie u vrezen. | 25
(22:26) Van u mijn loflied waar een scháre is vergáderd, ––
ik zal vervullen mijn geloften tegenóver wíe hem vrézen! | |
|
Ps 22,27 - Ps 22,27
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
27fagontai penètes kai emplèsthèsontai kai ainesousin kurion
oi ekzètountes auton zèsontai ai kardiai autôn eis aiôna aiônos |
27 comedent mites et saturabuntur laudabunt Dominum quaerentes eum vivet cor vestrum
in sempiternum | | |
[27] Zo kunnen armen eten en hun honger stillen. Dat zij die Hem zoeken, de heer
loven, houd moed, voor altijd! | [27] De
vernederden zullen eten en worden verzadigd. Zij die hem zoeken, brengen lof aan
de HEER. Voor altijd mogen jullie leven! |
26 (22:27) Eens eten gebukten en worden zij verzadigd, loven de ÉNE zij
die hem zóeken, –– leeft hun hárt op vóor altíjd! | |
|
Ps 22,28 - Ps 22,28
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
28mnèsthèsontai kai epistrafèsontai pros kurion panta ta perata
tès gès kai proskunèsousin enôpion sou pasai ai patriai tôn ethnôn |
28 recordabuntur et convertentur ad Dominum omnes fines terrae et adorabunt coram
eo universae cognationes gentium | | | [28]
Laat alle einden van de aarde het bedenken en zich keren naar de heer, en buigen
voor uw aanschijn, alle stammen van de volken, |
[28] Overal, tot aan de einden der aarde, zal men de HEER gedenken en zich tot
hem wenden. Voor u zullen zich buigen alle stammen en volken. |
27 (22:28) Eens worden indachtig en keren zich tot de ENE alle úithoeken
der áarde, –– en buigen voor uw aanschijn alle vólkerénfamílies! | |
|
Ps 22,29 - Ps 22,29
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
29oti tou kuriou è basileia kai autos despozei tôn ethnôn | 29
quia Domini est regnum et dominabitur gentibus | | |
[29] want de heer is koning, Hij alleen, de heer is heerser over alle volken.
| [29] Want het koningschap is aan de HEER,
hij heerst over de volken. | 28 (22:29) Want
het kóningschap is aan de ÉNE, –– hij is héerser
óver de vólken! | |
|
Ps 22,30 - Ps 22,30
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
30efagon kai prosekunèsan pantes oi piones tès gès enôpion
autou propesountai pantes oi katabainontes eis tèn gèn kai è psuchè mou autô zè |
30 comederunt et adoraverunt omnes pingues terrae ante faciem eius curvabunt genu
universi qui descendunt in pulverem | | | [30]
Zelfs degenen die in de aarde slapen buigen voor Hem, en degenen die in het stof
neerliggen knielen voor Hem. [30] En als iemand zelf niet meer leeft, | [30]
Wie op aarde in overvloed leven, zullen aanzitten en zich voor hem buigen. Ook
zullen voor hem knielen wie in het graf zijn neergedaald, wie hun leven niet konden
behouden. | 29 (22:30) Dan hebben gegeten
en buigen voor hem alle vetten der aarde, knielen voor zijn aanschijn al wie moesten
dálen in het stóf,– –– en wie zijn ziel niet in
léven wíst te hóuden. | |
|
Ps 22,31 - Ps 22,31
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
31kai to sperma mou douleusei autô anaggelèsetai tô kuriô
genea è erchomenè | 31 et anima eius ipsi
vivet semen serviet ei | | |
[31] dan zullen zijn nazaten Hem dienen; zij melden het weer aan de generatie
na hen | [31] Een nieuw geslacht zal hem dienen
en aan de kinderen vertellen van de Heer; |
30 (22:31) Er is een záad dat hem zal díenen, –– verteld
zal worden van mijn Héer, eens aan een génerátie. | |
|
Ps 22,32 - Ps 22,32
- | Griekse
tekst | Vulgaat | MT | | Willibrordvertaling
| Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel | |
32kai anaggelousin tèn dikaiosunèn autou laô tô techthèsomenô
oti epoièsen o kurios | 32 narrabitur Domino
in generatione venient et adnuntiabunt iustitias eius populo qui nascetur quas
fecit | | |
[32] en berichten over zijn heilbrengend werk aan het volk dat straks wordt geboren:
De heer heeft het volbracht. | [32] aan het
volk dat nog geboren moet worden zal het van zijn gerechtigheid verhalen: hij
is een God van daden. | 31 (22:32) Zij zullen
komen en zijn geréchtigheid mélden,– –– aan een
gemeente nieuwgeboren dat híj het héeft gedáan! | |
| | |
|