Praktische theologie - Liturgiek - Module 6A

Theologische Vorming Gemeenteleden 2006 (voor een printbare versie in Word, klik hier)

Inhoud basisstudiemateriaal Liturgiek 2006

Woord vooraf

1.            Inleiding: wat is liturgiek?
2.            Liturgische bouwstenen

3.            Geschiedenis
           a) Oorsprong
           b) Ontwikkeling
           c) Verschillende richtingen
4.            Eredienst
a) Basis
b) Sacramenten
          - Maaltijd van de Heer
           - Doop
5.            Dagelijks gebed - Getijden
            a) Getijdengebed in de westerse traditie
            b) Getijdengebed in de protestantse kerk
6.            Kerkelijk jaar
7.         Liturgiek
a) Aandachtspunten
b) Waardvrijheid
8.            Dienstboek
a)       Deel I
b)       Deel II
c)       Gebruik

Literatuur

Bijlage 1: Verscheidenheid aan bouwstenen van de liturgie
Bijlage 2: Verklarende woordenlijst

 

Woord vooraf (Klik hier voor Woord vooraf.)

1.             Inleiding: wat is liturgiek?

Liturgiek is niet hetzelfde als liturgie. Liturgiek is een praktisch-theologisch vak, dat zich bezighoudt met het bestuderen van liturgie of eredienst. Liturgie is de kerkelijke (ambtelijke) ordening van de gezamenlijke omgang met God. Soms is dit heel mooi onder woorden gebracht, zoals: ‘het geheel van vormen die uitdrukking geven aan dat wat nog geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord: het ‘vriendelijk Aangezicht’ en de ‘Stem van de levende God’ zelf’. [1] Het zoeken van (de omgang met) God is een (algemeen?) menselijk streven. Omdat het een praktisch-theologische benadering betreft, wordt de liturgie gezien als het handelen van de kerk en de kerkelijke gemeente.

Sommige kerkgenootschappen, zoals de rooms‑katholieke kerk, gebruiken het woord 'liturgie' in engere zin voor eucharistieviering of de orde ervan en kennen daarnaast paraliturgische vieringen, zoals vormen van gezamenlijk gebed (gebedsdiensten en getijden). (klik hier voor enige contrasterende uitspraken over liturgie)

Naast liturgische gebruiken, die de omgang met God ordenen, zijn er ook paraliturgische en volkse gebruiken. En natuurlijk allerlei vormen van persoonlijke omgang met God. Hier beperken we ons tot de kerkelijk geordende gemeenschappelijke vorm.

(Klik hier voor doelen van de eredienst)

Voor liturgische, paraliturgische en volkse gebruiken in de Stille Week, klik hier

In het uiteengroeien van liturgische, paraliturgische en volkse gebruiken zien we dat liturgie en leven niet vanzelf integreren.

2.            Liturgische bouwstenen

 

In de liturgie is gesproken taal een van de liturgische bouwstenen. Gesproken taal in de liturgie bestaat in de vaste delen grotendeels uit bijbelcitaten en verwijzingen, en heeft meestal een andere functie dan in de krant (waar de taal meestal beschrijvend is). In de liturgie heeft de taal vaak een niet beschrijvende functie (loven, prijzen, bidden, ervaringen oproepen, toelichten, getuigen, enzovoorts).

Naast gesproken taal worden in de liturgie ook andere geordende zaken als bouwstenen gebruikt: geordende tijd en geordende plaats en ruimte, vormgeving van zintuiglijk waarneembare zaken en geordende handeling (ritueel). Hiermee worden menselijke mogelijkheden benut, die de deelname van héél de mens bevorderen, en niet alleen de rationele kant van de mens.

 

In de liturgie bedrijven de deelnemende mensen zélf de eredienst. Gemeenschappelijk handelen ze zelf, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een toneelvoorstelling of theatershow waar de mensen op het toneel handelen voor de mensen in de zaal. In de liturgie wordt het gebeuren niet op de deelnemers gericht, maar door hen voltrokken. Liturgische elementen zijn geen middelen om mensen aan te spreken, te vermaken of te plezieren, maar middelen om door henzelf gebruikt te worden in de eredienst. Dit geldt ook voor de elementen die de gelovigen ontvankelijk maken voor de ‘stem van de levende God zelf’.

Het Griekse woord leitourgia betekent 'dienstwerk van het volk'. Hoewel etymologie lang niet altijd iets zegt over de functionaliteit van een woord, is hier veelbetekenend dat het volk, de samengekomen gemeenschap, als subject van de eredienst wordt aangeduid. Van de gemeente wordt verwacht dat deze iets doet voor het aangezicht van God, in de hoop en verwachting dat God in hun midden zal zijn.

 

Voor meer over de bouwstenen (uitingsvormen) van de liturgie, klik hier

3.             Geschiedenis

 

a) Oorsprong

In de bijbel komen we allerlei liturgische vormen tegen. Dat geldt al voor het Oude Testament. Naast offerdienst komen daar ook voorlezing van de Tora, gebed en beurtspraak voor (bijvoorbeeld een acclamatie van het hele volk). Een aantal gebruikelijke liturgische vormen heeft qua vorm of zelfs qua bewoording zijn oorsprong dus al in het Oude Testament. Denk bijvoorbeeld aan de zegenwoorden: ‘De Heer zegene u en behoede U …’. (Voor meer over Joodse cultuur, Joods.nl)

De primaire bron voor de christelijke eredienst is echter het Nieuwe Testament. Dit is geen eenvoudige bron. Het liturgische materiaal bestaat uit fragmenten of geeft een indirecte beschrijving van de gang van zaken die geďnterpreteerd moet worden in het licht van de latere praktijk.

Voor meer over bronnen van de liturgie, klik hier

De interpretatie is niet gemakkelijk. Bijvoorbeeld:

Het bronmateriaal uit het Nieuwe Testament levert meer vragen dan antwoorden. Toch heeft de praktijk van toen geleid tot liturgische tradities die teruggaan op deze oude bronnen. Deze tradities hebben hun eigen kijk op de liturgie. Maar ook binnen de verschillende tradities ontstaan richtingen die heel verschillend denken over liturgie.

 

b) Ontwikkeling

We vatten hier samen hoe de liturgie zich ontwikkeld heeft en hoe deze ontwikkeling door verschillende richtingen geduid wordt.

 

Samenvatting liturgiegeschiedenis uit protestantse hoek

-- ( Klik hier voor een beknopte samenvatting van de liturgiegeschiedenis met een 'protestants vooroordeel'.

----(Klik hier voor meer liturgiegeschiedenis met verschillende 'vooroordelen'.)

----(Klik hier voor de samenvatting van een artikel over vooroordeel in het bestuderen van de liturgische traditie.)

De vroege gemeente

In de eerste drie eeuwen ontwikkelt de christelijke eredienst zich (na de synagoge te hebben verlaten) rondom twee kernen: Schrift en Tafel. Dit resulteert in het volgende patroon:

 

Publieke samenkomst

·          groet (bijvoorbeeld: ‘De Heer zij met u’ – ‘en met uw geest’)

·          schriftlezingen en psalmodie

·          prediking

·          voorbedengebed

·          wegzending van de catechumenen (geloofsleerlingen)

Voortzetting van de eredienst voor ingewijden (‘gedoopten’)

·          groet

·          vredeskus

·          offertorium (aanbrengen van de gaven naar het altaar)

·          eucharistiegebed

·          breking van het brood en communie

·          wegzending van de gemeente

Vanaf de vierde tot de negende eeuw zijn er in het Westen verschillende liturgische tradities: de Gallische (Frankrijk en Duitsland), de Keltische (Ierland, Schotland, Wales), de ambrosiaanse (Milaan), de mozarabische (Spanje) en de Romeinse (Rome).

Vanaf de tiende tot de vijftiende eeuw krijgt Rome in het Westen de overhand. De wereldlijke heersers steken veel energie in het bannen van plaatselijke gebruiken en het vestigen van een eenduidig gezag, zowel wereldlijk als geestelijk. Liturgie wordt zo bindmiddel čn machtsmiddel. Vanaf die tijd wordt het gebruikelijk om het geheel van de viering aan te duiden met de naam mis. [2]

 

Ordinarium en Proprium

De mis kent een aantal vaste onderdelen, het zogenaamde Ordinarium (letterlijk: het ‘gewone van de mis’). Het zijn onderdelen die in elke misviering een vaste plaats en tekst hebben:

·          kyrie (roep om ontferming)

·          gloria (lofprijzing)

·          credo (geloofsbelijdenis) na de prediking. Het credo vormt de overgang naar de dienst van de tafel, waarin het sanctus (‘Driemaal heilig is de Heer’, volgens Jesaja 6 – met het Hosanna en Benedictus) en het Agnus Dei (aanbidding van ‘het lam Gods’ dat de zonden der wereld wegdraagt: Johannes 1, Openbaring 4).

De overige onderdelen van de mis horen tot het zogenaamde Proprium (letterlijk: ‘het (tijd)eigen van de mis’). Deze onderdelen worden tussen het Ordinarium geschoven en hebben per dienst met het kerkelijk jaar wisselende teksten (zoals lezingen, tussenzangen en gebeden).

 

De canon van de mis

De ontwikkeling van het dogma van de transsubstantiatie (rooms-katholieke interpretatie: de reële aanwezigheid van Christus in de eucharistie) heeft ingrijpende gevolgen voor de christelijke eredienst. Het brood wordt hostie (letterlijk: offerande). Dit is een verwijzing naar Efeziërs 5:2: Christus die zich voor ons overgegeven heeft als offergave (oblatio) en slachtoffer (hostia).

In de middeleeuwen komt het gebruik in zwang dat de gewone kerkganger eenmaal per jaar, namelijk met Pasen, communiceert (’zijn of haar Pasen houdt’). Voor zover het kerkvolk de hostie al in ontvangst neemt, doet men dit knielend. Bovendien wordt het gewoonte dat men de hostie niet meer in de hand neemt. De priester legt de hostie op de tong. De verering van de hostie komt op.

De te lezen tekst van het tafelgebed wordt de canon genoemd. [3] De canon wordt zo heilig dat de priester de woorden in stilte bidt uit vrees voor ontwijding. De kerkganger wordt meer en meer toeschouwer bij een magisch gebeuren (Hoc est corpus > hocus pocus). Van de schriftlezingen en preek blijven alleen de lezingen over. De homilie (preek) wordt letterlijk bijzaak.

Zo ontstaan vanaf de dertiende eeuw rituelen waartegen de reformatoren zich zullen verzetten: het in stilte bidden van de priester, de aanbidding van de hostie, en het niet of nauwelijks deelnemen aan de communie door het kerkvolk.

 

In de zestiende eeuw wordt op het punt van de eredienst een radicale heroriëntatie op de oudste bronnen doorgevoerd, zowel aan protestantse (zeer divers) als aan rooms-katholieke kant (het concilie van Trente is ook een liturgiehervorming). De meeste vroeg-reformatorische orden van dienst (tot 1525) beogen een revisie van de mis. Wat onjuist is, moet verdwijnen. De rest mag blijven. Dit betekent met name de verwijdering van de canon.

De mis wordt christlich gebessert, zoals Luther het graag noemt. De vijf ordinariumgezangen worden meestal gehandhaafd. Luther gebruikt gezangen in de volkstaal, om de gemeente als subject van de liturgie meer tot haar recht te laten komen.

Vanaf 1525 beginnen andere reformatoren een radicale hervorming van de eredienst te eisen en in te voeren.

Er wordt grotere afstand geschapen ten opzichte van de roomse traditie uit de middeleeuwen. De ordinariumdelen worden facultatief gesteld (Bucer) of geheel verwijderd (Zwingli en Calvijn). Calvijn en Bucer proberen in de leegte, die achterblijft na het ‘afschaffen’ van de mis, wel een nieuwe liturgische constructie te bouwen.

Voor de reformatoren is het een principekwestie dat de gemeente subject is van de liturgie. Het wordt daarom van belang geacht dat deze in de eredienst kan spreken en zingen. De toeschouwerhouding is naast de misoffer-kwestie een hoofdpunt van kritiek. De gemeente moet zčlf bidden, maar dan als geroepen door God zelf, die haar nodigt tot de viering.

 

Aanknopingspunt voor de reformatoren: de preekdienst (pronaus)

Terwijl Luther vasthoudt aan de zondagse eredienst als dienst van Woord en Sacrament, knopen de andere reformatoren (Calvijn onder druk van de burgerlijke gemeente in Genčve) aan bij de middeleeuwse preekdienst. Deze preekdienst (pronaus), die in de landstaal gehouden wordt, is in de middeleeuwen (twaalfde eeuw) ontstaan en ontwikkelt zich in eerste instantie binnen de mis. Later wordt de preekdienst als aparte dienst gehouden, los van de mis.

Deze pronaus heeft een sterk onderwijzend karakter en een didactische doelstelling. Na de preek (in de lands-taal) komt een catechetisch deel waarin achtereenvolgens het Onze Vader, de Apostolische Geloofsbelijdenis en de Tien Woorden gereciteerd worden. Dit is een catechetische drieslag: geloof – gebod – gebed. Op dit catechetisch gedeelte volgen de openbare schuldbelijdenis (offene Schuld) en een gebed om vergeving van zonden. Elementen, die in de pronaus na de preek (ter onderwijzing) aan de orde komen, zijn voor diverse reformatorische orden van dienst van belang geweest.

De liturgie heeft steeds uit veel bijbelteksten en bijbelverwijzingen bestaan. Calvijn zoekt daarnaast naar een bijbels‑theologische verantwoording van de diverse liturgische momenten.

 

Verlichting en Romantiek

De ontwikkelingen in de cultuur van de achttiende eeuw hebben grote invloed op de protestantse liturgie. In de Woordverkondiging wordt het gesproken woord (in het bijzonder de preek, de leerrede) een monopoliepositie toegekend. De concentratie op de preek, als de exclusieve vorm waarin het Woord van God naar de gemeente toekomt, resulteert in de gedachte dat het lied alleen een reactie op het gesproken Woord is. (Liturgie = preek met een versje). De hervorming van de liturgie in de twintigste eeuw is vooral een reactie tegen deze ontwikkeling en voltrekt zich door een herbronning vanuit de oudste liturgische traditie.

 

Visies op de ontwikkeling van liturgisch materiaal

Bij de vraag hoe de liturgie zich ontwikkeld heeft, kan iets afstandelijker gekeken worden naar het liturgisch materiaal uit verschillende eeuwen. Tijdens de ontwikkeling ontstaan ook nieuwe vormen. Daarbij is het de vraag of dat een nieuwe ontwikkeling van eigenlijk al bestaand materiaal is, of dat er nieuwe liturgie ontstaat. Dat wordt verschillend ingeschat. Daarom wordt de ontwikkeling van hetzelfde historische materiaal op verschillende manieren samengevat.

 

Globaal komen we de volgende posities tegen:

1.       Het vroegste liturgische materiaal ligt het dichtste bij de Joodse praktijk van Jezus en zijn discipelen. Daarom is dit de bron waaruit geput moet worden bij de samenstelling van modern materiaal. Door de eeuwen heen is het materiaal uit die bron veranderd, vervormd en verworden.

Binnen deze optiek is liturgiehervorming: terug naar de bron.

2.       Liturgisch materiaal ontwikkelt zich. Maatschappij en kerk ontwikkelen zich en de liturgie ontwikkelt mee en voorziet in de ontstane behoeften. Latere vormen zijn daarom niet slechter, eerder beter.

Binnen deze optiek is liturgiehervorming: het verder ontwikkelen van de overgeleverde liturgie binnen de zich verder ontwikkelende maatschappij.

3.       De ontwikkeling van de kerk kent een aantal bloeiperioden en een aantal vervalperioden. Binnen deze optiek is liturgiehervorming: oriëntatie op bloeiperioden.

 

In protestantse kring (maar niet alleen daar) komen we het ‘bloei-verval-herstel-model’ tegen. Na aanvankelijke bloei in de vroege gemeente komt er verval en wildgroei in de middeleeuwen, gevolgd door herstel bij de hervorming. Deze cyclus herhaalt zich en in onze tijd is herstel geboden door oriëntatie op de vroege kerk.

De liturgische beweging, die vroeg in de twintigste eeuw in protestantse kring ontstaat rond ds. J.H. Gerretsen en prof. dr. G. van der Leeuw, hanteert dit model wel, maar wordt ook sterk aangesproken door allerlei latere westerse liturgische vormen. Voor de Liturgische Handboekjes van de Liturgische Kring, klik hier.

In rooms-katholieke kring legt men meer de nadruk op de ontwikkeling en de waarde daarvan (God werkt in het traditieproces). Toch ontstaat daar aan het eind van de negentiende eeuw de liturgische beweging die zich bij hervorming van de liturgie oriënteert op het vroegste materiaal.

 

Als we alleen naar het historisch-liturgisch materiaal kijken, zien we een aantal patronen:

  1. De ontwikkeling van pluriformiteit naar een min of meer grote uniformiteit. De lokale liturgische vieringen worden op den duur gevat in 'interlokale' liturgische families, die zich vormen rond de belangrijke culturele en theologische centra van die tijd, zoals Antiochië, Alexandrië, Rome en Constantinopel.
  2. De ontwikkeling van het vrije en geďmproviseerde gebed (een patroon wordt gevolgd maar de tekst ligt niet vast) naar formuliergebeden. Een formuliergebed is een onveranderlijk gebed, en vaak het eindpunt van een lange mondelinge overlevering.
  3. De ontwikkeling van eenvoudig naar versierd. Dat wil zeggen dat een oorspronkelijk eenvoudig ritueel door toevoegingen wordt verfraaid, vaak ten koste van de doorzichtigheid.
  4. De ontwikkeling waarin oude riten moeten plaatsmaken voor nieuwe. Sommige oude riten worden voor speciale gelegenheden bewaard. Dit gebeurt bijvoorbeeld met een serie voorbeden, die gaandeweg uit de zondagse liturgie verdwenen zijn, maar bewaard blijven voor Goede Vrijdag.
  5. De ontwikkeling van teksten, waarin met bijbelse motieven wordt 'gespeeld', naar teksten waarin bijbelcitaten thematisch worden toegepast. [4]

 

Mensen staan zelden vrijblijvend tegenover liturgische vormen, waarschijnlijk omdat deze niet alleen verstandelijk maar ook zintuiglijk aanspreken. De eigen ervaring met liturgische vormen vanaf de jeugdjaren speelt daarbij een rol. Sommige mensen hangen naar het oude, anderen streven juist naar het nieuwe. Afhankelijk van de omgang met bestaande en overgeleverde liturgie, kunnen we mensen indelen in de volgende groepen:

  1. Traditionalisten. Zij stellen dat de in de traditie gegroeide liturgie perfect is en zo gehouden moet worden.
  2. Neo-traditionalisten. Zij hebben oog voor de noodzaak van enige vernieuwing van liturgie, maar zien de echte waarde van de liturgie meer in de aansluiting bij de traditie dan in de vernieuwing.
  3. Liturgiehervormers. Zij stellen dat de traditionele liturgie grondig vernieuwd moet worden om voor de moderne mens zinvol te zijn.
  4. Voorstanders van een moderne liturgie. Zij stellen dat de vorm van de eredienst moet voort-vloeien uit waar het over gaat en gebruik moet maken van eigentijdse uitdrukkingsmogelijk-heden. (In de praktijk maken zij echter toch veel gebruik van traditionele vormen.)

 

In de tijd van de grote liturgievernieuwing in de rooms-katholieke kerk, in de tweede helft van de twintigste eeuw, is het veld op het rooms-katholieke erf verdeeld in voor- en tegenstanders. De tegenstanders willen de traditie ongewijzigd laten bestaan, de voorstanders zoeken naar eigentijdse vormen die aansluiten bij de beoogde parochianen (gemeenteleden). Door deze confrontatie komt het gesprek op gang over wat er nu eigenlijk in de liturgie gebeurt.

 

Door Vaticanum II wordt een heroverweging op gang gebracht wat er gebeurt in de eredienst. Bij-voorbeeld: Hoe moet je met een Halleluja-vers omgaan, dat als inleiding op het evangelie wordt gezongen?

1.       Voor Vaticanum II leest de priester (of de cantor) in zijn missaal Halleluja (plus vers). Hij voert dit gesproken uit in de laagmis en laat het zingen (Graduale Romanum) in de hoogmis.
Er wordt niet nagedacht over de functie, de zeggingskracht of de betekenis ervan.

2.       Door de mogelijkheid en het verlangen om in de volkstaal te vieren ontstaat een liederen-repertoire. Dus denkt men na wat de rite zeggen wil: de functie van het halleluja‑vers is oproepen, acclameren. Meestal ziet men geen noodzaak het woord halleluja te vertalen, maar wel het toegevoegde vers. Dan ontdekt men dat 'Halleluja, Christus is verrezen' om bijpassende muziek vraagt, wil het echt een oproep, een acclamatie, zijn. Toch zit men nog sterk vast aan de oude modellen, de muziek wordt neo-gregoriaans, neoklassiek, enzovoorts. Soms gebruikt men nog het gregoriaans, al is het slechts voor het halleluja. Het doel is de rite meer te laten zeggen.

3.       Er wordt gekeken naar de gebruikersgroep: wie, welke gemeenschap is hier aan het vieren?
Wat is de cultuur, de smaak ervan? Wat zijn de mogelijkheden van cantor, koor, instrumentalisten? Enzovoorts. Met deze rituele en pastorale gegevens kiest de verantwoordelijke de meest geschikte vorm. Zo komen er verschillende muzikale vormen: voor een gemeenschap van contemplatieven (gregoriaans); voor een middelbare school (ritmische muziek?); voor kinderen (halleluja en handengeklap of de armen in de lucht?); voor een parochie met een klassiek koor of met een begaafde organist.

 

Op het protestantse erf is het veld verdeeld in groepen die aan liturgie doen en groepen die zeggen daar niet aan te doen. De laatsten gaan door zoals ze gewend zijn of proberen hun vormen zoveel mogelijk uit de situatie te laten voortvloeien. Traditie en context spelen dus niet alleen bij rooms-katholieken een rol.

 

c)  Verschillende richtingen

Binnen de westerse kerk bestaan niet alleen rooms‑katholieke kerkelijke liturgische tradities, maar ook oud‑katholieke, anglicaanse, lutherse, gereformeerde, remonstrantse, doopsgezinde, methodistische, baptistische en evangelicale. Hoewel ze minder kerkelijk georganiseerd zijn, hebben ook de quakers en allerlei vrije groeperingen liturgische tradities (ook als ze dit zelf misschien niet zo noemen). De bekendste niet‑westerse traditie is de oosters-orthodoxe traditie, die ook een aantal geledingen kent.

Vanaf het begin van de twintigste eeuw is er ook in het protestantisme een liturgische beweging actief, die zich oriënteert op de vroegste liturgische bronnen. Daardoor gaan de hervormde liturgie van de rooms-katholieke kerk, de anglicaanse kerk en de oud-katholieke kerk, en de hervormde liturgie van de protestantse kerken, sterk op elkaar lijken. Dit leidt tot overeenkomst over de vorm in het rapport Baptism, Eucharist and Ministry van de Wereldraad van Kerken. [5] Er gaan tijdens deze parallelle beweging stemmen op om alles wat hiervan afwijkt niet als liturgie aan te merken.

Sindsdien (1982) is er weer sprake van diversificatie: het verplicht stellen van een bepaalde vorm van liturgie wordt niet zomaar geaccepteerd in het begin van de huidige eeuw.

Als men uitgaat van een ruim liturgiebegrip, valt daar zowel de orde van een quakerbijeenkomst (samenkomen, in stilte bijeenzijn, uiteengaan) onder als een sobere protestantse dienst ('preek met een versje'). Maar ook een hoogliturgische viering met een bisschop en priesters, diakenen, acolieten, een cantor en koorzangers.

(Voor de verantwoording van verschillende richtingen in een Liturgische Theologie, klik hier)

 

4.             Eredienst

 

De definitie van liturgie luidt: de ordening van de gezamenlijke omgang met God, waarbij de gemeente  handelende 'persoon' is. Dit geeft al aan waar liturgie voor bedoeld is.

De taal van de liturgie is omgangstaal, voor de omgang met God; niet in de eerste plaats de taal van het hoofd. Mensen hebben met woorden omgang met elkaar, maar ook met handelingen, gebaren, gestes. Zo zijn er in de omgang met God ook gesproken en gezongen taal, beeldtaal, handelingen en rituelen, ordening in tijd en ruimte. Betekenis wordt niet alleen door een grammaticaal verband gegeven, maar ook door associatie en ervaring. Soms worden alle zintuigen ingeschakeld (gezicht, smaak, reuk, tast, gehoor). Daardoor wordt de hele mens, en niet alleen zijn verstand, opgenomen in het verband van de eredienst.

 

a) Basis

Praktisch-theologisch wordt bij de liturgie gekeken hoe de gemeente in de eredienst haar omgang met God gestalte geeft. Elke eredienst kan voorgesteld worden als een cirkel. Mensen komen samen en vormen een kring, met de verwachting dat er in die kring iets betekenisvols zal plaatshebben:

de opening van het Woord en het vieren van de sacramenten. De kring die zich sluit is niet naar boven toe gesloten, maar verwacht juist dat er in de samenkomst van Godswege iets zal gebeuren. De overgeleverde oecumenische orde van dienst drukt dat uit met: (Klik hier voor de 'basisbeweging' in de eredienst.)

Deze oecumenische orde van dienst is het resultaat van een proces. Net als in de Rooms-Katholieke Kerk is in het protestantisme vanaf het begin van de 20e eeuw een liturgische beweging actief geweest die zich orienteerde op de vroegste liturgische bronnen. Het gevolg is dat de hervormde liturgie van de Rooms Katholieke Kerk en de hervormde liturgie van de protestantse kerken sterk op elkaar zijn gaan lijken. Dit heeft geleid tot overeenstemming over de vorm in het 'Baptism, Eucharist and Ministry' rapport (ook wel Lima-rappost) van de Wereldraad van Kerken (1982). Er gingen tijdens deze parallelle beweging stemmen op om alles wat daarvan afweek niet aan te merken als liturgie.
Sindsdien is er echter weer sprake van diversificatie, en een bepaalde vorm van liturgie verplicht stellen wordt niet meer geaccepteerd aan het begin van de 21e eeuw.

b) Sacramenten

In de westerse liturgische traditie worden meerdere sacramenten in ere gehouden. Een sacrament wordt omschreven als een uitwendig teken, door God ingesteld, waarin genade wordt aangeduid en gegeven. Protestanten erkennen slechts de twee sacramenten waarvan de evangelisten vermelden dat Jezus Christus deze zelf heeft ingesteld: Doop en Maaltijd van de Heer (avondmaal).

De rooms-katholieke kerk kent zeven sacramenten: doopsel, vormsel, huwelijk, priesterwijding, boete en verzoening, ziekenzalving, eucharistieviering. Het zijn er zeven omdat de rooms-katholieke kerk een wat ruimere definitie hanteert: een sacrament gaat terug op het woord en leven van Jezus Christus. Er hoeft geen sprake te zijn van een ‘letterlijke’ instelling door Jezus Christus. Omdat de sacramenten met Jezus Christus verbonden zijn, is het bedienen ervan voorbehouden aan zijn ‘ambtelijke vertegenwoordiger’: de predikant, c.q. priester.

De orde voor de Maaltijd van de Heer, zoals die gewoonlijk op zondag gevierd wordt, vindt men in Dienstboek I. De orde voor de Maaltijd van de Heer in bijzondere omstandigheden is te vinden in Dienstboek II. De orde voor het sacrament van de doop is eveneens te vinden in Dienstboek II. (Zie de toelichtingen aldaar.)

 

Maaltijd van de Heer

Praktisch-theologisch wordt vooral naar gemeenschappelijke vormgeving en beleving gekeken.

In de liturgie en de reflectie erop is steeds geput uit de bijbel: voor bewoordingen, voor de opbouw van de dienst, en voor wat er gevierd en beleefd wordt (bijvoorbeeld Calvijn). Bijbelgedeelten die ermee verbonden kunnen worden geven een bijbelse invulling aan de inhoud en beleving van de maaltijd.

In de eerste plaats zijn er de bijbelgedeelten rond de instelling en het vieren van het avondmaal met hun duiding van het gebeuren. Daarnaast zijn er bijbelgedeelten die opgeroepen worden door de woorden bij het avondmaal. Dit zijn niet alleen woorden van Jezus zelf, zoals in Johannes 6, maar ook woorden rond de oorsprong van het feest dat gevierd werd bij het laatste avondmaal en woorden rond maaltijden die een verbond bezegelden.

Beknopte ontwikkelingsgeschiedenis van de Dienst van de Tafel

Oecumenische orde van het avondmaal

Hier volgt een aantal belevingsaspecten van de Maaltijd van de Heer ontleend aan de Schrift: Klik hier voor mogelijke bijbelse invulling van beleving van het avondmaal

Doop

De bediening van de doop is door de eeuwen heen nauw verbonden met de viering van de kern van het geloof, het paasfeest. In sommige perioden wordt de doop uitsluitend in de paasnacht bediend. In de tijd van voorbereiding op Pasen genieten de geloofsleerlingen hun laatste onderricht. De schriftlezingen geven in deze weken de belangrijkste momenten van dit onderricht aan. Deze tijd van voorbereiding, catechumenaat genoemd, wordt afgesloten door de doop en de opneming in de gemeente, tijdens de viering van de paasnacht. De traditionele lezingen tijdens de nachtwake vormen samen als het ware een 'kort begrip' van het hele dooponderricht.
In de loop der eeuwen is de kerstening zover gevorderd dat het accent verlegd wordt naar de doop van pasgeboren kinderen. De weg die geloofsleerlingen gezamenlijk gaan ter voorbereiding van hun doop raakt geheel op de achtergrond. Daarmee vervalt het catechumenaat en wordt de directe verbinding van de gemeente met het paasfeest geleidelijk verbroken.

Kinderdoop wordt in de bijbel niet met name genoemd. Wel wordt gesteld dat mensen 'met hun gehele huis' gedoopt worden en dat het heil ook voor hun kinderen is (Handelingen 2:38 en volgende; 16:15,33; 18:8). In de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs (1:16), een  van de jongste geschriften van het Nieuwe Testament, wordt gezinspeeld op de kinderdoop. Als dit alle bewijs voor kinderdoop is, is dat mager. Er zijn in vroege, buitenbijbelse geschriften (en grafschriften) wel allerlei vermeldingen van kinderdoop. Deze blijkt vanaf het begin regel te zijn. Over speciale gevallen wordt uitgebreid gediscussieerd. Zijn ongeboren kinderen bijvoorbeeld als gedoopt te beschouwen als hun moeder gedoopt is, of moeten ze zelf na de geboorte gedoopt worden?

 

In de vierde eeuw wordt het christendom de officiële godsdienst van het Romeinse rijk. De kerk groeit enorm en er ontstaan problemen rond de (kinder)doop. Omdat de doop gezien wordt als ‘magisch’ middel om de zonden teniet te doen, stelt men deze uit tot vlak voor de dood, maar in ieder geval tot na de woelige jeugdjaren. Later verdwijnt dit gebruik weer. Als vrijwel iedereen uit gedoopte ouders geboren en als kind gedoopt wordt, is er geen gelegenheid meer de zonden kort voor de dood te laten afwassen.

In nieuwe doopliturgieën oriënteert men zich op vroege doopliturgieën. Omdat de symboliek van de doop spreekt van ondergaan in water zoals Christus onderging in de dood, en met Hem weer verrijzen, wordt de doop als wezenlijk onderdeel van de paasnachtviering gezien. Elke doopviering begint met een gedachtenis aan de eigen doop van alle aanwezige gelovigen. Hierdoor wordt de viering van Christus’ doortocht verbonden met het persoonlijk geloofsleven. Als er in de paasnacht geen dopeling is, is er daarom toch een doopgedachtenis.
De symboliek van water beperkt zich niet tot ‘ondergang in en verrijzenis uit het water’. De symboliek kan ook opgevat worden als de afwassing van de (erf)zonde. Vooral in de doop door overgieting van het hoofd wordt het teken op het voorhoofd herkend, dat als merkteken van het toebehoren aan God geldt. Dit komt op meerdere plaatsen in de bijbel naar voren. In de persoonlijke beleving kan een bepaald aspect overheersen.

Klik hier voor achtergrond en bijbelse invulling van beleving van de doop

Klik hier voor het oude doopformulier

Klik hier voor het nieuwe doopformulier

Voor meer over belijdenis/confirmatie, klik hier

5.             Dagelijks gebed – getijden

 

a) Getijdengebed in de westerse traditie

Er is ook een traditie van dagelijkse gebedsdiensten: in de ochtend, middag en avond, of zelfs vaker. Deze gebedsdiensten worden ook wel getijden genoemd. Het getijdengebed stamt uit de tempel- en synagogedienst en wordt ook thuis gepraktiseerd. In het Oude Testament vindt men allerlei voorbeelden (Numeri 28, Psalm 55:18). De eerste christenen nemen dit gebruik over en komen in de tempel bijeen op geregelde gebedstijden (Handelingen 2-4).

Volgens geschriften uit de eerste eeuwen wordt er in groepen drie keer per dag het Onze Vader gebeden in het huis van de gemeente. Op deze manier worden de ochtend, middag en avond gemarkeerd. Later worden de drie gebedsmomenten uitgebreid tot zeven of acht keer per dag: ‘Bidt zonder ophouden’! Het is vooral Benedictus van Nursia die dit in het klooster een vaste vorm geeft. In veel kloosters is tegenwoordig het aantal getijden beperkt tot vijf of zelfs minder.

 

De acht getijden (ook wel officie genoemd) zijn:

·         metten             (ook wel vigilie genoemd) rond 5 uur

·         lauden             rond 6 uur

·         priem                rond 7 uur (tegenwoordig voor de priesters en in de meeste kloosters afgeschaft)

·         terts                 rond 9 uur

·         sext                  rond 12 uur

·         noon                 rond 14 uur

·         vespers             rond 17 uur

·         completen             rond 20 uur

 

De getijden worden ingedeeld in grote en kleine getijden. De metten, lauden en vespers vormen de grote getijden. De priem, de terts, de sext en de noon zijn de kleine getijden. Ook de completen horen bij de kleine getijden.

In het kloosterlijk officie worden de honderdvijftig psalmen uit de Bijbel gebeden, verspreid over de week. Dit gebeurt niet in berijmde vorm, zoals bij de protestanten, maar op reciteertoon. In sommige kloosters worden elke week alle honderdvijftig psalmen gebeden, in andere verspreid over twee weken. In de anglicaanse kerk worden ze sinds het Book of Common Prayer over een maand verspreid gebeden.

Alle getijden hebben een lezing uit de Bijbel en smeekgebeden.

De calvinistische reformatie schaft de kloosterlijke getijden af en verschuift deze praktijk in afgeslankte vorm naar de huiselijke kring. Daar wordt voortaan bij de maaltijden uit de Bijbel gelezen en gebeden.

De muziek van de kloosterlijke getijden is traditioneel het gregoriaans. Waar Nederlands wordt gezongen is nieuwe muziek gecomponeerd die vaak sterk aan het gregoriaans doet denken. In Nederland wordt de psalmvertaling van Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde in de kloosters het meest gebruikt. In het Abdijboek (zie literatuurlijst) zijn Nederlandstalige zangteksten met bijbehorende melodieën geschreven door verschillende monniken en zusters.

Het koorgebed van priesters heet het breviergebed. Het boek waaruit priesters de getijden bidden wordt brevier genoemd. Het middeleeuwse getijdenboek was bestemd voor de persoonlijke devotie van leken.

 

b) Getijdengebed in de protestantse kerk

In het nieuwe Dienstboek is een speciaal deel gewijd aan de getijden: Dienstboek 1, vanaf pagina 951: Het dagelijks gebed. Getijden en huisdiensten. [6] Er zijn orden voor gemeenschappelijk en voor persoonlijk gebruik (vanaf pagina 978). Het materiaal voor persoonlijke devotie is gedeeltelijk gerelateerd aan gemeenschappelijke eredienst, zoals de orden voor persoonlijk gebed en de gebeden ter voorbereiding op de eredienst (pagina 762 en volgende). Er zijn ook ‘Oefeningen voor inkeer en verstilling’ (vanaf pagina 1145).

6.            Kerkelijk jaar

 

De basisbeweging van het kerkelijk jaar is het gezamenlijk meebeleven en vieren van de heils-geschiedenis die zich in Jezus Christus heeft voltrokken:

-         de verwachting van zijn geboorte (advent)

-         de viering van zijn komst op aarde (Kerst)

-         Zijn optreden (epifanieëntijd)

-         het toeleven naar de grote dagen rond Pasen (veertigdagen- of lijdenstijd)

-         het vieren van de drie heilige dagen van lijden, sterven en opstanding

-         het vieren van de opstanding, vijftig dagen lang in de paastijd

-         veertig dagen na Pasen: de hemelvaart

-         vijftig dagen na Pasen: de uitstorting van de heilige Geest (Pinksteren).

De tijd tussen Pinksteren en advent heeft een minder duidelijke invulling. [7]

In de niet-protestantse tradities is deze jaarcyclus aangevuld met feesten rond sacrament en heiligen (het liturgisch jaar). Het leesrooster geeft de basisbeweging van het kerkelijk jaar gestalte. In de westerse traditie is dat het oude klassieke oecumenische leesrooster dat elk jaar opnieuw gebruikt wordt. In het Dienstboek treffen we dit aan als het evangelisch-luthers dienstboek. Nna het Tweede Vaticaans Concilie nam de RK Kerk om meer verschillende bijbelgedeelten in de eredienst te gebruiken een driejarig rooster in gebruik, de oecumene heeft later het hiervan afgeleide Common Lectionary als driejarige richtlijn voor de lezingen aangenomen. Het gemeenschappelijke leesrooster uit het dienstboek is de PKN versie daarvan. (Klik hier voor Jaar A) (Klik hier voor Jaar B) (Klik hier voor Jaar C)

Klik hier voor meer over het Kerkelijk Jaar

Klik hier voor het Lutherse (=Klassieke) Kerkelijk Jaar

Voor een artikel over de roosters in het Dienstboek - een proeve, klik hier.

 

Na het Tweede Vaticaans Concilie neemt de rooms-katholieke kerk – om meer verschillende bijbel-gedeelten in de eredienst te gebruiken – een driejarig rooster in gebruik. De oecumene neemt later het hiervan afgeleide Common Lectionary als driejarige richtlijn voor de lezingen aan. Het gemeen-schappelijke leesrooster uit het Dienstboek is hiervan de versie van de Protestantse Kerk in Nederland. Het Dienstboek geeft ook alternatieve roosters, bijvoorbeeld om in de protestantse traditie de Bijbel van begin tot eind door te lezen. Hierbij wordt niet uitgegaan van het kerkelijk jaar. [8]

7.             Liturgiek

 

Liturgie kun je op verschillende manieren bestuderen. Vaak worden bepaalde aspecten onder de loep genomen. Je kunt vanuit een bepaald uitgangspunt naar liturgische verschijnselen kijken. Hier kijken we naar de liturgie met praktisch-theologische ogen: de liturgie als het handelen van de christelijke gemeente in de gemeenschappelijke omgang met God.

 

a) Aandachtspunten

Bij de praktisch-theologische bestudering van de liturgie kunnen verschillende aspecten de aandacht krijgen:

-         Ordening

Hoe is de omgang van de gemeente met God geordend in een dienst? Hoe zijn de kerkelijke feesten in het jaar geordend en waarom?

-         Achtergrond

Welke theologie zit er achter een bepaalde vorm van eredienst? Is deze theologie orthodox of vrijzinnig, of ergens daar tussenin? Is het een vierende of een lerende dienst? Zijn de sacramenten sacramenteel of symbolisch? Hoe verhoudt zich een vorm van eredienst met de Joodse tempeldienst en met de dienst in de synagoge? En met latere Joodse eredienst? (voor Joodse feesten, klik hier) Wat is de ontwikkeling van de eredienst in de verschillende tradities? In de praktisch-theologische benadering is dit alleen relevant voor zover het belangrijk is voor het functioneren ervan in de omgang van de gemeente met God.

Voor verschillende Modellen van liturgie, klik hier

-         Inhoud qua vorm

Welke menselijke mogelijkheden worden ingeschakeld: verstand, zintuigen, motoriek, verlangen, wil? (voor meer over liturgisch bloemschikken, klik hier)

§          Bij het inschakelen van menselijke mogelijkheden op niet‑rationeel niveau spelen een rol: betekenisgeving in ordening, ritueel, gebaar, zang / instrumentale muziek, tekst, kleur en kleed, ruimte, aankleding. Hoe spelen die een rol in de omgang van de gemeente met God?

§          Bij het activeren van menselijke mogelijkheden wordt gebruikgemaakt van rolverdeling: ambten, diensten, functies: Wie doet wat? Hoe wordt dit alles dienstbaar gemaakt aan de omgang van de gemeente met God? (voor meer over rolverdeling, klik hier)

§         Inhoud qua spanningsboog (spanning – ontspanning): Hoe is de volgorde en de verhouding van de onderdelen in de verschillende vormen van eredienst? Is er een hoogtepunt? Is dit dienstbaar aan de omgang van de gemeente met God? (voor meer over de verhouding van de onderdelen, klik hier)

-         Soorten eredienst

Hoe en met het oog waarop handelt de christelijke gemeente? Wat zijn de kenmerken en waarom? Er is niet alleen de reguliere zondagse eredienst (de hoofddienst) maar er zijn ook bijzondere vieringen (niet alleen op zondag). Denk aan doop, kinderzegen, huwelijk, levensverbintenissen, rouw, gedachtenis, getijden. Daarnaast zijn er verwante persoonlijke vormen van gebed: brevier, stille tijd, meditatie (beeldmeditatie, tekstgebonden meditatie, contemplatie), rozenkrans, enzovoorts. Zorgt de verscheidenheid aan eredienst voor een goede, diepgaande omgang van de gemeente met God?

 

b) Waardevrijheid

Hoe de eredienst bestudeerd wordt is afhankelijk van de vragen die je stelt en de vooroordelen waarmee liturgie benaderd wordt. Het is dan ook van belang oog te hebben voor de vooroordelen. In de wetenschap is het de laatste jaren gebruikelijk deze voorvragen te verantwoorden om tot een maximale objectiviteit te komen. In de praktisch-theologische benadering is het belangrijkste uitgangspunt dat de gemeente handelt in de liturgie. Dat sluit allerlei andere vooroordelen niet uit. Zo heeft dit studiemateriaal een protestants vooroordeel: het levert een praktisch-theologische oriëntatie op liturgie uitgaande van de beide Dienstboeken van de Protestantse Kerk in Nederland (zie literatuurlijst).

8.             Dienstboek

 

Tijdens het eenwordingsproces van de Protestantse Kerk in Nederland werden een nieuwe kerkorde en een nieuw dienstboek voorbereid. Dit Dienstboek kwam in delen uit:

1. Liturgie in dagen van rouw.

2. Bevestiging van ambtsdragers.

3. Doop en belijdenis.

4 en 5. Schrift – Maaltijd – Gebed. Zondag, feest‑ en gedenkdagen. Het dagelijks gebed: getijden en

Huisdiensten.

De eerste drie delen zijn herzien in 2004 en uitgebreid uitgegeven als Dienstboek – een proeve Deel II (Leven – Zegen – Gemeenschap). Het in 1998 uitgekomen deel is in feite Deel I geworden.

 

a) Deel I

Algemeen

Deel I behandelt de zondag en de feest‑ en gedenkdagen. Voor een uitgebreide toelichting: zie pagina 847-950 en volgende. Voor de orde, de structuur van de dienst: zie pagina 151 en volgende. Er zijn vier orden: Dienst van Schrift en Tafel, Schriftdienst, Leerdienst, Samenkomst van de huisgemeente (indexering op de rand van de pagina door grijs vlak met Romeinse cijfers).

(klik hier voor de inhoud van Dienstboek - een proeve (Schrift - Maaltijd - Gebed) uit 1998) (klik hier voor een reformatorische recensie)

Bij de orden komen we twee vormen tegen:

A. De orde volgens de oecumenische traditie (steekwoorden: kyrie, gloria, vierende avondmaalsliturgie conform de oecumenische consensus van Lima).

Klik hier voor Orde A

B. De orde volgens de klassiek gereformeerde traditie (steekwoorden: schuldbelijdenis, genadeverkondiging, wet als regel der dankbaarheid, didactisch avondmaalsformulier). Klik hier voor Orde B

(Klik hier voor een vergelijkend overzicht van liturgische orden uit verschillende tradities.)

(Klik hier voor een korte typering van liturgische tradities.)

De getijden komen voor in uiterst sobere vorm voor persoonlijk gebruik tot meer uitgebreide vorm voor gemeenschappelijk gebruik.

Voor meer over de getijden, klik hier.

Voor meer over bidden met psalmen, klik hier

 

Alternatieven en varianten

In het tweedelig Dienstboek van de Protestantse Kerk in Nederland is materiaal te vinden uit meer-dere theologische tradities, die ook een verschillende omgang met de liturgie kennen. Met name genoemd worden de klassiek gereformeerde traditie en de oecumenisch‑katholieke traditie. Daarnaast zijn er alternatieven en varianten.

Voor elke zondag is een aantal wisselende elementen opgenomen in de afdeling Tijdeigen (Tot Pasen vóór de orden, na Pasen na de orden: deze indeling is gekozen opdat het boek goed blijft openliggen bij de orden).

 

Wisselende elementen:

·         introďtus: (gezongen) begintekst (lutherse traditie)

·         gebed voor de lezingen (zondagsgebed)

·         lezingen uit het leesrooster (luthers of gezamenlijk) en tussenzang (psalm)

·         gebed over de gaven (lutherse traditie)

·         kort slotgebed aan het eind van de dienst van Schrift en Tafel

 

Liturgische gezangen

In de orden zelf wordt de mogelijkheid gegeven om gedeelten van de eredienst te zingen in plaats van te spreken. Het gele middengedeelte bevat een extra verzameling liturgische gezangen met gevarieerde toonzetting: van ‘gregorianiserend’ tot toonzettingen uit Taizé en Iona en ander, niet alleen klassiek idioom.

 

b) Deel II

Het tweede deel van het Dienstboek betreft de liturgie voor bijzondere gelegenheden: doop en belijdenis; de Maaltijd van de Heer in bijzondere omstandigheden; bevestiging van ambtsdragers; inleiding in een bediening; bediening van de verzoening; zegeningen; liefde en trouw; uitvaart en rouw. Het boek heeft een goede inhoudsopgave en het materiaal is makkelijk te vinden. (klik hier voor de inhoud van Dienstboek - een proeve Deel II (Leven - Zegen - Gemeenschap) 2004.) (Klik hier voor een recensie) (Klik hier voor een interview over de totstandkoming)

 

c) Gebruik

Doordat de indeling van een missaal gekozen is, en omdat de boeken voor de zondagse eredienst en voor de getijden (met alle toelichtingen) samengevoegd zijn, kan het voor mensen moeilijk zijn in het Dienstboek de weg in te vinden. Wie de moeite neemt er in thuis te raken, vindt een enorme schat aan liturgisch materiaal, waar men in andere kerken jaloers op blijkt te zijn. Het sterke punt is de duidelijke structuur. Voor de bewoordingen worden veel varianten aangeboden (passend bij het karakter van een brede kerk), van traditioneel tot modern en van orthodox tot vrijzinnig.

 

Bij de aanbieding in 1998 werd gezegd dat het Dienstboek niet bedoeld was om zich slaafs aan te onderwerpen, maar om zich er door te laten uitdagen in de eredienst geen materiaal van mindere kwaliteit en doordenking te gebruiken. Hierbij is de voorganger (voorbereidingsgroep) een actieve rol toegedacht.

Ook de liturgische gezangen dreigen door hun ordening ten onrechte niet gebruikt te worden. De ordinaria die aan het begin staan, zijn in het bijzonder bedoeld voor gemeenten die al gewend zijn aan muzikale vormgeving van de onderdelen. Ze krijgen in de ordinaria variatie aangeboden. Gemeenten die met die muzikale vormgeving beginnen vinden vooral verderop bekende toonzettingen, en ook toegankelijke vormen, bijvoorbeeld in de gezangen uit Taizé en Iona. Het aangeboden materiaal opent ook de ogen voor het liturgisch gebruik van ander muzikaal materiaal.

 

Dienstboek II daagt gemeenten uit flexibel te zijn in het toepassen van kerkelijke gebruiken in pastorale situaties. Ook minder gebruikelijke vormen, zoals zegeningen, worden aangeboden om God en het leven van mensen op elkaar te betrekken. Het nieuwe Dienstboek inspireert kerkelijke gemeenten vormen te gebruiken die het leven van mensen in het licht van de Aanwezigheid van de Allerhoogste perspectief geven.

Literatuur

Voor verdere studie via liturgische publicaties, klik hier

Websites

Voor Links naar liturgische sites, klik hier


[1] N.A. Schuman, Uitbeelding van verbeelding, in: Rondom het Woord, 40, nr. 2, p. 8

[2] Naar het slotwoord van de eucharistieviering: Ite, missa est - ‘Gaat, het is gedaan!’

[3] Canon: vaste regel volgens welke het misoffer opgedragen moet worden; tijdens het uitspreken van de instellingswoorden uit Matteüs 26 wordt de verandering van brood en wijn geacht plaats te vinden. Dit wordt consecratie genoemd.

[4] Vergelijk H.A.J. Wegman, Riten en mythen. Liturgie in de geschiedenis van het christendom, Kok, Kampen 1991, p. 10-11

[5] Ook bekend als het Limarapport, 1982

[6] Zie ook: de leeswijzer, p. 954-960 en de uitgangspunten en toelichting,  p. 1151 e.v. in het Dienstboek, deel I

[7] Zie ook de toelichting in het Dienstboek, deel I: het liturgisch jaar, p. 906 e.v.

[8] Zie ook de toelichting in het Dienstboek, deel I: leesroosters, p. 901 e.v. en de Overzichten, p. 1187 e.v.

[9] Sommige christenen: op sabbat (Klein‑Azië vijfde eeuw; zevendedags adventisten)

[10] Dit werd onder meer in de Adelbert Abdij te Egmond-Binnen in de jaren negentig van de twintigste eeuw opnieuw binnen de eredienst uitgevoerd.