Praktische theologie
-
Theologische Vorming
Gemeenteleden
Inhoud basisstudiemateriaal Liturgiek 2006
1.
Inleiding: wat is liturgiek?
Woord vooraf
1.
Inleiding: wat is liturgiek?
Liturgiek
is niet hetzelfde als liturgie. Liturgiek is
een praktisch-theologisch vak, dat zich bezighoudt met het bestuderen van liturgie
of eredienst. Liturgie is de kerkelijke (ambtelijke) ordening van de gezamenlijke
omgang met God. Soms is dit heel mooi onder woorden gebracht, zoals: ‘het
geheel van vormen die uitdrukking geven aan dat wat nog geen oog heeft gezien
en geen oor heeft gehoord: het ‘vriendelijk Aangezicht’ en de ‘Stem van de levende
God’ zelf’.
[1] Het zoeken van (de omgang met) God is een (algemeen?)
menselijk streven. Omdat het een praktisch-theologische benadering betreft, wordt
de liturgie gezien als het handelen van de kerk en de kerkelijke gemeente.
Sommige
kerkgenootschappen, zoals de rooms‑katholieke kerk, gebruiken het woord
'liturgie' in engere zin voor eucharistieviering of de orde ervan en kennen daarnaast
paraliturgische vieringen, zoals vormen van gezamenlijk gebed (gebedsdiensten
en getijden).
Naast liturgische gebruiken, die de omgang met God ordenen, zijn er ook paraliturgische en volkse gebruiken. En natuurlijk allerlei vormen van persoonlijke omgang met God. Hier beperken we ons tot de kerkelijk geordende gemeenschappelijke vorm.
(Klik hier voor doelen van de eredienst)
Voor liturgische, paraliturgische en volkse gebruiken in de Stille Week, klik hier
In het uiteengroeien van liturgische, paraliturgische en volkse gebruiken zien we dat liturgie en leven niet vanzelf integreren.
In
de liturgie is gesproken taal een van de liturgische bouwstenen. Gesproken taal
in de liturgie bestaat in de vaste delen grotendeels uit bijbelcitaten en verwijzingen,
en heeft meestal een andere functie dan in de krant (waar de taal meestal beschrijvend
is). In de liturgie heeft de taal vaak een niet beschrijvende functie (loven,
prijzen, bidden, ervaringen oproepen, toelichten, getuigen, enzovoorts).
Naast
gesproken taal worden in de liturgie ook andere geordende zaken als bouwstenen
gebruikt: geordende tijd en geordende plaats en ruimte, vormgeving van zintuiglijk
waarneembare zaken en geordende handeling (ritueel). Hiermee worden menselijke
mogelijkheden benut, die de deelname van héél de mens bevorderen, en niet alleen
de rationele kant van de mens.
In
de liturgie bedrijven de deelnemende mensen zélf de eredienst. Gemeenschappelijk
handelen ze zelf, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een toneelvoorstelling of
theatershow waar de mensen op het toneel handelen voor de mensen in de zaal. In
de liturgie wordt het gebeuren niet op de deelnemers gericht, maar door hen voltrokken.
Liturgische elementen zijn geen middelen om mensen aan te spreken, te vermaken
of te plezieren, maar middelen om door henzelf gebruikt te worden in de eredienst.
Dit geldt ook voor de elementen die de gelovigen ontvankelijk maken voor de ‘stem
van de levende God zelf’.
Het
Griekse woord leitourgia betekent 'dienstwerk
van het volk'. Hoewel etymologie lang niet altijd iets zegt over de functionaliteit
van een woord, is hier veelbetekenend dat het volk, de samengekomen gemeenschap,
als subject van de eredienst wordt aangeduid. Van de gemeente wordt verwacht dat
deze iets doet voor het aangezicht van God, in de hoop en verwachting dat God
in hun midden zal zijn.
Voor meer over de bouwstenen (uitingsvormen) van de liturgie, klik hier
In
de bijbel komen we allerlei liturgische vormen tegen. Dat geldt al voor het Oude
Testament. Naast offerdienst komen daar ook voorlezing van de Tora, gebed en beurtspraak
voor (bijvoorbeeld een acclamatie van het hele volk). Een aantal gebruikelijke
liturgische vormen heeft qua vorm of zelfs qua bewoording zijn oorsprong dus al
in het Oude Testament. Denk bijvoorbeeld aan de zegenwoorden: ‘De Heer zegene
u en behoede U …’.
De primaire bron voor de christelijke eredienst is echter het Nieuwe Testament. Dit is geen eenvoudige bron. Het liturgische materiaal bestaat uit fragmenten of geeft een indirecte beschrijving van de gang van zaken die geďnterpreteerd moet worden in het licht van de latere praktijk.
Voor meer over bronnen van de liturgie, klik hier
Het
bronmateriaal uit het Nieuwe Testament levert meer vragen dan antwoorden. Toch
heeft de praktijk van toen geleid tot liturgische tradities die teruggaan op deze
oude bronnen. Deze tradities hebben hun eigen kijk op de liturgie. Maar ook binnen
de verschillende tradities ontstaan richtingen die heel verschillend denken over
liturgie.
We
vatten hier samen hoe de liturgie zich ontwikkeld heeft en hoe deze ontwikkeling
door verschillende richtingen geduid wordt.
Samenvatting liturgiegeschiedenis uit
protestantse hoek
----(Klik hier voor meer liturgiegeschiedenis met verschillende 'vooroordelen'.)
De vroege
gemeente
In
de eerste drie eeuwen ontwikkelt de christelijke eredienst zich (na de synagoge
te hebben verlaten) rondom twee kernen: Schrift en Tafel. Dit resulteert in het
volgende patroon:
Publieke
samenkomst
·
groet
(bijvoorbeeld: ‘De Heer zij met u’ – ‘en met uw geest’)
·
schriftlezingen
en psalmodie
·
prediking
·
voorbedengebed
·
wegzending
van de catechumenen (geloofsleerlingen)
Voortzetting van
de eredienst voor ingewijden (‘gedoopten’)
·
groet
·
vredeskus
·
offertorium
(aanbrengen van de gaven naar het altaar)
·
eucharistiegebed
·
breking
van het brood en communie
·
wegzending
van de gemeente
Vanaf de vierde
tot de negende eeuw zijn er in het Westen verschillende liturgische tradities:
de Gallische (Frankrijk en Duitsland), de Keltische (Ierland, Schotland, Wales),
de ambrosiaanse (Milaan), de mozarabische (Spanje) en de Romeinse (Rome).
Vanaf
de tiende tot de vijftiende eeuw krijgt Rome in het Westen de overhand. De wereldlijke
heersers steken veel energie in het bannen van plaatselijke gebruiken en het vestigen
van een eenduidig gezag, zowel wereldlijk als geestelijk. Liturgie wordt zo bindmiddel
čn machtsmiddel. Vanaf die tijd wordt het gebruikelijk om het geheel van de viering
aan te duiden met de naam mis. [2]
Ordinarium
en Proprium
De
mis kent een aantal vaste onderdelen, het zogenaamde Ordinarium (letterlijk: het
‘gewone van de mis’). Het zijn onderdelen die in elke misviering een vaste plaats
en tekst hebben:
·
kyrie (roep om ontferming)
·
gloria (lofprijzing)
·
credo (geloofsbelijdenis) na de prediking.
Het credo vormt de overgang naar de dienst van de tafel, waarin het sanctus (‘Driemaal heilig is de Heer’,
volgens Jesaja 6 – met het Hosanna en Benedictus) en het Agnus Dei (aanbidding van ‘het lam Gods’ dat de zonden der wereld
wegdraagt: Johannes 1, Openbaring 4).
De
overige onderdelen van de mis horen tot het zogenaamde Proprium (letterlijk: ‘het
(tijd)eigen van de mis’). Deze onderdelen worden tussen het Ordinarium geschoven
en hebben per dienst met het kerkelijk jaar wisselende teksten (zoals lezingen,
tussenzangen en gebeden).
De canon van
de mis
De
ontwikkeling van het dogma van de transsubstantiatie (rooms-katholieke interpretatie:
de reële aanwezigheid van Christus in de eucharistie) heeft ingrijpende gevolgen
voor de christelijke eredienst. Het brood wordt hostie (letterlijk: offerande). Dit is
een verwijzing naar Efeziërs 5:2: Christus die zich voor ons overgegeven heeft
als offergave (oblatio) en slachtoffer
(hostia).
In
de middeleeuwen komt het gebruik in zwang dat de gewone kerkganger eenmaal per
jaar, namelijk met Pasen, communiceert (’zijn of haar Pasen houdt’). Voor zover
het kerkvolk de hostie al in ontvangst neemt, doet men dit knielend. Bovendien
wordt het gewoonte dat men de hostie niet meer in de hand neemt. De priester legt
de hostie op de tong. De verering van de hostie komt op.
De
te lezen tekst van het tafelgebed wordt de canon genoemd. [3]
De canon wordt zo heilig dat de priester de woorden in stilte
bidt uit vrees voor ontwijding. De kerkganger wordt meer en meer toeschouwer bij
een magisch gebeuren (Hoc est corpus
> hocus pocus). Van de schriftlezingen en preek blijven alleen de lezingen
over. De homilie (preek) wordt letterlijk bijzaak.
Zo
ontstaan vanaf de dertiende eeuw rituelen waartegen de reformatoren zich zullen
verzetten: het in stilte bidden van de priester, de aanbidding van de hostie,
en het niet of nauwelijks deelnemen aan de communie door het kerkvolk.
In
de zestiende eeuw wordt op het punt van de eredienst een radicale heroriëntatie
op de oudste bronnen doorgevoerd, zowel aan protestantse (zeer divers) als aan
rooms-katholieke kant (het concilie van Trente is ook een liturgiehervorming).
De meeste vroeg-reformatorische orden van dienst (tot 1525) beogen een revisie
van de mis. Wat onjuist is, moet verdwijnen. De rest mag blijven. Dit betekent
met name de verwijdering van de canon.
De
mis wordt christlich gebessert, zoals
Luther het graag noemt. De vijf ordinariumgezangen worden meestal gehandhaafd.
Luther gebruikt gezangen in de volkstaal, om de gemeente als subject van de liturgie
meer tot haar recht te laten komen.
Vanaf
1525 beginnen andere reformatoren een radicale hervorming van de eredienst te
eisen en in te voeren.
Er
wordt grotere afstand geschapen ten opzichte van de roomse traditie uit de middeleeuwen.
De ordinariumdelen worden facultatief gesteld (Bucer) of geheel verwijderd (Zwingli
en Calvijn). Calvijn en Bucer proberen in de leegte, die achterblijft na het ‘afschaffen’
van de mis, wel een nieuwe liturgische constructie te bouwen.
Voor
de reformatoren is het een principekwestie dat de gemeente subject is van de liturgie.
Het wordt daarom van belang geacht dat deze in de eredienst kan spreken en zingen.
De toeschouwerhouding is naast de misoffer-kwestie een hoofdpunt van kritiek.
De gemeente moet zčlf bidden, maar dan als geroepen door God zelf, die haar nodigt
tot de viering.
Aanknopingspunt
voor de reformatoren: de preekdienst (pronaus)
Terwijl
Luther vasthoudt aan de zondagse eredienst als dienst van Woord en Sacrament,
knopen de andere reformatoren (Calvijn onder druk van de burgerlijke gemeente
in Genčve) aan bij de middeleeuwse preekdienst. Deze preekdienst (pronaus), die in de landstaal gehouden
wordt, is in de middeleeuwen (twaalfde eeuw) ontstaan en ontwikkelt zich in eerste
instantie binnen de mis. Later wordt de preekdienst als aparte dienst gehouden,
los van de mis.
Deze
pronaus heeft een sterk onderwijzend
karakter en een didactische doelstelling. Na de preek (in de lands-taal) komt
een catechetisch deel waarin achtereenvolgens het Onze Vader, de Apostolische
Geloofsbelijdenis en de Tien Woorden gereciteerd worden. Dit is een catechetische
drieslag: geloof – gebod – gebed. Op dit catechetisch gedeelte volgen de openbare
schuldbelijdenis (offene Schuld) en
een gebed om vergeving van zonden. Elementen, die in de pronaus na de preek (ter onderwijzing)
aan de orde komen, zijn voor diverse reformatorische orden van dienst van belang
geweest.
De
liturgie heeft steeds uit veel bijbelteksten en bijbelverwijzingen bestaan. Calvijn
zoekt daarnaast naar een bijbels‑theologische verantwoording van de diverse
liturgische momenten.
Verlichting
en Romantiek
De
ontwikkelingen in de cultuur van de achttiende eeuw hebben grote invloed op de
protestantse liturgie. In de Woordverkondiging wordt het gesproken woord (in het
bijzonder de preek, de leerrede) een monopoliepositie toegekend. De concentratie
op de preek, als de exclusieve vorm waarin het Woord van God naar de gemeente
toekomt, resulteert in de gedachte dat het lied alleen een reactie op het gesproken
Woord is. (Liturgie = preek met een versje). De hervorming van de liturgie in
de twintigste eeuw is vooral een reactie tegen deze ontwikkeling en voltrekt zich
door een herbronning vanuit de oudste liturgische traditie.
Visies op de ontwikkeling van liturgisch
materiaal
Bij
de vraag hoe de liturgie zich ontwikkeld heeft, kan iets afstandelijker gekeken
worden naar het liturgisch materiaal uit verschillende eeuwen. Tijdens de ontwikkeling
ontstaan ook nieuwe vormen. Daarbij is het de vraag of dat een nieuwe ontwikkeling
van eigenlijk al bestaand materiaal is, of dat er nieuwe liturgie ontstaat. Dat
wordt verschillend ingeschat. Daarom wordt de ontwikkeling van hetzelfde historische
materiaal op verschillende manieren samengevat.
Globaal
komen we de volgende posities tegen:
1.
Het
vroegste liturgische materiaal ligt het dichtste bij de Joodse praktijk van Jezus
en zijn discipelen. Daarom is dit de bron waaruit geput moet worden bij de samenstelling
van modern materiaal. Door de eeuwen heen is het materiaal uit die bron veranderd,
vervormd en verworden.
Binnen deze optiek is liturgiehervorming:
terug naar de bron.
2.
Liturgisch
materiaal ontwikkelt zich. Maatschappij en kerk ontwikkelen zich en de liturgie
ontwikkelt mee en voorziet in de ontstane behoeften. Latere vormen zijn daarom
niet slechter, eerder beter.
Binnen deze optiek is liturgiehervorming: het verder
ontwikkelen van de overgeleverde liturgie binnen de zich verder ontwikkelende
maatschappij.
3.
De
ontwikkeling van de kerk kent een aantal bloeiperioden en een aantal vervalperioden.
Binnen deze optiek is liturgiehervorming: oriëntatie op bloeiperioden.
In
protestantse kring (maar niet alleen daar) komen we het ‘bloei-verval-herstel-model’
tegen. Na aanvankelijke bloei in de vroege gemeente komt er verval en wildgroei
in de middeleeuwen, gevolgd door herstel bij de hervorming. Deze cyclus herhaalt
zich en in onze tijd is herstel geboden door oriëntatie op de vroege kerk.
De
liturgische beweging, die vroeg in de twintigste eeuw in protestantse kring ontstaat
rond ds. J.H. Gerretsen en prof. dr. G. van der Leeuw, hanteert dit model wel,
maar wordt ook sterk aangesproken door allerlei latere westerse liturgische vormen.
In
rooms-katholieke kring legt men meer de nadruk op de ontwikkeling en de waarde
daarvan (God werkt in het traditieproces). Toch ontstaat daar aan het eind van
de negentiende eeuw de liturgische beweging die zich bij hervorming van de liturgie
oriënteert op het vroegste materiaal.
Als
we alleen naar het historisch-liturgisch materiaal kijken, zien we een aantal
patronen:
Mensen
staan zelden vrijblijvend tegenover liturgische vormen, waarschijnlijk omdat deze
niet alleen verstandelijk maar ook zintuiglijk aanspreken. De eigen ervaring met
liturgische vormen vanaf de jeugdjaren speelt daarbij een rol. Sommige mensen
hangen naar het oude, anderen streven juist naar het nieuwe. Afhankelijk van de
omgang met bestaande en overgeleverde liturgie, kunnen we mensen indelen in de
volgende groepen:
In
de tijd van de grote liturgievernieuwing in de rooms-katholieke kerk, in de tweede
helft van de twintigste eeuw, is het veld op het rooms-katholieke erf verdeeld
in voor- en tegenstanders. De tegenstanders willen de traditie ongewijzigd laten
bestaan, de voorstanders zoeken naar eigentijdse vormen die aansluiten bij de
beoogde parochianen (gemeenteleden). Door deze confrontatie komt het gesprek op
gang over wat er nu eigenlijk in de liturgie gebeurt.
Door
Vaticanum II wordt een heroverweging op gang gebracht wat er gebeurt in de eredienst.
Bij-voorbeeld: Hoe moet je met een Halleluja-vers omgaan, dat als inleiding op
het evangelie wordt gezongen?
1.
Voor
Vaticanum II leest de priester (of de cantor) in zijn missaal Halleluja (plus vers). Hij voert dit gesproken
uit in de laagmis en laat het zingen (Graduale Romanum) in de hoogmis.
Er wordt niet nagedacht over
de functie, de zeggingskracht of de betekenis ervan.
2.
Door
de mogelijkheid en het verlangen om in de volkstaal te vieren ontstaat een liederen-repertoire.
Dus denkt men na wat de rite zeggen wil: de functie van het halleluja‑vers
is oproepen, acclameren. Meestal ziet men geen noodzaak het woord halleluja te
vertalen, maar wel het toegevoegde vers. Dan ontdekt men dat 'Halleluja, Christus
is verrezen' om bijpassende muziek vraagt, wil het echt een oproep, een acclamatie,
zijn. Toch zit men nog sterk vast aan de oude modellen, de muziek wordt neo-gregoriaans,
neoklassiek, enzovoorts. Soms gebruikt men nog het gregoriaans, al is het slechts
voor het halleluja. Het doel is de rite meer te laten zeggen.
3.
Er
wordt gekeken naar de gebruikersgroep: wie, welke gemeenschap is hier aan het
vieren?
Wat is de cultuur, de smaak ervan? Wat zijn de mogelijkheden van
cantor, koor, instrumentalisten? Enzovoorts. Met deze rituele en pastorale gegevens
kiest de verantwoordelijke de meest geschikte vorm. Zo komen er verschillende
muzikale vormen: voor een gemeenschap van contemplatieven (gregoriaans); voor
een middelbare school (ritmische muziek?); voor kinderen (halleluja en handengeklap
of de armen in de lucht?); voor een parochie met een klassiek koor of met een
begaafde organist.
Op
het protestantse erf is het veld verdeeld in groepen die aan liturgie doen en
groepen die zeggen daar niet aan te doen. De laatsten gaan door zoals ze gewend
zijn of proberen hun vormen zoveel mogelijk uit de situatie te laten voortvloeien.
Traditie en context spelen dus niet alleen bij rooms-katholieken een rol.
Binnen de westerse kerk bestaan
niet alleen rooms‑katholieke kerkelijke liturgische tradities, maar ook
oud‑katholieke, anglicaanse, lutherse, gereformeerde, remonstrantse, doopsgezinde,
methodistische, baptistische en evangelicale. Hoewel ze minder kerkelijk georganiseerd
zijn, hebben ook de quakers en allerlei vrije groeperingen liturgische tradities
(ook als ze dit zelf misschien niet zo noemen). De bekendste niet‑westerse
traditie is de oosters-orthodoxe traditie, die ook een aantal geledingen kent.
Vanaf het begin van de twintigste
eeuw is er ook in het protestantisme een liturgische beweging actief, die zich
oriënteert op de vroegste liturgische bronnen. Daardoor gaan de hervormde liturgie
van de rooms-katholieke kerk, de anglicaanse kerk en de oud-katholieke kerk, en
de hervormde liturgie van de protestantse kerken, sterk op elkaar lijken. Dit
leidt tot overeenkomst over de vorm in het rapport Baptism, Eucharist and Ministry van de
Wereldraad van Kerken. [5]
Er gaan tijdens deze parallelle beweging stemmen op om alles
wat hiervan afwijkt niet als liturgie aan te merken.
Sindsdien (1982) is er weer
sprake van diversificatie: het verplicht stellen van een bepaalde vorm van liturgie
wordt niet zomaar geaccepteerd in het begin van de huidige eeuw.
Als men uitgaat van een ruim
liturgiebegrip, valt daar zowel de orde van een quakerbijeenkomst (samenkomen,
in stilte bijeenzijn, uiteengaan) onder als een sobere protestantse dienst ('preek
met een versje'). Maar ook een hoogliturgische viering met een bisschop en priesters,
diakenen, acolieten, een cantor en koorzangers.
(Voor de verantwoording van verschillende richtingen in een Liturgische Theologie, klik hier)
De
definitie van liturgie luidt: de ordening van de gezamenlijke omgang met God,
waarbij de gemeente handelende 'persoon'
is. Dit geeft al aan waar liturgie voor bedoeld is.
De
taal van de liturgie is omgangstaal, voor de omgang met God; niet in de eerste
plaats de taal van het hoofd. Mensen hebben met woorden omgang met elkaar, maar
ook met handelingen, gebaren, gestes. Zo zijn er in de omgang met God ook gesproken
en gezongen taal, beeldtaal, handelingen en rituelen, ordening in tijd en ruimte.
Betekenis wordt niet alleen door een grammaticaal verband gegeven, maar ook door
associatie en ervaring. Soms worden alle zintuigen ingeschakeld (gezicht, smaak,
reuk, tast, gehoor). Daardoor wordt de hele mens, en niet alleen zijn verstand,
opgenomen in het verband van de eredienst.
Praktisch-theologisch
wordt bij de liturgie gekeken hoe de gemeente in de eredienst haar omgang met
God gestalte geeft. Elke eredienst kan voorgesteld worden als een cirkel. Mensen
komen samen en vormen een kring, met de verwachting dat er in die kring iets betekenisvols
zal plaatshebben:
de
opening van het Woord en het vieren van de sacramenten. De kring die zich sluit
is niet naar boven toe gesloten, maar verwacht juist dat er in de samenkomst van
Godswege iets zal gebeuren. De overgeleverde oecumenische orde van dienst drukt dat uit met: (
Sindsdien is er echter weer sprake
van diversificatie, en een bepaalde vorm van liturgie
verplicht stellen wordt niet meer geaccepteerd aan het begin van de 21e eeuw.
In
de westerse liturgische traditie worden meerdere sacramenten in ere gehouden.
Een sacrament wordt omschreven als een uitwendig teken, door God ingesteld, waarin
genade wordt aangeduid en gegeven. Protestanten erkennen slechts de twee sacramenten
waarvan de evangelisten vermelden dat Jezus Christus deze zelf heeft ingesteld:
Doop en Maaltijd van de Heer (avondmaal).
De
rooms-katholieke kerk kent zeven sacramenten: doopsel, vormsel, huwelijk, priesterwijding,
boete en verzoening, ziekenzalving, eucharistieviering. Het zijn er zeven omdat
de rooms-katholieke kerk een wat ruimere definitie hanteert: een sacrament gaat
terug op het woord en leven van Jezus Christus. Er hoeft geen sprake te zijn van
een ‘letterlijke’ instelling door Jezus Christus. Omdat de sacramenten met Jezus
Christus verbonden zijn, is het bedienen ervan voorbehouden aan zijn ‘ambtelijke
vertegenwoordiger’: de predikant, c.q. priester.
De
orde voor de Maaltijd van de Heer, zoals die gewoonlijk op zondag gevierd wordt,
vindt men in Dienstboek I. De orde voor de Maaltijd van de Heer in bijzondere
omstandigheden is te vinden in Dienstboek II. De orde voor het sacrament van de
doop is eveneens te vinden in Dienstboek II. (Zie de toelichtingen aldaar.)
Praktisch-theologisch
wordt vooral naar gemeenschappelijke vormgeving en beleving gekeken.
In
de liturgie en de reflectie erop is steeds geput uit de bijbel: voor bewoordingen,
voor de opbouw van de dienst, en voor wat er gevierd en beleefd wordt (bijvoorbeeld
Calvijn). Bijbelgedeelten die ermee verbonden kunnen worden geven een bijbelse
invulling aan de inhoud en beleving van de maaltijd.
In
de eerste plaats zijn er de bijbelgedeelten rond de instelling en het vieren van
het avondmaal met hun duiding van het gebeuren. Daarnaast zijn er bijbelgedeelten
die opgeroepen worden door de woorden bij het avondmaal. Dit zijn niet alleen
woorden van Jezus zelf, zoals in Johannes 6, maar ook woorden rond de oorsprong
van het feest dat gevierd werd bij het laatste avondmaal en woorden rond maaltijden
die een verbond bezegelden.
Beknopte ontwikkelingsgeschiedenis van de Dienst van de Tafel
Oecumenische orde van het avondmaal
Hier
volgt een aantal belevingsaspecten van de Maaltijd van de Heer ontleend aan de
Schrift:
De
bediening van de doop is door de eeuwen heen nauw verbonden met de viering van
de kern van het geloof, het paasfeest. In sommige perioden wordt de doop uitsluitend
in de paasnacht bediend. In de tijd van voorbereiding op Pasen genieten de geloofsleerlingen
hun laatste onderricht. De schriftlezingen geven in deze weken de belangrijkste
momenten van dit onderricht aan. Deze tijd van voorbereiding, catechumenaat genoemd,
wordt afgesloten door de doop en de opneming in de gemeente, tijdens de viering
van de paasnacht. De traditionele lezingen tijdens de nachtwake vormen samen als
het ware een 'kort begrip' van het hele dooponderricht.
In de loop der eeuwen
is de kerstening zover gevorderd dat het accent verlegd wordt naar de doop van
pasgeboren kinderen. De weg die geloofsleerlingen gezamenlijk gaan ter voorbereiding
van hun doop raakt geheel op de achtergrond. Daarmee vervalt het catechumenaat
en wordt de directe verbinding van de gemeente met het paasfeest geleidelijk verbroken.
Kinderdoop wordt
in de bijbel niet met name genoemd. Wel wordt gesteld dat mensen 'met hun gehele
huis' gedoopt worden en dat het heil ook voor hun kinderen is (Handelingen 2:38
en volgende; 16:15,33; 18:8). In de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs
(1:16), een van de jongste geschriften
van het Nieuwe Testament, wordt gezinspeeld op de kinderdoop. Als dit alle bewijs
voor kinderdoop is, is dat mager. Er zijn in vroege, buitenbijbelse geschriften
(en grafschriften) wel allerlei vermeldingen van kinderdoop. Deze blijkt vanaf
het begin regel te zijn. Over speciale gevallen wordt uitgebreid gediscussieerd.
Zijn ongeboren kinderen bijvoorbeeld als gedoopt te beschouwen als hun moeder
gedoopt is, of moeten ze zelf na de geboorte gedoopt worden?
In
de vierde eeuw wordt het christendom de officiële godsdienst van het Romeinse
rijk. De kerk groeit enorm en er ontstaan problemen rond de (kinder)doop. Omdat
de doop gezien wordt als ‘magisch’ middel om de zonden teniet te doen, stelt men
deze uit tot vlak voor de dood, maar in ieder geval tot na de woelige jeugdjaren.
Later verdwijnt dit gebruik weer. Als vrijwel iedereen uit gedoopte ouders geboren
en als kind gedoopt wordt, is er geen gelegenheid meer de zonden kort voor de
dood te laten afwassen.
In
nieuwe doopliturgieën oriënteert men zich op vroege doopliturgieën. Omdat de symboliek
van de doop spreekt van ondergaan in water zoals Christus onderging in de dood,
en met Hem weer verrijzen, wordt de doop als wezenlijk onderdeel van de paasnachtviering
gezien. Elke doopviering begint met een gedachtenis aan de eigen doop van alle
aanwezige gelovigen. Hierdoor wordt de viering van Christus’ doortocht verbonden
met het persoonlijk geloofsleven. Als er in de paasnacht geen dopeling is, is
er daarom toch een doopgedachtenis.
De symboliek van water beperkt zich niet
tot ‘ondergang in en verrijzenis uit het water’. De symboliek kan ook opgevat
worden als de afwassing van de (erf)zonde. Vooral in de doop door overgieting
van het hoofd wordt het teken op het voorhoofd herkend, dat als merkteken van
het toebehoren aan God geldt. Dit komt op meerdere plaatsen in de bijbel naar
voren. In de persoonlijke beleving kan een bepaald aspect overheersen.
Klik hier voor het oude doopformulier
Klik hier voor het nieuwe doopformulier
Voor meer over belijdenis/confirmatie, klik hier
a)
Getijdengebed in de westerse traditie
Er is ook een traditie van
dagelijkse gebedsdiensten: in de ochtend, middag en avond, of zelfs vaker. Deze
gebedsdiensten worden ook wel getijden genoemd. Het getijdengebed stamt uit de
tempel- en synagogedienst en wordt ook thuis gepraktiseerd. In het Oude Testament
vindt men allerlei voorbeelden (Numeri 28, Psalm 55:18). De eerste christenen
nemen dit gebruik over en komen in de tempel bijeen op geregelde gebedstijden
(Handelingen 2-4).
Volgens geschriften uit de
eerste eeuwen wordt er in groepen drie keer per dag het Onze Vader gebeden in
het huis van de gemeente. Op deze manier worden de ochtend, middag en avond gemarkeerd.
Later worden de drie gebedsmomenten uitgebreid tot zeven of acht keer per dag:
‘Bidt zonder ophouden’! Het is vooral Benedictus van Nursia die dit in het klooster
een vaste vorm geeft. In veel kloosters is tegenwoordig het aantal getijden beperkt
tot vijf of zelfs minder.
De acht getijden (ook wel officie
genoemd) zijn:
·
metten
(ook wel vigilie genoemd) rond 5 uur
·
lauden
rond 6 uur
·
priem
rond 7 uur (tegenwoordig voor de priesters en in de meeste kloosters afgeschaft)
·
terts
rond 9 uur
·
sext
rond 12 uur
·
noon
rond 14 uur
·
vespers
rond 17 uur
·
completen
rond 20 uur
De getijden worden ingedeeld
in grote en kleine getijden. De metten, lauden en vespers vormen de grote getijden.
De priem, de terts, de sext en de noon zijn de kleine getijden. Ook de completen
horen bij de kleine getijden.
In het kloosterlijk officie
worden de honderdvijftig psalmen uit de Bijbel gebeden, verspreid over de week.
Dit gebeurt niet in berijmde vorm, zoals bij de protestanten, maar op reciteertoon.
In sommige kloosters worden elke week alle honderdvijftig psalmen gebeden, in
andere verspreid over twee weken. In de anglicaanse kerk worden ze sinds het Book
of Common Prayer over een maand verspreid gebeden.
Alle getijden hebben een lezing
uit de Bijbel en smeekgebeden.
De calvinistische reformatie
schaft de kloosterlijke getijden af en verschuift deze praktijk in afgeslankte
vorm naar de huiselijke kring. Daar wordt voortaan bij de maaltijden uit de Bijbel
gelezen en gebeden.
De muziek van de kloosterlijke
getijden is traditioneel het gregoriaans. Waar Nederlands wordt gezongen is nieuwe
muziek gecomponeerd die vaak sterk aan het gregoriaans doet denken. In Nederland
wordt de psalmvertaling van Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde in de kloosters
het meest gebruikt. In het Abdijboek (zie literatuurlijst) zijn Nederlandstalige
zangteksten met bijbehorende melodieën geschreven door verschillende monniken
en zusters.
Het koorgebed van priesters
heet het breviergebed. Het boek waaruit priesters de getijden bidden wordt brevier
genoemd. Het middeleeuwse getijdenboek was bestemd voor de persoonlijke devotie
van leken.
b)
Getijdengebed in de protestantse kerk
In het nieuwe Dienstboek is
een speciaal deel gewijd aan de getijden: Dienstboek 1, vanaf pagina 951: Het
dagelijks gebed. Getijden en huisdiensten. [6]
Er zijn orden voor gemeenschappelijk en voor persoonlijk gebruik
(vanaf pagina 978). Het materiaal voor persoonlijke devotie is gedeeltelijk gerelateerd
aan gemeenschappelijke eredienst, zoals de orden voor persoonlijk gebed en de
gebeden ter voorbereiding op de eredienst (pagina 762 en volgende). Er zijn ook
‘Oefeningen voor inkeer en verstilling’ (vanaf pagina 1145).
De basisbeweging van het kerkelijk
jaar is het gezamenlijk meebeleven en vieren van de heils-geschiedenis die zich
in Jezus Christus heeft voltrokken:
-
de
verwachting van zijn geboorte (advent)
-
de
viering van zijn komst op aarde (Kerst)
-
Zijn
optreden (epifanieëntijd)
-
het
toeleven naar de grote dagen rond Pasen (veertigdagen- of lijdenstijd)
-
het
vieren van de drie heilige dagen van lijden, sterven en opstanding
-
het
vieren van de opstanding, vijftig dagen lang in de paastijd
-
veertig
dagen na Pasen: de hemelvaart
-
vijftig
dagen na Pasen: de uitstorting van de heilige Geest (Pinksteren).
De tijd tussen Pinksteren en
advent heeft een minder duidelijke invulling. [7]
In de niet-protestantse tradities
is deze jaarcyclus aangevuld met feesten rond sacrament en heiligen (het liturgisch
jaar). Het leesrooster geeft de basisbeweging van het kerkelijk jaar gestalte.
In de westerse traditie is dat het oude klassieke oecumenische leesrooster dat
elk jaar opnieuw gebruikt wordt. In het Dienstboek treffen we dit aan als het
evangelisch-luthers dienstboek.
Klik hier voor meer over het Kerkelijk Jaar
Klik hier voor het Lutherse (=Klassieke) Kerkelijk Jaar
Voor een artikel over de roosters in het Dienstboek - een proeve, klik hier.
Na het Tweede Vaticaans Concilie neemt de rooms-katholieke kerk – om meer verschillende bijbel-gedeelten in de eredienst te gebruiken – een driejarig rooster in gebruik. De oecumene neemt later het hiervan afgeleide Common Lectionary als driejarige richtlijn voor de lezingen aan. Het gemeen-schappelijke leesrooster uit het Dienstboek is hiervan de versie van de Protestantse Kerk in Nederland. Het Dienstboek geeft ook alternatieve roosters, bijvoorbeeld om in de protestantse traditie de Bijbel van begin tot eind door te lezen. Hierbij wordt niet uitgegaan van het kerkelijk jaar. [8]
Liturgie
kun je op verschillende manieren bestuderen. Vaak worden bepaalde aspecten onder
de loep genomen. Je kunt vanuit een bepaald uitgangspunt naar liturgische verschijnselen
kijken. Hier kijken we naar de liturgie met praktisch-theologische ogen: de liturgie
als het handelen van de christelijke gemeente in de gemeenschappelijke omgang
met God.
Bij de praktisch-theologische
bestudering van de liturgie kunnen verschillende aspecten de aandacht krijgen:
-
Ordening
-
Achtergrond
Welke theologie zit er achter
een bepaalde vorm van eredienst? Is deze theologie orthodox of vrijzinnig, of
ergens daar tussenin? Is het een vierende of een lerende dienst? Zijn de sacramenten
sacramenteel of symbolisch? Hoe verhoudt zich een vorm van eredienst met de Joodse
tempeldienst en met de dienst in de synagoge? En met latere Joodse eredienst?
(voor Joodse feesten, klik hier) Wat is de ontwikkeling
van de eredienst in de verschillende tradities? In de praktisch-theologische benadering
is dit alleen relevant voor zover het belangrijk is voor het functioneren ervan
in de omgang van de gemeente met God.
-
Inhoud qua vorm
Welke menselijke mogelijkheden
worden ingeschakeld: verstand, zintuigen, motoriek, verlangen, wil? (voor
meer over liturgisch bloemschikken, klik hier)
§
Bij
het inschakelen van menselijke mogelijkheden op niet‑rationeel niveau spelen
een rol: betekenisgeving in ordening, ritueel, gebaar, zang / instrumentale muziek,
tekst, kleur en kleed, ruimte, aankleding. Hoe spelen die een rol in de omgang
van de gemeente met God?
§
Bij
het activeren van menselijke mogelijkheden wordt gebruikgemaakt van rolverdeling:
ambten, diensten, functies: Wie doet wat? Hoe wordt dit alles dienstbaar gemaakt
aan de omgang van de gemeente met God?
§
Inhoud
qua spanningsboog (spanning – ontspanning): Hoe is de volgorde en de verhouding
van de onderdelen in de verschillende vormen van eredienst? Is er een hoogtepunt?
Is dit dienstbaar aan de omgang van de gemeente met God? (voor
meer over de verhouding van de onderdelen, klik hier)
-
Soorten eredienst
Hoe en met het oog waarop handelt
de christelijke gemeente? Wat zijn de kenmerken en waarom? Er is niet alleen de
reguliere zondagse eredienst (de hoofddienst) maar er zijn ook bijzondere vieringen
(niet alleen op zondag). Denk aan doop, kinderzegen, huwelijk, levensverbintenissen,
rouw, gedachtenis, getijden. Daarnaast zijn er verwante persoonlijke vormen van
gebed: brevier, stille tijd, meditatie (beeldmeditatie, tekstgebonden meditatie,
contemplatie), rozenkrans, enzovoorts. Zorgt de verscheidenheid aan eredienst
voor een goede, diepgaande omgang van de gemeente met God?
Hoe de eredienst bestudeerd
wordt is afhankelijk van de vragen die je stelt en de vooroordelen waarmee liturgie
benaderd wordt. Het is dan ook van belang oog te hebben voor de vooroordelen.
In de wetenschap is het de laatste jaren gebruikelijk deze voorvragen te verantwoorden
om tot een maximale objectiviteit te komen. In de praktisch-theologische benadering
is het belangrijkste uitgangspunt dat de gemeente handelt in de liturgie. Dat
sluit allerlei andere vooroordelen niet uit. Zo heeft dit studiemateriaal een
protestants vooroordeel: het levert een praktisch-theologische oriëntatie op liturgie
uitgaande van de beide Dienstboeken van de Protestantse Kerk in Nederland (zie
literatuurlijst).
Tijdens het eenwordingsproces
van de Protestantse Kerk in Nederland werden een nieuwe kerkorde en een nieuw
dienstboek voorbereid. Dit Dienstboek kwam in delen uit:
1. Liturgie in dagen van rouw.
2. Bevestiging van ambtsdragers.
3. Doop en belijdenis.
4 en 5. Schrift – Maaltijd
– Gebed. Zondag, feest‑ en gedenkdagen. Het dagelijks gebed: getijden en
Huisdiensten.
De eerste drie delen zijn herzien
in 2004 en uitgebreid uitgegeven als Dienstboek – een proeve Deel II (Leven – Zegen – Gemeenschap). Het
in 1998 uitgekomen deel is in feite Deel I geworden.
Algemeen
Deel I behandelt de zondag
en de feest‑ en gedenkdagen. Voor een uitgebreide toelichting: zie pagina
847-950 en volgende. Voor de orde, de structuur van de dienst: zie pagina 151
en volgende. Er zijn vier orden: Dienst van Schrift en Tafel, Schriftdienst, Leerdienst,
Samenkomst van de huisgemeente (indexering op de rand van de pagina door grijs
vlak met Romeinse cijfers).
(klik hier voor de inhoud van Dienstboek - een proeve (Schrift - Maaltijd - Gebed) uit 1998) (klik hier voor een reformatorische recensie)
Bij de orden komen we twee
vormen tegen:
A. De orde volgens de oecumenische
traditie (steekwoorden: kyrie, gloria, vierende avondmaalsliturgie conform de
oecumenische consensus van Lima).
B. De orde volgens de klassiek
gereformeerde traditie (steekwoorden: schuldbelijdenis, genadeverkondiging, wet
als regel der dankbaarheid, didactisch avondmaalsformulier).
(Klik hier voor een korte typering van liturgische tradities.)
De getijden komen voor in uiterst sobere vorm voor persoonlijk gebruik tot meer uitgebreide vorm voor gemeenschappelijk gebruik.
Voor meer over de getijden, klik hier.
Voor meer over bidden met psalmen, klik hier
Alternatieven en varianten
In het tweedelig Dienstboek
van de Protestantse Kerk in Nederland is materiaal te vinden uit meer-dere theologische
tradities, die ook een verschillende omgang met de liturgie kennen. Met name genoemd
worden de klassiek gereformeerde traditie en de oecumenisch‑katholieke traditie.
Daarnaast zijn er alternatieven en varianten.
Voor elke zondag is een aantal
wisselende elementen opgenomen in de afdeling Tijdeigen (Tot Pasen vóór de orden, na Pasen na de orden: deze indeling
is gekozen opdat het boek goed blijft openliggen bij de orden).
Wisselende elementen:
·
introďtus:
(gezongen) begintekst (lutherse traditie)
·
gebed
voor de lezingen (zondagsgebed)
·
lezingen
uit het leesrooster (luthers of gezamenlijk) en tussenzang (psalm)
·
gebed
over de gaven (lutherse traditie)
·
kort
slotgebed aan het eind van de dienst van Schrift en Tafel
In de orden zelf wordt de mogelijkheid
gegeven om gedeelten van de eredienst te zingen in plaats van te spreken. Het
gele middengedeelte bevat een extra verzameling liturgische gezangen met gevarieerde
toonzetting: van ‘gregorianiserend’ tot toonzettingen uit Taizé en Iona en ander,
niet alleen klassiek idioom.
Het tweede deel van het Dienstboek
betreft de liturgie voor bijzondere gelegenheden: doop en belijdenis; de Maaltijd
van de Heer in bijzondere omstandigheden; bevestiging van ambtsdragers; inleiding
in een bediening; bediening van de verzoening; zegeningen; liefde en trouw; uitvaart
en rouw. Het boek heeft een goede inhoudsopgave en het materiaal is makkelijk
te vinden.
Doordat de indeling van een
missaal gekozen is, en omdat de boeken voor de zondagse eredienst en voor de getijden
(met alle toelichtingen) samengevoegd zijn, kan het voor mensen moeilijk zijn
in het Dienstboek de weg in te vinden. Wie de moeite neemt er in thuis te raken,
vindt een enorme schat aan liturgisch materiaal, waar men in andere kerken jaloers
op blijkt te zijn. Het sterke punt is de duidelijke structuur. Voor de bewoordingen
worden veel varianten aangeboden (passend bij het karakter van een brede kerk),
van traditioneel tot modern en van orthodox tot vrijzinnig.
Bij de aanbieding in 1998 werd
gezegd dat het Dienstboek niet bedoeld was om zich slaafs aan te onderwerpen,
maar om zich er door te laten uitdagen in de eredienst geen materiaal van mindere
kwaliteit en doordenking te gebruiken. Hierbij is de voorganger (voorbereidingsgroep)
een actieve rol toegedacht.
Ook de liturgische gezangen
dreigen door hun ordening ten onrechte niet gebruikt te worden. De ordinaria die
aan het begin staan, zijn in het bijzonder bedoeld voor gemeenten die al gewend
zijn aan muzikale vormgeving van de onderdelen. Ze krijgen in de ordinaria variatie
aangeboden. Gemeenten die met die muzikale vormgeving beginnen vinden vooral verderop
bekende toonzettingen, en ook toegankelijke vormen, bijvoorbeeld in de gezangen
uit Taizé en Iona. Het aangeboden materiaal opent ook de ogen voor het liturgisch
gebruik van ander muzikaal materiaal.
Dienstboek II daagt gemeenten
uit flexibel te zijn in het toepassen van kerkelijke gebruiken in pastorale situaties.
Ook minder gebruikelijke vormen, zoals zegeningen, worden aangeboden om God en
het leven van mensen op elkaar te betrekken. Het nieuwe Dienstboek inspireert
kerkelijke gemeenten vormen te gebruiken die het leven van mensen in het licht
van de Aanwezigheid van de Allerhoogste perspectief geven.
Literatuur
Voor verdere studie via liturgische publicaties, klik hier
Websites
Voor Links naar liturgische sites, klik hier
[1] N.A. Schuman,
Uitbeelding van verbeelding, in: Rondom
het Woord, 40, nr. 2, p. 8
[2] Naar het
slotwoord van de eucharistieviering: Ite,
missa est - ‘Gaat, het is gedaan!’
[3] Canon:
vaste regel volgens welke het misoffer opgedragen moet worden; tijdens het uitspreken
van de instellingswoorden uit Matteüs 26 wordt de verandering van brood en wijn
geacht plaats te vinden. Dit wordt consecratie genoemd.
[4] Vergelijk
H.A.J. Wegman, Riten en mythen. Liturgie
in de geschiedenis van het christendom, Kok, Kampen 1991, p. 10-11
[5] Ook bekend
als het Limarapport, 1982
[6] Zie ook:
de leeswijzer, p. 954-960 en de uitgangspunten
en toelichting, p. 1151 e.v. in het
Dienstboek, deel I
[7] Zie ook
de toelichting in het Dienstboek, deel I: het liturgisch jaar, p. 906 e.v.
[8] Zie ook de toelichting in het
Dienstboek, deel I: leesroosters, p. 901 e.v. en de Overzichten, p. 1187 e.v.
[9] Sommige christenen: op sabbat
(Klein‑Azië vijfde eeuw; zevendedags adventisten)
[10] Dit werd
onder meer in de Adelbert Abdij te Egmond-Binnen in de jaren negentig van de twintigste
eeuw opnieuw binnen de eredienst uitgevoerd.