|
|
|
Calvinistische Hymnodie: Psalmberijming
Psalm is een Oud Griekse term voor 'slaan' of 'plukken', die
gegeven werd aan de verzen van het Hebreeuwse 'Boek der Lofzang'
(d.w.z. de bijbelse Psalmen) door de vertalers van de Septuagint.
De nummering van de Hebreeuwse tekst, die in de meeste Protestantse
bijbelvertalingen gevolgd wordt, verschilt van de nummering van
de (Griekse) Septuagint
en van de (Latijnse) Vulgaat. In de Tempel werden de psalmen dagelijks
op zangtoon gecantileerd door beroepszangers (Levieten), met instrumenten.
In de Oosters Orthodoxe kerken worden de psalmen
zelden in hun geheel gezongen; in Westerse (Rooms-Katholieke)
kerken worden ze in hun geheel gezongen of een paar verzen worden
antifonaal of responsoriaal gezongen.
Tot het Edict of Milan (AD 313), werden de psalmverzen
afgewisseld met lezingen.
Ten tijde van Gregorius I (ca. 600), hadden
de Mis en de Getijden een vaste vorm aangenomen en waren antifonale
psalmodie (het afwisselend cantileren van psalmverzen door
twee koren) en responsoriale psalmodie (de gemeente beantwoordde
psalmverzen gezongen door een cantor) traditie geworden.Het
onderscheid tussen deze vormen begon te vervagen.
Het vaste vorm aannemen van de psalmodie tussen Gregorius I
en de 11e eeuw is bekend uit de Mis- en getijdenboeken, de beschrijvingen
en de tonaria, die de zanagwijzen klassificeren en het eind
van de psalmtoon specificeren voor elk antifoon. In het Gregoriaans
zijn er 8 psalmtonen, één voor elke kerktoon.
In de 16e eeuwbevorderden Protestantse kerken gemeentezang
van psalmen door de psalmen te berijmen in de volkstaal. Door
de berijming werd de psalm ingedeeld in coupletten die op
een één en dezelfde liedmelodie gezongen konden
worden. Een belangrijke vroege berijming van een aantal psalmen
was die van Clèment Marot, dit werd de basis van het
Calvinistische Geneefse Psalter. Een serie melodieën
werd erbij gemaakt o.a. door Loys Bourgeois (1563). In
principe werd eenstemmig onbegeleid gezongen, maar voor huiselijk
gebruik kwamen er al snel meerstemmige in accoorden gedachte
zettingen (Goudimel). Latere zettingen waren ook contrapuntaal;
Le Jeune en anderen lieten de melodie weg en componeerden
op basis hiervan vrije motetten.
In Nederland werd de psalmberijming van Petrus Dathenus
de standaard berijming; deze werd pas in 1773 vervangen door
een nieuwe berijming. J. P Sweelinck schreef bewerkingen van
de franse psalmen.
In Engeland werden berijmde psalmen populair na de regering
van de Rooms-Katholieke Mary Tudor (1553-8). Het standaard psalter
was dat van Sternhold en Hopkins. Andere psalmberijmingen waren
bijvoorbeeld die van Aartsbisschop Parker (1567), waarvoor Tallis
verscheidene geharmonizeerde melodieën leverde.
[In de Rooms-Katholieke kerk
was er alleen in Italie, en in mindere mate in Spanje, een
sterke traditie van psalm polyphonie.Zettingen met twee alternerende
koren ('salmi spezzati'), van de hand van Jacquet vanf Mantua,
Willaert en anderen, waren in principe doorgecomponeerd waardoor
er een meer gevarieerde vorm ontstond. Psalmen
werden gebruikt als tekst voor het nieuwe motetrepertoire
dat ontwikkeld werd door Josquin en zijn tijdgenoten rond
1500. Veel zettingen behandelen deze vrij en kunnen niet gebruikt
zijn als liturgische psalmen; als ze al in de kerk gezongen
werden, hadden ze een extra-liturgische functie. Verzamelingne
zoals Lassus' boetepsalmen werden waarschijnlijk in huiselijke
kring gebruikt zoals madrigalen..]
Na 1600 werd het zingen van berijmde
psalmen voortgezet in de Protestantse kerken van Noord Europa.
Uitgebreidere psalm composities in deze period zien we in
de vorm van motetten en dergelijke, maar sommige componisten
bleven psalmverzamelingne uitgeven, in het bijzonder Sweelinck,
die alle 150 psalms in de Franse berijming bewerkte voor
drie tot acht stemmen, waarbij hij de Geneefse melodieën
gebruikte alscantus firmi. Schütz bewerkte ook
het complete psalter in Duitse berijming en schreef ook
ornate bewerkingen.
[Onder de latere psalm verzamelingen
zijn die van G.B. Bassani en Benedetto Marcello de aandacht
waard. De meeste verdere psalm bewerkingen zijn voor concertgebrui,
voor koor en orkest, vaak met solisten; Bruckner's grootschalige
zettingen en Kodály's Psalmus Hungaricus zijn
representatief. Stravinsky's Symphony of Psalms en
Penderecki's Psalmy Dawida zijn werken met meerdere
delen die psalm teksten gebruiken.]
(Zie The Grove Concise Dictionary of Music edited by
Stanley Sadie © Macmillan Press Ltd., London.)
Is er metrum in de Psalmen? De Joden van de eerste eeuw
na Christus dachten van wel. Flavius Josephus spreekt van de
hexameters van Mozes en de trimeters en tetrameters en veelvoudige
metra van de oden en hymnen van David. Philo zegt dat Mozes
de "theorie van ritme en harmonie" had geleerd. Vroege Christelijke
schrijvers uiten deze mening ook. Origenes (+. 254) zegt dat
de Psalms in trimeters en tetrameters zijn geschreven (In Ps.
cxviii); en Eusebius (+. 340) spreekt, in zijn"De Praeparatione
evangelica", van dezelfde metra van David. Hieronimus (420)
(in "Praef. ad Eusebii chronicon" (P.L., XXVII, 36)) vindt iamben,
Alcaices, en Sapphices in het psalter; en legt uit, al schrijvend
aan Paula, dat de acrostische Pss. cxi en cxii (cx en cxi) samengesteld
zijn uit iambische trimeters, terwijl de acrostische Pss. cxix
en cxlv (cxviii en cxliv) iambische tetrameters zijn. Moderne
exegeten zijn niet eensluidend wat dit betreft. Er was zelfs
een periode dat niemand enig metrum in de psalmen wilde zien.
Davison schrijft: "hoewel er geen metrum te bespeuren is in
de Psalmen, wil dat niet zeggen dat ritme ontbreekt". Dit ritme
laat zich echter niet categorizeren. Driver ("Introd. to Lit.
of O. T.", New York, 1892, 339) bespeurt in Hebreeuwse poezie
"geen metrum in de stricte betekenis van het woord". Exegeten
die metrum in de Psalmen ontwaren zijn te verdelen in vier scholen,
afhankelijk van het metrisch principe: kwantiteit, aantal lettergrepen,
accent, of zowel kwantiteit als accent.
(zie ook The
Catholic Encyclopedia)
Algemene informatie over Psalmberijming
|
|
|