NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
 Kerkelijk Jaar
Hoofddienst  Getijden Devotie Uitingsvormen 

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis




KORT OVERZICHT VAN DE MUZIEKGESCHIEDENIS

Ontwikkeling van de westerse muziek in zeer grote lijnen

Voor klinkende muziekvoorbeelden klik hier

De ontwikkeling der muziek verloopt volgens de lijn: ritme - melodie - harmonie. Bij primitieve muziek blijkt het ritme het belangrijkste element te zijn. Als volkeren tot grotere ontwikkeling komen, ontwikkelen zich ook in hun muziek de melodieën. Dit gebeurde o.m. bij de oosterse volken, de Joden en de Grieken. Pas daarna komt de harmonie tot ontwikkeling, zoals dat na ca. 1200 in West Europa het geval is.
Ook in West Europa is de muziek in eerste aanleg eenstemmig en voornamelijk vokaal. omdat de stem het instrument is, waarover elk mens beschikt.. Het muziekinstrument neemt eerst een ondergeschikte plaats in.

In de 9e eeuw begint men belangstelling voor de samenklank te krijgen. alhoewel het voorlopig gaat om een opgevulde eenstemmigheid. De tweede stem beweegt zich parallel met de eerste:

MUZIEKVOORBEELD 1

In de 11e eeuw gaat men de parallelle beweging vermijden:

MUZIEKVOORBEELD 2

Dit noemt men contrapunt, het noot - tegen - noot componeren. Hieruit ontwikkelt zich de compositiekunst der polyfonie, de meerstemmigheid, waarbij elke stem gelijkwaardig is aan de andere.

In eerste instantie is vooral de muziek gecomponeerd voor de kerkelijke eredienst, alles overheersend. Dit komt omdat in de middeleeuwse maatschappij de Kerk centraal stond en ook het onderwijs in handen had. Ook de musici werden door de Kerk opgeleid, vaak in kloosterscholen, waardoor hun hele musisch denken in de richting der religie werd geleid.

Gedurende anderhalve eeuw zijn het de musici in de lage landen bij de Noordzee, die het componeren tot ongekende bloei brengen en hun kunst uitdragen over geheel West Europa. We spreken in dit verband van de Nederlandse Scholen.

1e Nederlandse School: -1440 - 1470
--- Guillaume Dufay. Gilles Binchois

2e Nederlandse School: 1470 - 1500
--- Johannes Ockeghem. Jacob Obrecht

3e Nederlandse School: 1500 - 1530
--- Josquin des Prez, Pierre de la Rue, Hendrik Isaac

4e Nederlandse School: 1530 - 1560
--- Clemens non Papa, Adriaan Willaert. Cypriaan de Rore, Lupus Hellinc

5e Nederlandse School: 1560 - 1590
--- Orlando di Lasso. Philippe de Monte, Jacobus de Kerle.

Polyfone kunstvormen, waarin deze componisten meesters waren, zijn b.v. het motet, een meerstemmige vokale geestelijke compositie. waarbij soms verschillende teksten werden gehanteerd en de mis. de meerstemmige verwerking van de in de Kerk gebruikte liturgie: Kyrie. Gloria, Credo. Sanctus en Benedictus, Agnus Dei.

De componist Willaert (4e Ned. School), benoemd tot organist en koorleider van de San Marco te Venetie. wordt daar de grondlegger van een nieuwe componistenschool. de z.g. Venetiaanse School, waar het rnadrigaal tot ontwvikkeling komt. Men kan het madrigaal beschouwen als de wereldlijke tegenhanger van het motet. De tekst maakt het veelal tot een platonisch minnelied.
Aangezien alle Nederlandse componisten een internationale faam genoten en ook vaak buitenlands werkten. zijn hun composities zelden op Nederlandse tekst geschreven.

Ten tijde der 4e Nederlandse School ontwikkelt zich vooral in Duitsland de Protestantse kerkmuziek met componisten als Johann Walther en later Jacob Gallus (ook wel Handl genoemd). Hans Leo Hassler, Michael Praetorius en Heinrich Schütz. In Frankrijk treft men dan aan; Goudimel, Bourgeois en Lejeune.

Ten tijde der 5e Nederlandse School ontwikkelt in Rome Giovanna da Palestrina de Rooms-Katholieke kerkmuziek tot een ongeëvenaarde hoogte, waarmee hij de onbetwiste meester van de R-K Kerkmuziek wordt.

In deze tijd komt ook de instrumentale muziek tot een zelfstandige ontwikkeling o.m. door Jan Pietersz. Sweelinck (1562-1621), organist van de Oude Kerk te Amsterdam. Giovanni Gabrieli (Venetie) en William Byrd (Engeland).

Aan het einde der 16e eeuw wordt in Florence de grondslag gelegd voor het ontstaan van de opera o.m. door Claudio Monteverdi, naar het voorbeeld der oude griekse tragedies, waarvoor men ten tijde van de Renaissance een grote belangstelling had. De ontwikkeling van deze compositievorm heeft tot gevolg. dat de schrijfwijze veel minder polyfoon wordt, maar meer homofoon, waarbij vaak een melodiestem het belangrijkste wordt gemaakt. waaraan de andere stemmen zich aanpassen.
De de polyfone schrijfwijze doet denken aan horizontale lijnen, die samen een klankbeeld opleveren

 

MUZIEKVOORBEELD Christ lag in Todesbanden van Walther.

De homofone schrijfwijze doet denken aan een horizontale lijn. waartegen verticale lijnen (de begeleidende accoorden) zijn geplaatst

 

MUZIEKVOORBEELD Psalm 119 van Hellendaal. .

Ten tijde der Renaissance en de daarop volgende Barok (ca. 1600 - 1750) ontwikkelt zich in sterke mate de wereldlijke kunst. Hiermee samen gaat ook de gehele muzikale ontwikkeling veel sterker in de richting van het instrumentale, waarbij in Italie meesters als; Corelli. Vivaldi en Scarlatti. in Frankrijk: Lully en Rameau, in Duitsland: Telemann en J.S. Bach en in Engeland: Purcell en Handel toonaangevend zijn.

In die tijd zijn er nog wel navolgers van de oude R.K, kerkmuziekstijl, zoals Lotti en Caldara.

De protestantse kerkmuziek kent in die tijd grootmeesters als: Buxtehude, Pachelhel. Tunder en Böhm die de geestelijke cantate, een instrumentaal begeleide vokale compositie, ontwikkelden. Hieruit en hiernaast ontwikkelt zich de geestelijke tegenhanger van de opera; het oratorium, dank zij grote componisten als Graun, Bach en Handel.

Nederland kent dan weinig componisten van formaat meer, genoemd kunnen worden: Willern de Fesch en Pieter Hellendaal.

Het eind van de 18e eeuw brengt met een enorme opbloei van de ontwikkeling van de instrumentale muziek, vooral die van de orkestmuziek en een verval van de vokale kerkmuziek.

Het is de tijd der klassieke meesters. zoals Haydn (1732-1809), Mozart (1756-1791) en Beethoven (1770-1829), die zich ook in hun composities bezighielden met de vokale geestelijke muziek, zoals blijkt uit beroemde composities: Nelson-Messe, die Schopfung (Haydn), Kronungs-messe, Requiem (Mozart), Mis in c en Missa Solemnis (Beethoven). Deze muziek is evenwel sterk op de concertzaal gericht.

Ook de tijd van de Romantiek (ca. 1815-1914), die dan volgt. kent componisten, die zich met de vokale muziek bezighouden. Allereerst operacomponisten. zoals Rossini, Donizetti, Auber, Lortzing, von Weber, Wagner en Verdi. Maar ook oratoria worden gecomponeerd, zoals door Schubert (Missen), Mendelssohn-Bartholdy (Elias. Paulus), Schmnann (Das Paradies und die Peri) en Brückner (Missen). Veel kleinere koorcomposities worden dan ook geschreven door Schubert en Brahms.

Omstreeks 1809 stichtte Carl Zelter in Berlijn de eerste Liedertafel, die al snel veel navolging vond. Dit waren oorspronkelijk kleine groepjes zangers uit select gezelschap; die uit gezelligheidsoverwegingen samen zongen. Hieruit ontstonden de mannenkoren.

Na de eerste wereldoorlog ontstaat een hernieuwde belangstelling voor de kerkelijke muziek, vooral in Duits-protestantse kring, zoals bij componisten als Pepping. Distler en Reda. Ook oratoria worden gecomponeerd o.m. door Honegger (Jeanne d'Arc au bûcher, Roi David). Tippett (A child of our time) en Britten (War Requiem). Maar vooral door een hernieuwde be-
langstelling voor het volkslied is er een grote opleving waar te nemen in het componeren van wereldlijke koormuziek, zoals bij Orff (Carmina Burana), Hindemith, Bartok, Kodály, Britten en in Nederland Badings.

 



TERUG NAAR BOVEN