|
|
|
Het Evangelie van Filippus
Het evangelie van Filippus is een tekst gevonden in opper-Egypte. Een
een vijftigtal geschriften, verspreid over 13 codices (boeken) werd gevonden
die van rond 350 na het begin van onze jaartelling dateren. In december
1945 werden deze door drie Arabische boeren in een aarden kruik gevonden
nabij het dorpje Nag Hammadi. Het zijn vertalingen uit het Grieks in het
Koptisch, meer precies: veelal in het Sahidisch, het dialect van Opper-Egypte.
Koptisch is een late uitloper van het Egyptisch, dat zo bekend is van
de hiërogliefen, maar later toch ook een zekere invloed van het Grieks
heeft ondergaan.
Het Evangelie van Filippus is een christelijk geschrift dat mededelingen
doet over over Jezus en zelfs een uitspraak weergeeft van Jezus.
De hier gepresenteerde vertaling is ongeveer die van J. Slavenburg en
W.G. Glaudemans.
1 Een Hebreeër maakt een Hebreeër,
en zo iemand noemt men dan een bekeerling.
Maar een bekeerling maakt geen bekeerling.
Enkele mensen zijn zoals ze ontstaan zijn
Het is voor hen voldoende te zijn.
2 Een slaaf poogt alleen maar vrij te worden;
hij is er niet op uit het bezit van zijn meester te verkrijgen. De zoon
echter is niet alleen maar een zoon, maar maakt ook aanspraak op de erfenis
van de Vader.
3 Wie erven wat dood is, zijn zelf dood en ze erven wat dood is. Wie erven
wat levend is, die leven; ze erven zowel wat levend als wat dood is. Zij
die dood zijn erven niets. Want hoe kan een dode erven? Als de dode het
levende erft, zal hij niet sterven, maar juist voluit kunnen leven.
4 Een heiden sterft niet, omdat hij nooit geleefd heeft dat hij zou kunnen
sterven. Wie op de waarheid heeft vertrouwd, die heeft leven gevonden;
deze mens loopt wel het gevaar om te sterven, omdat hij leeft.
5 Sinds de dag dat Christus gekomen is, is de wereld geschapen; de steden
zullen versierd worden en de doden naar buiten gedragen.
6 Toen we nog Hebreeën waren, waren we wezen; we hadden alleen onze
moeder. Doch toen we christenen werden, kregen we een vader en een moeder.
7 Zij die in de winter zaaien, die oogsten in de zomer. De winter is de
wereld; de zomer is de andere eon. Laten we daarom zaaien in de wereld
zodat we kunnen oogsten in de zomer. Daarom is het beter om niet in de
winter te bidden. De winter gaat aan de zomer vooraf.
Als iemand in de winter wil oogsten, zal hij niet oogsten, maar wieden.
8 Zo iemand zal dus geen vruchten plukken.
Niet alleen nu zullen er geen vruchten tevoorschijn komen, maar ook op
de sabbat zal zijn akker onvruchtbaar zijn.
9 Christus is gekomen om sommigen vrij te kopen, anderen te bevrijden,
en weer anderen te verlossen. Vreemdelingen kocht hij los en maakte ze
tot de zijnen. En hij scheidde de zijnen, die hij overeenkomstig zijn
wil als onderpand had achtergelaten. Hij heeft zijn ziel niet pas vrijwillig
afgestaan toen hij verscheen, maar al sinds de wereld bestaat, heeft hij
zijn ziel afgestaan. Pas toen hij dat wilde, is hij gekomen om haar mee
te nemen; omdat zij, toen ze als onderpand was afgestaan, in handen van
rovers was gevallen en gevangen genomen. Maar hij bevrijdde haar en verloste
de goeden in de wereld evenals de slechten.
10 Licht en duisternis, leven en dood de rechtsen en de linksen zijn
broers van elkaar. Zij kunnen niet los van elkaar worden gezien. Het is
daarom dat noch de goeden goed zijn,
noch de slechten slecht, leven alleen maar leven is, en dood alleen maar
dood. Daarom zal iedereen ontbonden worden tot zijn oorsprong in het begin.
Doch zij die boven de wereld verheven zijn, kunnen niet ontbonden worden;
ze zijn eeuwig.
11 Namen die aan aardse dingen gegeven worden, zijn erg misleidend; want
ze ontlenen hun betekenis aan onvergankelijke zaken en worden gebruikt
voor vergankelijke dingen. Wie 'god' hoort, denkt niet aan het onvergankelijke,
maar is aan het vergankelijke gaan denken. Zo is het ook met 'de vader'
en 'de zoon' en 'de heilige geest'en met 'leven'en 'licht' en met 'opstanding'
en 'gemeenschap'en al het andere. Men denkt nier meer aan het vergankelijke,
tenzij men het onvergankelijke heeft leren kennen.
Doch die sterfelijke mensen die in deze wereld zijn, zijn het slachtoffer
van vele dwalingen. Als ze in de eon zouden zijn, zouden namen nooit in
de wereld gebruikt worden en zouden ze ook niet met aardse dingen worden
verward. Ze hebben een einde in de eon.
12 Eén enkele naam wordt in de wereld niet uitgesproken: dat is
de naam die de Vander aan de Zoon gegeven heeft. Het is de naam van de
Vader. Want de Zoon zou geen Vader kunnen worden als hij zich niet zou
bekleden met de naam van de Vader. Wie deze naam heeft, kent hem wel,
maar spreekt hem niet uit. Wie hem echter niet heeft, kent hem ook niet.
Daarom schiep de waarheid namen in de wereld omdat het hier onmogelijk
is de waarheid zonder namen te leren kennen. De waarheid is eenvuldig.
Ze is echter omwille van ons veelvuldig, om ons in haar liefde door die
veelvuldigheid heen tot één naam te brengen.
13 Krachten wilden de mens misleiden omdat ze zagen dat hij verwant is
aan het werkelijke goede. Ze ontnamen aan het goede zijn naam en gaven
die aan het niet?goede om hem, de mens, door deze namen zo te misleiden
dat hij zich aan het niet?goede zou hechten. Slechtsde genade kan bewerkstelligen
dat ze, de mensen, zich van het niet?goede verwijderen en zich tot het
goede wenden zodra ze daarvan kennis krijgen. Want ze, de machten, wilden
de vrije mens gevangen nemen en hem voor eeuwig tot slaaf maken.
14 Het zijn deze krachten die de mens met vergankelijkheid voeden omdat
ze niet willen dat hij gered wordt opdat hij in hun macht blijft. Als
de mens dit voedsel nuttigt ontstaan er offers voor deze krachten. En
zo aten de mensen en brachten aan deze krachten dieren ten offer: dat
zijn: de eigen dierlijke eigenschappen. Het zijn dus dieren die offers
brachten. Ze werden levend aan hen opgedragen, maar toen ze geofferd werden,
stierven ze. Als de mens de dood aan God opdraagt, zal hij weer tot leven
worden gewekt.
15 Voordat Christus kwam was er in de wereld geen brood. Dat was al zo
in het paradijs, de plaats waar Adam was; daar waren veel bomen die de
dieren van voedsel voorzagen,
maar geen tarwe om de mens te voeden. De mens voedde zich als de dieren.
Maar toen Christus, de volkomen mens, kwam, bracht hij brood mee uit de
hemel, opdat de mens gevoed zou worden met het voedsel van de mens.
16 De krachten dachten dat wat ze deden door hun eigen kracht en wil gebeurde.
Maar in het geheim bracht de Heilge Geest door middel van hen alles tot
stand zoals hij het wilde. Want de waarheid, die vanaf het begin bestaat
wordt over alle plaatsen uitgezaaid. Velen zien dat ze uitgezaaid is,
maar weinigen die haar zien, oogsten haar.
17 Sommigen zeggen: 'Maria is bevrucht door de Heilige Geest. Ze dwalen.
Ze weten niet wat ze zeggen. Wanneer is een vrouw ooit zwanger geworden
door een vrouw? Maria is de reine maagd die door geen macht is bezoedeld.
Ze is een onaantastbaar heiligdom voor de Hebreeën dat zijn de apostelen
en apostolischen. Deze maagd is door geen enkele macht bezoedeld. De machten
hebben alleen zichzelf bevlekt. De Heer zou niet gezegd hebben: 'Mijn
Vader die in de hemel is" als hij niet ook nog een andere vader zou
hebben hij zou dan eenvoudig 'mijn Vader hebben gezegd.
18 De Heer zei tegen zijn leerlingen: Ieder is meester van zijn eigen
huis. Kom in het huis van de Vader, doch steel er niets en neem er ook
niets weg.
19 'Jezus' is een verborgen naam. 'Christus' is een openbare naam. Daarom
komt Jezus in geen enkel taal voor. 'Jezus' is zijn eigen naam, zoals
hij genoemd wordt. Wat Christus betreft: zijn naam is in het Syrisch 'Messias'
en in het grieks 'Christos' en ze komt bij anderen ook in hun taal voor
'De Nazarener' is de openbare naam van de verborgen naam.
20 Christus heeft alles in zich: mens, engel, mysterie en Vader.
21 Zij die zeggen: 'De Heer is eerst gestorven en toen opgestaan', die
dwalen. Want hij is eerst opgestaan en toen gestorven. Als iemand zich
niet eerst de opstanding verwerft, kan hij niet sterven! Alleen als God
in hem gaat leven, kan hij sterven.
22 Niemand zal een voorwerp van grote waarde in een kostbaar ding verstoppen,
maar vaak heeft iemand ontelbare duizenden verborgen in een ding dat nog
geen stuiver waard is. Zo is het ook met de ziel. Zij is een kostbare
schat, maar ze is in een nederig lichaam gekomen.
23 Sommigen vrezen dat zij naakt op zullen staan.Daarom willen ze in het
vlees opstaan. Ze weten echter niet dat juist zij die het vlees dragen,
naakt zijn, en dat zij die zich van het 'vlees' ontdoen, en zich ontkleden,
niet naakt zijn.
|
|
|