 Praktische theologie 
-
Praktische theologie 
- 
Theologische Vorming 
Gemeenteleden
Inhoud basisstudiemateriaal Liturgiek 2006
1.            
Inleiding: wat is liturgiek?
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Woord vooraf
1. 
            Inleiding: wat is liturgiek?
Liturgiek 
is niet hetzelfde als liturgie. Liturgiek is 
een praktisch-theologisch vak, dat zich bezighoudt met het bestuderen van liturgie 
of eredienst. Liturgie is de kerkelijke (ambtelijke) ordening van de gezamenlijke 
omgang met God. Soms is dit heel mooi onder woorden gebracht, zoals: ‘het 
geheel van vormen die uitdrukking geven aan dat wat nog geen oog heeft gezien 
en geen oor heeft gehoord: het ‘vriendelijk Aangezicht’ en de ‘Stem van de levende 
God’ zelf’.  
[1]   Het zoeken van (de omgang met) God is een (algemeen?) 
menselijk streven. Omdat het een praktisch-theologische benadering betreft, wordt 
de liturgie gezien als het handelen van de kerk en de kerkelijke gemeente.
Sommige 
kerkgenootschappen, zoals de rooms‑katholieke kerk, gebruiken het woord 
'liturgie' in engere zin voor eucharistieviering of de orde ervan en kennen daarnaast 
paraliturgische vieringen, zoals vormen van gezamenlijk gebed (gebedsdiensten 
en getijden). 
Naast liturgische gebruiken, die de omgang met God ordenen, zijn er ook paraliturgische en volkse gebruiken. En natuurlijk allerlei vormen van persoonlijke omgang met God. Hier beperken we ons tot de kerkelijk geordende gemeenschappelijke vorm.
(Klik hier voor doelen van de eredienst)
Voor liturgische, paraliturgische en volkse gebruiken in de Stille Week, klik hier
In het uiteengroeien van liturgische, paraliturgische en volkse gebruiken zien we dat liturgie en leven niet vanzelf integreren.

 
    
In 
de liturgie is gesproken taal een van de liturgische bouwstenen. Gesproken taal 
in de liturgie bestaat in de vaste delen grotendeels uit bijbelcitaten en verwijzingen, 
en heeft meestal een andere functie dan in de krant (waar de taal meestal beschrijvend 
is). In de liturgie heeft de taal vaak een niet beschrijvende functie (loven, 
prijzen, bidden, ervaringen oproepen, toelichten, getuigen, enzovoorts).
Naast 
gesproken taal worden in de liturgie ook andere geordende zaken als bouwstenen 
gebruikt: geordende tijd en geordende plaats en ruimte, vormgeving van zintuiglijk 
waarneembare zaken en geordende handeling (ritueel). Hiermee worden menselijke 
mogelijkheden benut, die de deelname van héél de mens bevorderen, en niet alleen 
de rationele kant van de mens.
 
    
In 
de liturgie bedrijven de deelnemende mensen zélf de eredienst. Gemeenschappelijk 
handelen ze zelf, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een toneelvoorstelling of 
theatershow waar de mensen op het toneel handelen voor de mensen in de zaal. In 
de liturgie wordt het gebeuren niet op de deelnemers gericht, maar door hen voltrokken. 
Liturgische elementen zijn geen middelen om mensen aan te spreken, te vermaken 
of te plezieren, maar middelen om door henzelf gebruikt te worden in de eredienst. 
Dit geldt ook voor de elementen die de gelovigen ontvankelijk maken voor de ‘stem 
van de levende God zelf’.
Het 
Griekse woord leitourgia betekent 'dienstwerk 
van het volk'. Hoewel etymologie lang niet altijd iets zegt over de functionaliteit 
van een woord, is hier veelbetekenend dat het volk, de samengekomen gemeenschap, 
als subject van de eredienst wordt aangeduid. Van de gemeente wordt verwacht dat 
deze iets doet voor het aangezicht van God, in de hoop en verwachting dat God 
in hun midden zal zijn.
Voor meer over de bouwstenen (uitingsvormen) van de liturgie, klik hier
 
    
In 
de bijbel komen we allerlei liturgische vormen tegen. Dat geldt al voor het Oude 
Testament. Naast offerdienst komen daar ook voorlezing van de Tora, gebed en beurtspraak 
voor (bijvoorbeeld een acclamatie van het hele volk). Een aantal gebruikelijke 
liturgische vormen heeft qua vorm of zelfs qua bewoording zijn oorsprong dus al 
in het Oude Testament. Denk bijvoorbeeld aan de zegenwoorden: ‘De Heer zegene 
u en behoede U …’.
De primaire bron voor de christelijke eredienst is echter het Nieuwe Testament. Dit is geen eenvoudige bron. Het liturgische materiaal bestaat uit fragmenten of geeft een indirecte beschrijving van de gang van zaken die geďnterpreteerd moet worden in het licht van de latere praktijk.
Voor meer over bronnen van de liturgie, klik hier
Het 
bronmateriaal uit het Nieuwe Testament levert meer vragen dan antwoorden. Toch 
heeft de praktijk van toen geleid tot liturgische tradities die teruggaan op deze 
oude bronnen. Deze tradities hebben hun eigen kijk op de liturgie. Maar ook binnen 
de verschillende tradities ontstaan richtingen die heel verschillend denken over 
liturgie.
 
    
We 
vatten hier samen hoe de liturgie zich ontwikkeld heeft en hoe deze ontwikkeling 
door verschillende richtingen geduid wordt.
    
 
Samenvatting liturgiegeschiedenis uit 
protestantse hoek
----(Klik hier voor meer liturgiegeschiedenis met verschillende 'vooroordelen'.)
De vroege 
gemeente 
In 
de eerste drie eeuwen ontwikkelt de christelijke eredienst zich (na de synagoge 
te hebben verlaten) rondom twee kernen: Schrift en Tafel. Dit resulteert in het 
volgende patroon:
 
    
Publieke 
samenkomst
  ·          
  groet 
(bijvoorbeeld: ‘De Heer zij met u’ – ‘en met uw geest’)
  ·          
  schriftlezingen 
en psalmodie
  ·          
  prediking
  ·          
  voorbedengebed
  ·          
  wegzending 
van de catechumenen (geloofsleerlingen)
 
Voortzetting van 
de eredienst voor ingewijden (‘gedoopten’)
  ·          
  groet
  ·          
  vredeskus
  ·          
  offertorium 
(aanbrengen van de gaven naar het altaar)
  ·          
  eucharistiegebed
  ·          
  breking 
van het brood en communie
  ·          
  wegzending 
van de gemeente
 
Vanaf de vierde 
tot de negende eeuw zijn er in het Westen verschillende liturgische tradities: 
de Gallische (Frankrijk en Duitsland), de Keltische (Ierland, Schotland, Wales), 
de ambrosiaanse (Milaan), de mozarabische (Spanje) en de Romeinse (Rome). 
Vanaf 
de tiende tot de vijftiende eeuw krijgt Rome in het Westen de overhand. De wereldlijke 
heersers steken veel energie in het bannen van plaatselijke gebruiken en het vestigen 
van een eenduidig gezag, zowel wereldlijk als geestelijk. Liturgie wordt zo bindmiddel 
čn machtsmiddel. Vanaf die tijd wordt het gebruikelijk om het geheel van de viering 
aan te duiden met de naam mis.  [2]  
 
    
Ordinarium 
en Proprium
De 
mis kent een aantal vaste onderdelen, het zogenaamde Ordinarium (letterlijk: het 
‘gewone van de mis’). Het zijn onderdelen die in elke misviering een vaste plaats 
en tekst hebben: 
  ·          
  kyrie (roep om ontferming) 
  ·          
  gloria (lofprijzing)
  ·          
  credo (geloofsbelijdenis) na de prediking. 
Het credo vormt de overgang naar de dienst van de tafel, waarin het sanctus (‘Driemaal heilig is de Heer’, 
volgens Jesaja 6 – met het Hosanna en Benedictus) en het Agnus Dei (aanbidding van ‘het lam Gods’ dat de zonden der wereld 
wegdraagt: Johannes 1, Openbaring 4). 
De 
overige onderdelen van de mis horen tot het zogenaamde Proprium (letterlijk: ‘het 
(tijd)eigen van de mis’). Deze onderdelen worden tussen het Ordinarium geschoven 
en hebben per dienst met het kerkelijk jaar wisselende teksten (zoals lezingen, 
tussenzangen en gebeden).
  
   
De canon van 
de mis
De 
ontwikkeling van het dogma van de transsubstantiatie (rooms-katholieke interpretatie: 
de reële aanwezigheid van Christus in de eucharistie) heeft ingrijpende gevolgen 
voor de christelijke eredienst. Het brood wordt hostie (letterlijk: offerande). Dit is 
een verwijzing naar Efeziërs 5:2: Christus die zich voor ons overgegeven heeft 
als offergave (oblatio) en slachtoffer 
(hostia). 
In 
de middeleeuwen komt het gebruik in zwang dat de gewone kerkganger eenmaal per 
jaar, namelijk met Pasen, communiceert (’zijn of haar Pasen houdt’). Voor zover 
het kerkvolk de hostie al in ontvangst neemt, doet men dit knielend. Bovendien 
wordt het gewoonte dat men de hostie niet meer in de hand neemt. De priester legt 
de hostie op de tong. De verering van de hostie komt op. 
De 
te lezen tekst van het tafelgebed wordt de canon genoemd.  [3]  
 De canon wordt zo heilig dat de priester de woorden in stilte 
bidt uit vrees voor ontwijding. De kerkganger wordt meer en meer toeschouwer bij 
een magisch gebeuren (Hoc est corpus 
> hocus pocus). Van de schriftlezingen en preek blijven alleen de lezingen 
over. De homilie (preek) wordt letterlijk bijzaak. 
Zo 
ontstaan vanaf de dertiende eeuw rituelen waartegen de reformatoren zich zullen 
verzetten: het in stilte bidden van de priester, de aanbidding van de hostie, 
en het niet of nauwelijks deelnemen aan de communie door het kerkvolk.
 
    
In 
de zestiende eeuw wordt op het punt van de eredienst een radicale heroriëntatie 
op de oudste bronnen doorgevoerd, zowel aan protestantse (zeer divers) als aan 
rooms-katholieke kant (het concilie van Trente is ook een liturgiehervorming). 
De meeste vroeg-reformatorische orden van dienst (tot 1525) beogen een revisie 
van de mis. Wat onjuist is, moet verdwijnen. De rest mag blijven. Dit betekent 
met name de verwijdering van de canon. 
De 
mis wordt christlich gebessert, zoals 
Luther het graag noemt. De vijf ordinariumgezangen worden meestal gehandhaafd. 
Luther gebruikt gezangen in de volkstaal, om de gemeente als subject van de liturgie 
meer tot haar recht te laten komen.
Vanaf 
1525 beginnen andere reformatoren een radicale hervorming van de eredienst te 
eisen en in te voeren. 
Er 
wordt grotere afstand geschapen ten opzichte van de roomse traditie uit de middeleeuwen. 
De ordinariumdelen worden facultatief gesteld (Bucer) of geheel verwijderd (Zwingli 
en Calvijn). Calvijn en Bucer proberen in de leegte, die achterblijft na het ‘afschaffen’ 
van de mis, wel een nieuwe liturgische constructie te bouwen.
Voor 
de reformatoren is het een principekwestie dat de gemeente subject is van de liturgie. 
Het wordt daarom van belang geacht dat deze in de eredienst kan spreken en zingen. 
De toeschouwerhouding is naast de misoffer-kwestie een hoofdpunt van kritiek. 
De gemeente moet zčlf bidden, maar dan als geroepen door God zelf, die haar nodigt 
tot de viering.
 
    
Aanknopingspunt 
voor de reformatoren: de preekdienst (pronaus)
Terwijl 
Luther vasthoudt aan de zondagse eredienst als dienst van Woord en Sacrament, 
knopen de andere reformatoren (Calvijn onder druk van de burgerlijke gemeente 
in Genčve) aan bij de middeleeuwse preekdienst. Deze preekdienst (pronaus), die in de landstaal gehouden 
wordt, is in de middeleeuwen (twaalfde eeuw) ontstaan en ontwikkelt zich in eerste 
instantie binnen de mis. Later wordt de preekdienst als aparte dienst gehouden, 
los van de mis. 
Deze 
pronaus heeft een sterk onderwijzend 
karakter en een didactische doelstelling. Na de preek (in de lands-taal) komt 
een catechetisch deel waarin achtereenvolgens het Onze Vader, de Apostolische 
Geloofsbelijdenis en de Tien Woorden gereciteerd worden. Dit is een catechetische 
drieslag: geloof – gebod – gebed. Op dit catechetisch gedeelte volgen de openbare 
schuldbelijdenis (offene Schuld) en 
een gebed om vergeving van zonden. Elementen, die in de pronaus na de preek (ter onderwijzing) 
aan de orde komen, zijn voor diverse reformatorische orden van dienst van belang 
geweest.
De 
liturgie heeft steeds uit veel bijbelteksten en bijbelverwijzingen bestaan. Calvijn 
zoekt daarnaast naar een bijbels‑theologische verantwoording van de diverse 
liturgische momenten.
 
    
Verlichting 
en Romantiek
De 
ontwikkelingen in de cultuur van de achttiende eeuw hebben grote invloed op de 
protestantse liturgie. In de Woordverkondiging wordt het gesproken woord (in het 
bijzonder de preek, de leerrede) een monopoliepositie toegekend. De concentratie 
op de preek, als de exclusieve vorm waarin het Woord van God naar de gemeente 
toekomt, resulteert in de gedachte dat het lied alleen een reactie op het gesproken 
Woord is. (Liturgie = preek met een versje). De hervorming van de liturgie in 
de twintigste eeuw is vooral een reactie tegen deze ontwikkeling en voltrekt zich 
door een herbronning vanuit de oudste liturgische traditie.
 
    
Visies op de ontwikkeling van liturgisch 
materiaal
Bij 
de vraag hoe de liturgie zich ontwikkeld heeft, kan iets afstandelijker gekeken 
worden naar het liturgisch materiaal uit verschillende eeuwen. Tijdens de ontwikkeling 
ontstaan ook nieuwe vormen. Daarbij is het de vraag of dat een nieuwe ontwikkeling 
van eigenlijk al bestaand materiaal is, of dat er nieuwe liturgie ontstaat. Dat 
wordt verschillend ingeschat. Daarom wordt de ontwikkeling van hetzelfde historische 
materiaal op verschillende manieren samengevat. 
 
    
Globaal 
komen we de volgende posities tegen:
  1.       
  Het 
vroegste liturgische materiaal ligt het dichtste bij de Joodse praktijk van Jezus 
en zijn discipelen. Daarom is dit de bron waaruit geput moet worden bij de samenstelling 
van modern materiaal. Door de eeuwen heen is het materiaal uit die bron veranderd, 
vervormd en verworden. 
Binnen deze optiek is liturgiehervorming: 
terug naar de bron.
  2.       
  Liturgisch 
materiaal ontwikkelt zich. Maatschappij en kerk ontwikkelen zich en de liturgie 
ontwikkelt mee en voorziet in de ontstane behoeften. Latere vormen zijn daarom 
niet slechter, eerder beter. 
Binnen deze optiek is liturgiehervorming: het verder 
ontwikkelen van de overgeleverde liturgie binnen de zich verder ontwikkelende 
maatschappij.
  3.       
  De 
ontwikkeling van de kerk kent een aantal bloeiperioden en een aantal vervalperioden. 
Binnen deze optiek is liturgiehervorming: oriëntatie op bloeiperioden. 
 
    
In 
protestantse kring (maar niet alleen daar) komen we het ‘bloei-verval-herstel-model’ 
tegen. Na aanvankelijke bloei in de vroege gemeente komt er verval en wildgroei 
in de middeleeuwen, gevolgd door herstel bij de hervorming. Deze cyclus herhaalt 
zich en in onze tijd is herstel geboden door oriëntatie op de vroege kerk. 
De 
liturgische beweging, die vroeg in de twintigste eeuw in protestantse kring ontstaat 
rond ds. J.H. Gerretsen en prof. dr. G. van der Leeuw, hanteert dit model wel, 
maar wordt ook sterk aangesproken door allerlei latere westerse liturgische vormen.
In 
rooms-katholieke kring legt men meer de nadruk op de ontwikkeling en de waarde 
daarvan (God werkt in het traditieproces). Toch ontstaat daar aan het eind van 
de negentiende eeuw de liturgische beweging die zich bij hervorming van de liturgie 
oriënteert op het vroegste materiaal.
 
    
Als 
we alleen naar het historisch-liturgisch materiaal kijken, zien we een aantal 
patronen:
 
Mensen 
staan zelden vrijblijvend tegenover liturgische vormen, waarschijnlijk omdat deze 
niet alleen verstandelijk maar ook zintuiglijk aanspreken. De eigen ervaring met 
liturgische vormen vanaf de jeugdjaren speelt daarbij een rol. Sommige mensen 
hangen naar het oude, anderen streven juist naar het nieuwe. Afhankelijk van de 
omgang met bestaande en overgeleverde liturgie, kunnen we mensen indelen in de 
volgende groepen:
 
    
In 
de tijd van de grote liturgievernieuwing in de rooms-katholieke kerk, in de tweede 
helft van de twintigste eeuw, is het veld op het rooms-katholieke erf verdeeld 
in voor- en tegenstanders. De tegenstanders willen de traditie ongewijzigd laten 
bestaan, de voorstanders zoeken naar eigentijdse vormen die aansluiten bij de 
beoogde parochianen (gemeenteleden). Door deze confrontatie komt het gesprek op 
gang over wat er nu eigenlijk in de liturgie gebeurt.
 
    
Door 
Vaticanum II wordt een heroverweging op gang gebracht wat er gebeurt in de eredienst. 
Bij-voorbeeld: Hoe moet je met een Halleluja-vers omgaan, dat als inleiding op 
het evangelie wordt gezongen?
  1.       
  Voor 
Vaticanum II leest de priester (of de cantor) in zijn missaal Halleluja (plus vers). Hij voert dit gesproken 
uit in de laagmis en laat het zingen (Graduale Romanum) in de hoogmis. 
 Er wordt niet nagedacht over 
de functie, de zeggingskracht of de betekenis ervan.
  2.       
  Door 
de mogelijkheid en het verlangen om in de volkstaal te vieren ontstaat een liederen-repertoire. 
Dus denkt men na wat de rite zeggen wil: de functie van het halleluja‑vers 
is oproepen, acclameren. Meestal ziet men geen noodzaak het woord halleluja te 
vertalen, maar wel het toegevoegde vers. Dan ontdekt men dat 'Halleluja, Christus 
is verrezen' om bijpassende muziek vraagt, wil het echt een oproep, een acclamatie, 
zijn. Toch zit men nog sterk vast aan de oude modellen, de muziek wordt neo-gregoriaans, 
neoklassiek, enzovoorts. Soms gebruikt men nog het gregoriaans, al is het slechts 
voor het halleluja. Het doel is de rite meer te laten zeggen.
  3.       
  Er 
wordt gekeken naar de gebruikersgroep: wie, welke gemeenschap is hier aan het 
vieren? 
 Wat is de cultuur, de smaak ervan? Wat zijn de mogelijkheden van 
cantor, koor, instrumentalisten? Enzovoorts. Met deze rituele en pastorale gegevens 
kiest de verantwoordelijke de meest geschikte vorm. Zo komen er verschillende 
muzikale vormen: voor een gemeenschap van contemplatieven (gregoriaans); voor 
een middelbare school (ritmische muziek?); voor kinderen (halleluja en handengeklap 
of de armen in de lucht?); voor een parochie met een klassiek koor of met een 
begaafde organist.
 
    
Op 
het protestantse erf is het veld verdeeld in groepen die aan liturgie doen en 
groepen die zeggen daar niet aan te doen. De laatsten gaan door zoals ze gewend 
zijn of proberen hun vormen zoveel mogelijk uit de situatie te laten voortvloeien. 
Traditie en context spelen dus niet alleen bij rooms-katholieken een rol.
 
    
Binnen de westerse kerk bestaan 
niet alleen rooms‑katholieke kerkelijke liturgische tradities, maar ook 
oud‑katholieke, anglicaanse, lutherse, gereformeerde, remonstrantse, doopsgezinde, 
methodistische, baptistische en evangelicale. Hoewel ze minder kerkelijk georganiseerd 
zijn, hebben ook de quakers en allerlei vrije groeperingen liturgische tradities 
(ook als ze dit zelf misschien niet zo noemen). De bekendste niet‑westerse 
traditie is de oosters-orthodoxe traditie, die ook een aantal geledingen kent.
Vanaf het begin van de twintigste 
eeuw is er ook in het protestantisme een liturgische beweging actief, die zich 
oriënteert op de vroegste liturgische bronnen. Daardoor gaan de hervormde liturgie 
van de rooms-katholieke kerk, de anglicaanse kerk en de oud-katholieke kerk, en 
de hervormde liturgie van de protestantse kerken, sterk op elkaar lijken. Dit 
leidt tot overeenkomst over de vorm in het rapport Baptism, Eucharist and Ministry van de 
Wereldraad van Kerken.  [5]  
 Er gaan tijdens deze parallelle beweging stemmen op om alles 
wat hiervan afwijkt niet als liturgie aan te merken.
Sindsdien (1982) is er weer 
sprake van diversificatie: het verplicht stellen van een bepaalde vorm van liturgie 
wordt niet zomaar geaccepteerd in het begin van de huidige eeuw.
Als men uitgaat van een ruim 
liturgiebegrip, valt daar zowel de orde van een quakerbijeenkomst (samenkomen, 
in stilte bijeenzijn, uiteengaan) onder als een sobere protestantse dienst ('preek 
met een versje'). Maar ook een hoogliturgische viering met een bisschop en priesters, 
diakenen, acolieten, een cantor en koorzangers. 
(Voor de verantwoording van verschillende richtingen in een Liturgische Theologie, klik hier)
 
    
De 
definitie van liturgie luidt: de ordening van de gezamenlijke omgang met God, 
waarbij de gemeente  handelende 'persoon' 
is. Dit geeft al aan waar liturgie voor bedoeld is. 
De 
taal van de liturgie is omgangstaal, voor de omgang met God; niet in de eerste 
plaats de taal van het hoofd. Mensen hebben met woorden omgang met elkaar, maar 
ook met handelingen, gebaren, gestes. Zo zijn er in de omgang met God ook gesproken 
en gezongen taal, beeldtaal, handelingen en rituelen, ordening in tijd en ruimte. 
Betekenis wordt niet alleen door een grammaticaal verband gegeven, maar ook door 
associatie en ervaring. Soms worden alle zintuigen ingeschakeld (gezicht, smaak, 
reuk, tast, gehoor). Daardoor wordt de hele mens, en niet alleen zijn verstand, 
opgenomen in het verband van de eredienst. 
 
    
Praktisch-theologisch 
wordt bij de liturgie gekeken hoe de gemeente in de eredienst haar omgang met 
God gestalte geeft. Elke eredienst kan voorgesteld worden als een cirkel. Mensen 
komen samen en vormen een kring, met de verwachting dat er in die kring iets betekenisvols 
zal plaatshebben: 
de 
opening van het Woord en het vieren van de sacramenten. De kring die zich sluit 
is niet naar boven toe gesloten, maar verwacht juist dat er in de samenkomst van 
Godswege iets zal gebeuren. De overgeleverde oecumenische orde van dienst drukt dat uit met: (
 
 Sindsdien is er echter weer sprake 
van diversificatie, en een bepaalde vorm van liturgie 
verplicht stellen wordt niet meer geaccepteerd aan het begin van de 21e eeuw.
In 
de westerse liturgische traditie worden meerdere sacramenten in ere gehouden. 
Een sacrament wordt omschreven als een uitwendig teken, door God ingesteld, waarin 
genade wordt aangeduid en gegeven. Protestanten erkennen slechts de twee sacramenten 
waarvan de evangelisten vermelden dat Jezus Christus deze zelf heeft ingesteld: 
Doop en Maaltijd van de Heer (avondmaal). 
De 
rooms-katholieke kerk kent zeven sacramenten: doopsel, vormsel, huwelijk, priesterwijding, 
boete en verzoening, ziekenzalving, eucharistieviering. Het zijn er zeven omdat 
de rooms-katholieke kerk een wat ruimere definitie hanteert: een sacrament gaat 
terug op het woord en leven van Jezus Christus. Er hoeft geen sprake te zijn van 
een ‘letterlijke’ instelling door Jezus Christus. Omdat de sacramenten met Jezus 
Christus verbonden zijn, is het bedienen ervan voorbehouden aan zijn ‘ambtelijke 
vertegenwoordiger’: de predikant, c.q. priester.
De 
orde voor de Maaltijd van de Heer, zoals die gewoonlijk op zondag gevierd wordt, 
vindt men in Dienstboek I. De orde voor de Maaltijd van de Heer in bijzondere 
omstandigheden is te vinden in Dienstboek II. De orde voor het sacrament van de 
doop is eveneens te vinden in Dienstboek II. (Zie de toelichtingen aldaar.)
 
    
Praktisch-theologisch 
wordt vooral naar gemeenschappelijke vormgeving en beleving gekeken. 
In 
de liturgie en de reflectie erop is steeds geput uit de bijbel: voor bewoordingen, 
voor de opbouw van de dienst, en voor wat er gevierd en beleefd wordt (bijvoorbeeld 
Calvijn). Bijbelgedeelten die ermee verbonden kunnen worden geven een bijbelse 
invulling aan de inhoud en beleving van de maaltijd.
In 
de eerste plaats zijn er de bijbelgedeelten rond de instelling en het vieren van 
het avondmaal met hun duiding van het gebeuren. Daarnaast zijn er bijbelgedeelten 
die opgeroepen worden door de woorden bij het avondmaal. Dit zijn niet alleen 
woorden van Jezus zelf, zoals in Johannes 6, maar ook woorden rond de oorsprong 
van het feest dat gevierd werd bij het laatste avondmaal en woorden rond maaltijden 
die een verbond bezegelden. 
Beknopte ontwikkelingsgeschiedenis van de Dienst van de Tafel
Oecumenische orde van het avondmaal
Hier 
volgt een aantal belevingsaspecten van de Maaltijd van de Heer ontleend aan de 
Schrift: 
De 
bediening van de doop is door de eeuwen heen nauw verbonden met de viering van 
de kern van het geloof, het paasfeest. In sommige perioden wordt de doop uitsluitend 
in de paasnacht bediend. In de tijd van voorbereiding op Pasen genieten de geloofsleerlingen 
hun laatste onderricht. De schriftlezingen geven in deze weken de belangrijkste 
momenten van dit onderricht aan. Deze tijd van voorbereiding, catechumenaat genoemd, 
wordt afgesloten door de doop en de opneming in de gemeente, tijdens de viering 
van de paasnacht. De traditionele lezingen tijdens de nachtwake vormen samen als 
het ware een 'kort begrip' van het hele dooponderricht.
 In de loop der eeuwen 
is de kerstening zover gevorderd dat het accent verlegd wordt naar de doop van 
pasgeboren kinderen. De weg die geloofsleerlingen gezamenlijk gaan ter voorbereiding 
van hun doop raakt geheel op de achtergrond. Daarmee vervalt het catechumenaat 
en wordt de directe verbinding van de gemeente met het paasfeest geleidelijk verbroken.
  
 
Kinderdoop wordt 
in de bijbel niet met name genoemd. Wel wordt gesteld dat mensen 'met hun gehele 
huis' gedoopt worden en dat het heil ook voor hun kinderen is (Handelingen 2:38 
en volgende; 16:15,33; 18:8). In de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs 
(1:16), een  van de jongste geschriften 
van het Nieuwe Testament, wordt gezinspeeld op de kinderdoop. Als dit alle bewijs 
voor kinderdoop is, is dat mager. Er zijn in vroege, buitenbijbelse geschriften 
(en grafschriften) wel allerlei vermeldingen van kinderdoop. Deze blijkt vanaf 
het begin regel te zijn. Over speciale gevallen wordt uitgebreid gediscussieerd. 
Zijn ongeboren kinderen bijvoorbeeld als gedoopt te beschouwen als hun moeder 
gedoopt is, of moeten ze zelf na de geboorte gedoopt worden? 
 
    
In 
de vierde eeuw wordt het christendom de officiële godsdienst van het Romeinse 
rijk. De kerk groeit enorm en er ontstaan problemen rond de (kinder)doop. Omdat 
de doop gezien wordt als ‘magisch’ middel om de zonden teniet te doen, stelt men 
deze uit tot vlak voor de dood, maar in ieder geval tot na de woelige jeugdjaren. 
Later verdwijnt dit gebruik weer. Als vrijwel iedereen uit gedoopte ouders geboren 
en als kind gedoopt wordt, is er geen gelegenheid meer de zonden kort voor de 
dood te laten afwassen.
  
 In 
nieuwe doopliturgieën oriënteert men zich op vroege doopliturgieën. Omdat de symboliek 
van de doop spreekt van ondergaan in water zoals Christus onderging in de dood, 
en met Hem weer verrijzen, wordt de doop als wezenlijk onderdeel van de paasnachtviering 
gezien. Elke doopviering begint met een gedachtenis aan de eigen doop van alle 
aanwezige gelovigen. Hierdoor wordt de viering van Christus’ doortocht verbonden 
met het persoonlijk geloofsleven. Als er in de paasnacht geen dopeling is, is 
er daarom toch een doopgedachtenis.
 De symboliek van water beperkt zich niet 
tot ‘ondergang in en verrijzenis uit het water’. De symboliek kan ook opgevat 
worden als de afwassing van de (erf)zonde. Vooral in de doop door overgieting 
van het hoofd wordt het teken op het voorhoofd herkend, dat als merkteken van 
het toebehoren aan God geldt. Dit komt op meerdere plaatsen in de bijbel naar 
voren. In de persoonlijke beleving kan een bepaald aspect overheersen.
Klik hier voor het oude doopformulier
Klik hier voor het nieuwe doopformulier
Voor meer over belijdenis/confirmatie, klik hier
  
   
a) 
Getijdengebed in de westerse traditie
Er is ook een traditie van 
dagelijkse gebedsdiensten: in de ochtend, middag en avond, of zelfs vaker. Deze 
gebedsdiensten worden ook wel getijden genoemd. Het getijdengebed stamt uit de 
tempel- en synagogedienst en wordt ook thuis gepraktiseerd. In het Oude Testament 
vindt men allerlei voorbeelden (Numeri 28, Psalm 55:18). De eerste christenen 
nemen dit gebruik over en komen in de tempel bijeen op geregelde gebedstijden 
(Handelingen 2-4). 
Volgens geschriften uit de 
eerste eeuwen wordt er in groepen drie keer per dag het Onze Vader gebeden in 
het huis van de gemeente. Op deze manier worden de ochtend, middag en avond gemarkeerd. 
Later worden de drie gebedsmomenten uitgebreid tot zeven of acht keer per dag: 
‘Bidt zonder ophouden’! Het is vooral Benedictus van Nursia die dit in het klooster 
een vaste vorm geeft. In veel kloosters is tegenwoordig het aantal getijden beperkt 
tot vijf of zelfs minder.
  
   
De acht getijden (ook wel officie 
genoemd) zijn:
 
 ·         
  metten 
             
(ook wel vigilie genoemd) rond 5 uur 
 
 ·         
  lauden 
             
rond 6 uur 
 
 ·         
  priem 
               
rond 7 uur (tegenwoordig voor de priesters en in de meeste kloosters afgeschaft) 
 
 ·         
  terts 
                
rond 9 uur 
 
 ·         
  sext 
                 
rond 12 uur 
 
 ·         
  noon 
                
rond 14 uur 
 
 ·         
  vespers 
            rond 17 uur 
 
 ·         
  completen 
            rond 20 uur 
  
   
De getijden worden ingedeeld 
in grote en kleine getijden. De metten, lauden en vespers vormen de grote getijden. 
De priem, de terts, de sext en de noon zijn de kleine getijden. Ook de completen 
horen bij de kleine getijden.
In het kloosterlijk officie 
worden de honderdvijftig psalmen uit de Bijbel gebeden, verspreid over de week. 
Dit gebeurt niet in berijmde vorm, zoals bij de protestanten, maar op reciteertoon. 
In sommige kloosters worden elke week alle honderdvijftig psalmen gebeden, in 
andere verspreid over twee weken. In de anglicaanse kerk worden ze sinds het Book 
of Common Prayer over een maand verspreid gebeden. 
Alle getijden hebben een lezing 
uit de Bijbel en smeekgebeden. 
De calvinistische reformatie 
schaft de kloosterlijke getijden af en verschuift deze praktijk in afgeslankte 
vorm naar de huiselijke kring. Daar wordt voortaan bij de maaltijden uit de Bijbel 
gelezen en gebeden.
De muziek van de kloosterlijke 
getijden is traditioneel het gregoriaans. Waar Nederlands wordt gezongen is nieuwe 
muziek gecomponeerd die vaak sterk aan het gregoriaans doet denken. In Nederland 
wordt de psalmvertaling van Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde in de kloosters 
het meest gebruikt. In het Abdijboek (zie literatuurlijst) zijn Nederlandstalige 
zangteksten met bijbehorende melodieën geschreven door verschillende monniken 
en zusters. 
Het koorgebed van priesters 
heet het breviergebed. Het boek waaruit priesters de getijden bidden wordt brevier 
genoemd. Het middeleeuwse getijdenboek was bestemd voor de persoonlijke devotie 
van leken.
  
   
b) 
Getijdengebed in de protestantse kerk
In het nieuwe Dienstboek is 
een speciaal deel gewijd aan de getijden: Dienstboek 1, vanaf pagina 951: Het 
dagelijks gebed. Getijden en huisdiensten.  [6]  
 Er zijn orden voor gemeenschappelijk en voor persoonlijk gebruik 
(vanaf pagina 978). Het materiaal voor persoonlijke devotie is gedeeltelijk gerelateerd 
aan gemeenschappelijke eredienst, zoals de orden voor persoonlijk gebed en de 
gebeden ter voorbereiding op de eredienst (pagina 762 en volgende). Er zijn ook 
‘Oefeningen voor inkeer en verstilling’ (vanaf pagina 1145).
  
   
De basisbeweging van het kerkelijk 
jaar is het gezamenlijk meebeleven en vieren van de heils-geschiedenis die zich 
in Jezus Christus heeft voltrokken:
 
 -         
  de 
verwachting van zijn geboorte (advent) 
 
 -         
  de 
viering van zijn komst op aarde (Kerst)
 
 -         
  Zijn 
optreden (epifanieëntijd)
 
 -         
  het 
toeleven naar de grote dagen rond Pasen (veertigdagen- of lijdenstijd) 
 
 -         
  het 
vieren van de drie heilige dagen van lijden, sterven en opstanding
 
 -         
  het 
vieren van de opstanding, vijftig dagen lang in de paastijd 
 
 -         
  veertig 
dagen na Pasen: de hemelvaart 
 
 -         
  vijftig 
dagen na Pasen: de uitstorting van de heilige Geest (Pinksteren). 
De tijd tussen Pinksteren en 
advent heeft een minder duidelijke invulling.  [7]  
 
In de niet-protestantse tradities 
is deze jaarcyclus aangevuld met feesten rond sacrament en heiligen (het liturgisch 
jaar). Het leesrooster geeft de basisbeweging van het kerkelijk jaar gestalte. 
In de westerse traditie is dat het oude klassieke oecumenische leesrooster dat 
elk jaar opnieuw gebruikt wordt. In het Dienstboek treffen we dit aan als het 
evangelisch-luthers dienstboek. 
Klik hier voor meer over het Kerkelijk Jaar
Klik hier voor het Lutherse (=Klassieke) Kerkelijk Jaar
Voor een artikel over de roosters in het Dienstboek - een proeve, klik hier.
  
   
Na het Tweede Vaticaans Concilie neemt de rooms-katholieke kerk – om meer verschillende bijbel-gedeelten in de eredienst te gebruiken – een driejarig rooster in gebruik. De oecumene neemt later het hiervan afgeleide Common Lectionary als driejarige richtlijn voor de lezingen aan. Het gemeen-schappelijke leesrooster uit het Dienstboek is hiervan de versie van de Protestantse Kerk in Nederland. Het Dienstboek geeft ook alternatieve roosters, bijvoorbeeld om in de protestantse traditie de Bijbel van begin tot eind door te lezen. Hierbij wordt niet uitgegaan van het kerkelijk jaar. [8]
  
   
 Liturgie 
kun je op verschillende manieren bestuderen. Vaak worden bepaalde aspecten onder 
de loep genomen. Je kunt vanuit een bepaald uitgangspunt naar liturgische verschijnselen 
kijken. Hier kijken we naar de liturgie met praktisch-theologische ogen: de liturgie 
als het handelen van de christelijke gemeente in de gemeenschappelijke omgang 
met God.
Liturgie 
kun je op verschillende manieren bestuderen. Vaak worden bepaalde aspecten onder 
de loep genomen. Je kunt vanuit een bepaald uitgangspunt naar liturgische verschijnselen 
kijken. Hier kijken we naar de liturgie met praktisch-theologische ogen: de liturgie 
als het handelen van de christelijke gemeente in de gemeenschappelijke omgang 
met God.
  
   
Bij de praktisch-theologische 
bestudering van de liturgie kunnen verschillende aspecten de aandacht krijgen:
 
 -         
  Ordening 
 
 -         
  Achtergrond 
Welke theologie zit er achter 
een bepaalde vorm van eredienst? Is deze theologie orthodox of vrijzinnig, of 
ergens daar tussenin? Is het een vierende of een lerende dienst? Zijn de sacramenten 
sacramenteel of symbolisch? Hoe verhoudt zich een vorm van eredienst met de Joodse 
tempeldienst en met de dienst in de synagoge? En met latere Joodse eredienst? 
(voor Joodse feesten, klik hier) Wat is de ontwikkeling 
van de eredienst in de verschillende tradities? In de praktisch-theologische benadering 
is dit alleen relevant voor zover het belangrijk is voor het functioneren ervan 
in de omgang van de gemeente met God.
 
 -         
  Inhoud qua vorm
Welke menselijke mogelijkheden 
worden ingeschakeld: verstand, zintuigen, motoriek, verlangen, wil? (voor 
meer over liturgisch bloemschikken, klik hier)
 
 
 §          
  Bij 
het inschakelen van menselijke mogelijkheden op niet‑rationeel niveau spelen 
een rol: betekenisgeving in ordening, ritueel, gebaar, zang / instrumentale muziek, 
tekst, kleur en kleed, ruimte, aankleding. Hoe spelen die een rol in de omgang 
van de gemeente met God?
 
 §          
  Bij 
het activeren van menselijke mogelijkheden wordt gebruikgemaakt van rolverdeling: 
ambten, diensten, functies: Wie doet wat? Hoe wordt dit alles dienstbaar gemaakt 
aan de omgang van de gemeente met God?
 
 §         
  Inhoud 
qua spanningsboog (spanning – ontspanning): Hoe is de volgorde en de verhouding 
van de onderdelen in de verschillende vormen van eredienst? Is er een hoogtepunt? 
Is dit dienstbaar aan de omgang van de gemeente met God? (voor 
meer over de verhouding van de onderdelen, klik hier)
  
 
 
 
 -         
  Soorten eredienst 
Hoe en met het oog waarop handelt 
de christelijke gemeente? Wat zijn de kenmerken en waarom? Er is niet alleen de 
reguliere zondagse eredienst (de hoofddienst) maar er zijn ook bijzondere vieringen 
(niet alleen op zondag). Denk aan doop, kinderzegen, huwelijk, levensverbintenissen, 
rouw, gedachtenis, getijden. Daarnaast zijn er verwante persoonlijke vormen van 
gebed: brevier, stille tijd, meditatie (beeldmeditatie, tekstgebonden meditatie, 
contemplatie), rozenkrans, enzovoorts. Zorgt de verscheidenheid aan eredienst 
voor een goede, diepgaande omgang van de gemeente met God?
  
   
Hoe de eredienst bestudeerd 
wordt is afhankelijk van de vragen die je stelt en de vooroordelen waarmee liturgie 
benaderd wordt. Het is dan ook van belang oog te hebben voor de vooroordelen. 
In de wetenschap is het de laatste jaren gebruikelijk deze voorvragen te verantwoorden 
om tot een maximale objectiviteit te komen. In de praktisch-theologische benadering 
is het belangrijkste uitgangspunt dat de gemeente handelt in de liturgie. Dat 
sluit allerlei andere vooroordelen niet uit. Zo heeft dit studiemateriaal een 
protestants vooroordeel: het levert een praktisch-theologische oriëntatie op liturgie 
uitgaande van de beide Dienstboeken van de Protestantse Kerk in Nederland (zie 
literatuurlijst).
  
   
Tijdens het eenwordingsproces 
van de Protestantse Kerk in Nederland werden een nieuwe kerkorde en een nieuw 
dienstboek voorbereid. Dit Dienstboek kwam in delen uit: 
1. Liturgie in dagen van rouw. 
2. Bevestiging van ambtsdragers.
3. Doop en belijdenis.
4 en 5. Schrift – Maaltijd 
– Gebed. Zondag, feest‑ en gedenkdagen. Het dagelijks gebed: getijden en 
Huisdiensten.
De eerste drie delen zijn herzien 
in 2004 en uitgebreid uitgegeven als Dienstboek – een proeve Deel II (Leven – Zegen – Gemeenschap). Het 
in 1998 uitgekomen deel is in feite Deel I geworden. 
  
   
Algemeen
Deel I behandelt de zondag 
en de feest‑ en gedenkdagen. Voor een uitgebreide toelichting: zie pagina 
847-950 en volgende. Voor de orde, de structuur van de dienst: zie pagina 151 
en volgende. Er zijn vier orden: Dienst van Schrift en Tafel, Schriftdienst, Leerdienst, 
Samenkomst van de huisgemeente (indexering op de rand van de pagina door grijs 
vlak met Romeinse cijfers).
(klik hier voor de inhoud van Dienstboek - een proeve (Schrift - Maaltijd - Gebed) uit 1998) (klik hier voor een reformatorische recensie)
Bij de orden komen we twee 
vormen tegen:
A. De orde volgens de oecumenische 
traditie (steekwoorden: kyrie, gloria, vierende avondmaalsliturgie conform de 
oecumenische consensus van Lima).
B. De orde volgens de klassiek 
gereformeerde traditie (steekwoorden: schuldbelijdenis, genadeverkondiging, wet 
als regel der dankbaarheid, didactisch avondmaalsformulier).
(Klik hier voor een korte typering van liturgische tradities.)
De getijden komen voor in uiterst sobere vorm voor persoonlijk gebruik tot meer uitgebreide vorm voor gemeenschappelijk gebruik.
Voor meer over de getijden, klik hier.
Voor meer over bidden met psalmen, klik hier
  
   
Alternatieven en varianten
In het tweedelig Dienstboek 
van de Protestantse Kerk in Nederland is materiaal te vinden uit meer-dere theologische 
tradities, die ook een verschillende omgang met de liturgie kennen. Met name genoemd 
worden de klassiek gereformeerde traditie en de oecumenisch‑katholieke traditie. 
Daarnaast zijn er alternatieven en varianten.
Voor elke zondag is een aantal 
wisselende elementen opgenomen in de afdeling Tijdeigen (Tot Pasen vóór de orden, na Pasen na de orden: deze indeling 
is gekozen opdat het boek goed blijft openliggen bij de orden).
  
   
Wisselende elementen: 
 
 ·         
  introďtus: 
(gezongen) begintekst (lutherse traditie)
 
 ·         
  gebed 
voor de lezingen (zondagsgebed)
 
 ·         
  lezingen 
uit het leesrooster (luthers of gezamenlijk) en tussenzang (psalm)
 
 ·         
  gebed 
over de gaven (lutherse traditie)
 
 ·         
  kort 
slotgebed aan het eind van de dienst van Schrift en Tafel
  
   
In de orden zelf wordt de mogelijkheid 
gegeven om gedeelten van de eredienst te zingen in plaats van te spreken. Het 
gele middengedeelte bevat een extra verzameling liturgische gezangen met gevarieerde 
toonzetting: van ‘gregorianiserend’ tot toonzettingen uit Taizé en Iona en ander, 
niet alleen klassiek idioom.
  
   
Het tweede deel van het Dienstboek 
betreft de liturgie voor bijzondere gelegenheden: doop en belijdenis; de Maaltijd 
van de Heer in bijzondere omstandigheden; bevestiging van ambtsdragers; inleiding 
in een bediening; bediening van de verzoening; zegeningen; liefde en trouw; uitvaart 
en rouw. Het boek heeft een goede inhoudsopgave en het materiaal is makkelijk 
te vinden. 
  
   
Doordat de indeling van een 
missaal gekozen is, en omdat de boeken voor de zondagse eredienst en voor de getijden 
(met alle toelichtingen) samengevoegd zijn, kan het voor mensen moeilijk zijn 
in het Dienstboek de weg in te vinden. Wie de moeite neemt er in thuis te raken, 
vindt een enorme schat aan liturgisch materiaal, waar men in andere kerken jaloers 
op blijkt te zijn. Het sterke punt is de duidelijke structuur. Voor de bewoordingen 
worden veel varianten aangeboden (passend bij het karakter van een brede kerk), 
van traditioneel tot modern en van orthodox tot vrijzinnig. 
  
   
Bij de aanbieding in 1998 werd 
gezegd dat het Dienstboek niet bedoeld was om zich slaafs aan te onderwerpen, 
maar om zich er door te laten uitdagen in de eredienst geen materiaal van mindere 
kwaliteit en doordenking te gebruiken. Hierbij is de voorganger (voorbereidingsgroep) 
een actieve rol toegedacht.
Ook de liturgische gezangen 
dreigen door hun ordening ten onrechte niet gebruikt te worden. De ordinaria die 
aan het begin staan, zijn in het bijzonder bedoeld voor gemeenten die al gewend 
zijn aan muzikale vormgeving van de onderdelen. Ze krijgen in de ordinaria variatie 
aangeboden. Gemeenten die met die muzikale vormgeving beginnen vinden vooral verderop 
bekende toonzettingen, en ook toegankelijke vormen, bijvoorbeeld in de gezangen 
uit Taizé en Iona. Het aangeboden materiaal opent ook de ogen voor het liturgisch 
gebruik van ander muzikaal materiaal.
  
   
Dienstboek II daagt gemeenten 
uit flexibel te zijn in het toepassen van kerkelijke gebruiken in pastorale situaties. 
Ook minder gebruikelijke vormen, zoals zegeningen, worden aangeboden om God en 
het leven van mensen op elkaar te betrekken. Het nieuwe Dienstboek inspireert 
kerkelijke gemeenten vormen te gebruiken die het leven van mensen in het licht 
van de Aanwezigheid van de Allerhoogste perspectief geven.
Literatuur
Voor verdere studie via liturgische publicaties, klik hier
Websites
Voor Links naar liturgische sites, klik hier
  
[1]   N.A. Schuman, 
Uitbeelding van verbeelding, in: Rondom 
het Woord, 40, nr. 2, p. 8
  
[2]   Naar het 
slotwoord van de eucharistieviering: Ite, 
missa est - ‘Gaat, het is gedaan!’
  
[3]   Canon: 
vaste regel volgens welke het misoffer opgedragen moet worden; tijdens het uitspreken 
van de instellingswoorden uit Matteüs 26 wordt de verandering van brood en wijn 
geacht plaats te vinden. Dit wordt consecratie genoemd.
  
[4]   Vergelijk 
H.A.J. Wegman, Riten en mythen. Liturgie 
in de geschiedenis van het christendom, Kok, Kampen 1991, p. 10-11
  
[5]   Ook bekend 
als het Limarapport, 1982
  
[6]   Zie ook: 
de leeswijzer, p. 954-960 en de uitgangspunten 
en toelichting,  p. 1151 e.v. in het 
Dienstboek, deel I
  
[7]   Zie ook 
de toelichting in het Dienstboek, deel I: het liturgisch jaar, p. 906 e.v.
  
[8]   Zie ook de toelichting in het 
Dienstboek, deel I: leesroosters, p. 901 e.v. en de Overzichten, p. 1187 e.v.
  
[9]   Sommige christenen: op sabbat 
(Klein‑Azië vijfde eeuw; zevendedags adventisten)
  
[10]   Dit werd 
onder meer in de Adelbert Abdij te Egmond-Binnen in de jaren negentig van de twintigste 
eeuw opnieuw binnen de eredienst uitgevoerd.